RECHTBANK TE AMSTERDAM, SECTOR KANTON, LOCATIE AMSTERDAM
Beschikking op het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 11 juni 2009 van:
GVB EXPLOITATIE B.V.,
verzoekster,
gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde: mr. G.W. Roeters van Lennep,
[verweerder],
verweerder,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. L. Dreschler.
Partijen worden verder aangeduid als GVB en [verweerder].
Het verzoekschrift strekt tot ontbinding van de hierna te noemen arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, als bedoeld in art. 7:685 van het Burgerlijk Wetboek.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Ter terechtzitting van 9 juli 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Gehoord zijn partijen en hun gemachtigden.
Ter zitting zijn beeld- en geluidsopnamen afgespeeld. [verweerder] heeft er bij aanvang van de zitting bezwaar tegen gemaakt dat hem niet behoorlijk, want pas op de ochtend van de zittingsdag, gelegenheid was geboden de opnamen met zijn gemachtigde te bestuderen en te bespreken. De kantonrechter heeft dit protest gegrond verklaard en aangeboden de behandeling van de zaak uit te stellen. Daarop heeft [verweerder] verklaard zich niet te verzetten tegen voortzetting van de zitting en het afspelen van de opnamen.
Gronden van de beslissing
1.1 [verweerder], geboren op [geboortedatum] en nu dus 54 jaar oud, is op 2 september 2002 in dienst getreden van een rechtsvoorganger van GVB. Zijn functie is buschauffeur. Het salaris bedraagt € 2.124,00 bruto per maand.
1.2 GVB verzorgt het openbaar vervoer in de regio Amsterdam
1.3 Op 21 april 2009 had [verweerder] dienst op een bus van GVB. Tijdens die dienst heeft hij omstreeks 17.08 uur twee maal, kort na elkaar, aan de centrale van GVB gemeld dat hij werd bedreigd door vier jongemannen van Marokkaanse komaf. Bij de tweede melding zei hij dat hij was bedreigd met een vuurwapen. Nadien heeft [verweerder] ook aangifte bij de politie gedaan van bedreiging met een vuurwapen.
1.4 Op 22 april 2009 heeft GVB [verweerder] geschorst wegens het vermoeden dat zijn melding en aangifte vals waren.
1.5 De betreffende gebeurtenissen zijn geregistreerd door beeld- en geluidsapparatuur in de bus. Het betreffende materiaal, dat van goede kwaliteit is, is ter zitting afgespeeld en nadien overgelegd. Daaruit en uit een door [verweerder] in zoverre niet bestreden rapport met betrekking tot de registratie, blijkt het volgende.
1.5.1 Even na 17.00 uur bevond de door [verweerder] bestuurde bus zich bij de halte Buikslotermeerplein te Amsterdam, waar passagiers instapten. Op een bankje buiten bij de halte, bij de ingang van de bus en met direct zicht op de zitplaats van [verweerder] zaten vier jonge mannen.
1.5.2 Tussen de mannen en [verweerder] is het volgende gezegd:
Man 1: "Hé kale, alles goed?"
[verweerder]: "Heb jij naar je eigen gekeken?"
Man 1: "Zeg je?"
[verweerder]: ""Heb jij naar je eigen gekeken?"
Man 1: "Ah, rij 's effe lekker door en hou je mond"
[verweerder]: "Ja"
Man 2: "Bij hem groeit het. Bij jou niet"
De mannen lachen.
[verweerder]: "Ik en m'n mond houden? ja wacht effe, wacht effe"
Man 1: "Ja, is goed"
Man 2: (niet te verstaan)
[verweerder]: "Ben je bijdehand?"
Man 1: "Anders wat? Komt ie d'r uitzetten of zo?"
Man 2: "He, doen, met z'n vieren gaan we vechten"
Man 3: "Ha ha ha. Hé krijg je vette spierpijn"
Man 3: "Mag ik effe de politie op de lijn?"
1.5.3 Terwijl die laatste woorden werden gesproken, pakte [verweerder] een bij zijn zitplaats gemonteerde microfoon. Hij nam contact op met de centrale van GVB, meldde "bedreiging door twee Marokkanen" en vroeg dit door te geven aan de politie.
1.5.4 Eén van de mannen (hiervoor aangeduid als man 3) stond op en liep weg, vanuit de positie van [verweerder] (en de camera) gezien naar rechts. [verweerder] sloot de deur van de bus. Even later kwam man 3 van rechts weer teruglopen. Hij liep voor de ingang van bus langs, bracht tijdens het passeren zijn hand ter hoogte van zijn mond en liet hem weer zakken. Hij draaide zich om en liep weer naar rechts naar de andere mannen toe. De andere mannen stonden op, alle mannen liepen weg en begonnen even later te rennen.
1.5.5 De centrale van GVB meldde zich en vroeg waar [verweerder] assistentie wilde. [verweerder] zei daarop: "Ja, ik heb bedreiging Marokkanen. Die stappen nu in de 33 en eentje met een pistoolbeweging".
1.5.6 Nadat nog enkele passagiers waren ingestapt, reed [verweerder] weg van de halte. Nadien heeft hij ook tegen enkele passagiers gezegd dat hij met een vuurwapen was bedreigd.
1.6 De vier mannen zijn in een andere bus gestapt die zij na enige tijd hebben verlaten na opening van de deur met een noodknop. Nadien zijn zij in verzekering gesteld door de politie. Bij hen is geen vuurwapen aangetroffen en zij hebben ontkend dat zij [verweerder] hebben bedreigd.
2.1 Als gewichtige reden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst beroept GVB zich primair op een dringende reden, subsidiair op een verandering in de omstandigheden van dien aard, dat de dienstbetrekking billijkheidshalve zo spoedig mogelijk behoort te eindigen.
2.2 GVB acht niet gebleken van enige bedreiging, laat staan van bedreiging met een vuurwapen. Dat [verweerder] niettemin melding heeft gemaakt en aangifte heeft gedaan van zodanige bedreiging merkt GVB aan als een dringende reden als bedoeld in art. 7:685 BW. GVB spreekt daarbij het vermoeden uit dat [verweerder] zich heeft laten leiden door negatieve gevoelens jegens personen van Marokkaanse afkomst. Dat zou ook blijken uit uitlatingen die hij heeft gedaan over zijn leidinggevende, die eveneens van Marokkaanse afkomst is.
2.3 GVB wijst erop dat met de politie afspraken zijn gemaakt over onmiddellijk optreden bij ongeregeldheden in het openbaar vervoer, en dat de nakoming van die afspraken in gevaar komt door valse meldingen als de onderhavige.
2.4 Ook voert GVB aan dat zich gedurende het dienstverband met [verweerder] vaker incidenten hebben voorgedaan. Zo zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal van laarzen van een collega, hebben getelefoneerd tijdens het rijden, twee Marokkaanse passagiers onjuist hebben bejegend en zich discriminerend hebben uitgelaten over leidinggevenden en collega's.
2.5 GVB ziet geen grond voor toekenning van een vergoeding.
3.1 [verweerder] bestrijdt het verzoek.
3.2 Hij betwist dat hij een valse aangifte heeft gedaan. Naar zijn oordeel is hij wel degelijk bedreigd, althans had hij reden om zich bedreigd te voelen, mede in aanmerking genomen dat er de laatste tijd veel onrust was geweest in de betreffende buslijnen wat leidde tot scherper toezicht. Uit het beeld- en geluidsmateriaal blijkt zijns inziens niet van het tegendeel.
3.3 Naar het oordeel van [verweerder] is de enkele verdenking van valse aangifte onvoldoende grond voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst en moet het eventuele oordeel van de strafrechter worden afgewacht. Hij beroept zich ook op een bepaling in de CAO omtrent beëindiging bij onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf. [verweerder] zegt niets meer te hebben vernomen van politie of OM.
3.4 Ook voert [verweerder] aan dat GVB lang heeft gewacht met het ondernemen van stappen.
3.5 Over het beeldmateriaal merkt [verweerder] nog op dat sprake is van een dode hoek. Het in opdracht van GVB verrichte onderzoek acht hij niet betrouwbaar.
3.6 [verweerder] erkent dat hij zich ooit schuldig heeft gemaakt aan telefoneren tijdens het rijden, maar betwist de overige verwijten betreffende eerdere incidenten. Hij ontkent niet dat hij zijn leidinggevende wel eens heeft aangeduid als "die Marokkaan", maar naar zijn zeggen heeft hij geen afkeer van allochtonen en moet rekening worden gehouden met het feit dat hij als "echte Jordanees" een flapuit is die zich nog wel eens onhandig uitdrukt.
3.7 Subsidiair, voor het geval dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, maakt [verweerder] aanspraak op een vergoeding volgens de kantonrechtersformule met toepassing van een factor C=2, waarbij rekening wordt gehouden met een fictieve opzegtermijn.
4.1 Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met enig ontslagverbod.
4.2 Uit het beeld- en geluidsmateriaal blijkt objectief gezien niet van enige bedreiging van [verweerder]. Hoewel in de hiervoor weergegeven uitlatingen van "de mannen" wordt gesproken over vechten, pijn bezorgen en interventie door de politie, gaat daar geen dreiging van uit, in aanmerking genomen dat het gesprek, ook van de zijde van [verweerder], op luchtige toon wordt gevoerd, dat de mannen zich buiten de bus bevinden en dat zij in het geheel geen aanstalten maken om op te staan van het bankje waarop zij zitten. De sfeer is plagerig, niet bedreigend.
4.3 Evenmin blijkt van bedreiging met een vuurwapen of iets dat daarop ook maar enigszins lijkt. De betreffende man brengt zijn hand kort naar zijn mond maar er is geen grond om aan te nemen dat hij daarmee een vuurwapen of ander voorwerp vasthoudt en hij richt zijn hand ook niet op [verweerder].
4.4 Dat de mannen op een bepaald moment wegrennen duidt gezien het voorafgaande evenmin op een bedreiging.
4.5 Dat objectief gezien geen sprake is van bedreiging, neemt op zich nog niet weg dat [verweerder] zich in zijn beleving van het gebeuren bedreigd kan hebben gevoeld. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het achteraf bestuderen van beeld- en geluidsopnamen noodzakelijkerwijs tekort doet aan de beleving door een betrokkene van een situatie op het moment waarop deze zich voordoet. Omtrent de veiligheid van de toeschouwer/luisteraar achteraf kan geen twijfel bestaan en hij kan zijn waarneming preciseren door beelden herhaald en vertraagd af te spelen.
4.6 Ook rekening houdende met deze kanttekeningen kan evenwel niet geoordeeld worden dat [verweerder] redelijkerwijs enige grond heeft kunnen hebben om te veronderstellen dat hij bedreigd werd. Die veronderstelling is al helemaal niet te rijmen met de vrijmoedigheid en assertiviteit waarvan hij blijk geeft in zijn soms zelfs als te vrijpostig aan te merken optreden ten opzichte van passagiers, zoals eveneens geregistreerd in het beeld- en geluidsmateriaal. Zo zet [verweerder] ongevraagd een stempel op de arm van een klein kind en grijpt hij de blote arm vast van een vrouwelijke passagier en schuift hij de mouw van haar blouse omhoog om een op de arm geplaatste tatoeage te bestuderen. Kennelijk doelt hij ook zelf op die vrijmoedigheid en assertiviteit wanneer hij zich karakteriseert als "een Jordanees" en "flapuit".
4.7 Dat een klein gebied in de bus niet is bestreken door de twee camera's (de door [verweerder] bedoelde "dode hoek") heeft met betrekking tot het vorenstaande geen enkel belang, omdat de beschreven gebeurtenissen zich buiten dat (kleine) gebied hebben afgespeeld en wel zijn geregistreerd.
4.8 Het moet er gezien het vorenstaande voor worden gehouden dat [verweerder] de meldingen en aangifte van bedreiging en van bedreiging met een vuurwapen tegen beter weten in strijd met de waarheid heeft gedaan, wellicht omdat hij om welke reden dan ook geïrriteerd is geraakt door het gesprek met de mannen, of om hun de plagerijen betaald te zetten.
4.9 In aanmerking genomen de ernst van de beschuldigingen, meer speciaal die van dreigen met een vuurwapen, de consequenties die deze konden hebben voor de beschuldigden, en de gevolgen die loze aantijgingen als deze kunnen hebben voor afspraken ter bestrijding van geweld in het openbaar vervoer, voorts gezien de aard van de onderhavige functie die een correct optreden vereist en die onder meer moet zijn gericht op een juiste uitvoering van genoemde afspraken, moet het doen van de meldingen en de aangifte door [verweerder] worden aangemerkt als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:685 BW.
4.10 Zelfs als ervan zou moeten worden uitgegaan dat [verweerder] het gebeurde echt als een bedreiging heeft ervaren, zou daaruit en uit zijn als buitensporig aan te merken overreactie volgen dat hij niet beschikt over de mate van evenwichtigheid, weerbaarheid en sociale vaardigheid die van een buschauffeur in het openbaar vervoer moet worden gevergd.
4.11 Het blijken van die ongeschiktheid voor de vervulling van de functie moet gelden als een verandering in de omstandigheden die eveneens ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou rechtvaardigen, zonder toekenning van een vergoeding.
4.12 De door GVB aangevoerde eerdere incidenten kunnen bij dit alles buiten beschouwing blijven.
4.13 Of [verweerder] zich door zijn aangifte ook schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit maakt voor het vorenstaande geen verschil. Het eventuele oordeel van de strafrechter daaromtrent behoeft niet te worden afgewacht, en hetgeen de CAO bepaalt met betrekking tot veroordeling tot vrijheidsstraf is hier niet van belang.
4.14 Ook kan niet worden gezegd dat GVB te lang heeft gewacht met de indiening van dit verzoekschrift.
4.15 Er zijn geen termen voor een kostenveroordeling.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van de dag na die waarop deze beschikking wordt uitgesproken.
Ieder van partijen draagt de eigen proceskosten.
Aldus gegeven te Amsterdam door mr. S.G. Ellerbroek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.