ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 08 23731
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte deelneming in bedrijfstakpensioenfonds voor beroepsgoederenvervoer over de weg

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2009, ging het om een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [opposant], en de Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, aangeduid als de Stichting. De opposant, vertegenwoordigd door mr. F.R. Duijn, betwistte de verplichtstelling tot deelneming in het prepensioenfonds, die was opgelegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 13 februari 2003. De Stichting, vertegenwoordigd door mr. H.H.A. Schrier, stelde dat de opposant op basis van haar bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer van het pensioenfonds viel.

De rechtbank beoordeelde of de activiteiten van de opposant, die zich bezighield met sleep-, takel- en bergingswerkzaamheden, onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vielen. De opposant voerde aan dat zij niet onder de CAO Beroepsgoederenvervoer viel, maar de rechtbank oordeelde dat de activiteiten van de opposant wel degelijk onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vielen. De rechtbank verwees naar de definitie van beroepsgoederenvervoer en concludeerde dat de bergingsactiviteiten van de opposant als vervoer over de weg tegen vergoeding konden worden gekwalificeerd.

De rechtbank verwierp de argumenten van de opposant dat andere instanties, zoals de belastingdienst, haar bedrijf in een andere sector hadden ingedeeld. De rechtbank oordeelde dat de verplichtstellingsbeschikking leidend was en dat de opposant geen overtuigende argumenten had aangedragen om aan te tonen dat haar activiteiten beter pasten binnen een andere bedrijfstak. Uiteindelijk werd de vordering van de opposant afgewezen, en werd zij veroordeeld in de kosten van de procedure, die op EUR 1.000,- werden begroot, inclusief BTW, voor het salaris van de gemachtigde van de Stichting.

Uitspraak

jRECHTBANK AMSTERDAM
sector kanton - locatie [vestigingsplaats]
rolnummer: CV 08 23731
22 juli 2009
11
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
De besloten vennootschap [opposant]
gevestigd te [vestigingsplaats]
opposant
nader te noemen [opposant]
gemachtigde: mr.F.R.Duijn
t e g e n
Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen
gevestigd te Amsterdam
geopposeerde
nader te noemen de Stichting
gemachtigde: mr.H.H.A.Schrier.
HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In deze zaak is op tussen partijen een tussenvonnis gewezen. Voor de inhoud van dat tussenvonnis, bij de inhoud waarvan de kantonrechter blijft, wordt daarnaar verwezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis hebben beide partijen een akte genomen.
Daarna is andermaal vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1.Als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) bestreden staat in dit geding vast:
1.1Blijkens een uittreksel uit het handelsregister geldt voor [opposant] de volgende bedrijfsomschrijving:
-de uitoefening van het sleep-, takel- en bergingsbedrijf alsmede de groothandel in auto's.
1.2Bij schrijven van 5 januari 1993 berichtte de Stichting VUT Beroepsgoederenvervoer over de weg aan [opposant] o.m. als volgt:
- U bent sedert 1 januari 1994 aangesloten bij onze regeling;
- Gebleken is dat in de CAO Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijf is overeengekomen dat werkgevers die zich bezighouden met takelen en bergen van motorvoertuigen niet onder de CAO Beroepsgoederenvervoer vallen.
- Het bestuur van onze Stichting heeft besloten (.) zich aan deze uitspraak te conformeren.
- Voor uw onderneming houdt dat in dat uw aansluitingen bij onze Stichting en bij (.) ongedaan worden gemaakt.
1.3Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 februari 2003 werd, op grond van artikel 2, eerste lid van de wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000:
- deelneming in de Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer etc. verplicht gesteld (.);
- waaronder verstaan wordt:
3. onder beroepsgoederenvervoer over de weg: het verrichten van vergunningplichtig vervoer krachtens de wet goederenvervoer over de weg (.) en/of het tegen vergoeding geheel of ten dele verrichten van vervoer, anders dan van personen, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.
1.4Bij schrijven van 28 maart 2007 berichtte de Stichting [opposant] onder meer als volgt:
- het bestuur is van mening dat [opposant] op basis van bedrijfsactiviteiten valt onder de verplichtstelling van het Prepensioenfonds (.)
- Het bestuur geeft hierbij aan dat het Prepensioenfonds niet gezien kan worden als de rechtsopvolger van VUT Goederenvervoer, beide zijn afzonderlijke Stichtingen.
- Het bestuur heeft (.) besloten dat [opposant] vanaf 20 februari 2003 aangesloten dient te worden bij het prepensioenfonds.
1.5Bij deurwaardesexploit van 20 juni 2008 werd aan [opposant] betekend een door prepensioenfonds, krachtens de wet verplichte deelneming etc., tegen haar uitgevaardigd dwangbevel van 18 april 2008 tot betaling van Eur 59.818,89 aan verschuldigde premies.
Het geschil
2.[opposant] vordert, zakelijk weergegeven:
de Stichting alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar dwangbevel;
te verklaren voor recht dat [opposant] niet valt onder de werkingssfeer van de beschikking verplichtstelling tot deelneming in de Stichting;
de Stichting te veroordelen tot betaling van Eur 7.500,- aan incassokosten. De Stichting heeft de vordering bestreden.
Beoordeling
3.Beoordeeld moet worden of [opposant] valt onder de werkingssfeer van de beschikking verplichtstelling tot deelneming in de Stichting. Daartoe is allereerst van belang of het bedrijf dat [opposant] uitoefent te brengen valt onder de werkingssfeerbepaling van de beschikking. [opposant] dient dan een onderneming in het wegvervoer te zijn waarbij beroepsgoederenvervoer over de weg weer nader is gedefinieerd als hierboven onder 1.3 geciteerd. [opposant] is een bergingsbedrijf blijkens haar bedrijfsomschrijving in het register van de KvK. Berging brengt sleep- en takelactiviteiten met zich (ook in de bedrijfsomschrijving vermeld). Hoe dan ook houdt bergen zonder meer in vervoer, anders dan van personen, over de weg tegen vergoeding. In zoverre valt [opposant] onder de werkingssfeer.
4.[opposant] heeft zich beroepen op instanties als de belastingdienst en het GAK die haar bedrijf indeelden bij de metaal en technische bedrijfstak (belastingdienst) dan wel zich aan een dergelijke indeling conformeerde (Gak). Terecht heeft de Stichting daartegen aangevoerd dat andere instanties niet kunnen uitmaken wie ingevolge verplichte deelneming onder een bedrijfstakpensioenfonds valt. Er zou hooguit een aanwijzing in gevonden kunnen worden dat [opposant] wellicht ook of beter kan worden ingedeeld bij de metaal en technische bedrijfstak. [opposant] heeft echter niet aangevoerd dat de begripsomschrijving(en) in de verplichtstellingsbeschikking tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de metaal en techniek beter aansluit bij haar activiteiten.
5.Voor de visie van [opposant] pleit evenmin dat in de CAO motorvoertuigen- en tweewielerbedrijf is opgenomen dat bergingsactiviteiten onder die CAO vallen. Het staat de CAO-partijen natuurlijk vrij om allerlei expliciet benoemde bedrijfsactiviteiten onder de werking van die CAO te brengen. Daarmee wordt een definitiekwestie niet opgelost. [opposant] heeft immers niet aangevoerd dat haar activiteiten qua begripsomschrijving beter passen bij de metaal en technische bedrijfstak (waaronder begrepen het motorvoertuigen- en tweewielerbedrijf). [opposant] heeft kortom geen enkel argument genoemd waarom haar (bergings)activiteiten eerder of beter zouden aansluiten bij begripsomschrijvingen van de metaal en technische bedrijfstak dan bij de begripsomschrijving van het beroepsgoederenvervoer (zie onder 3.).
6.Nu voorts niet aannemelijk is geworden dat de Stichting een uitzondering heeft gemaakt voor het bergingsbedrijf Logicx kan ook daarin geen grond worden gevonden om te oordelen dat het bedrijf van [opposant] buiten de werkingssfeer van de deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg valt.
7.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt de vordering afgewezen met veroordeling van [opposant] in de kosten van de procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
Iverklaart het verzet ongegrond;
IIveroordeelt [opposant] in de kosten van het geding aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op EUR 1.000,-, voor zover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van haar gemachtigde.
Aldus gewezen door C.von Meyenfeldt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Rechtbank Amsterdam van 22 juli 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter