vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 411196 / HA ZA 08-2995
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe,
[B],
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 februari 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 20 april 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd op 8 november 1989. Gedurende dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [C] op 21 december 1989 en [D] op 6 november 1991 (hierna te noemen: de kinderen). Het huwelijk tussen partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 14 juni 1993.
2.2. De gemeente Amsterdam (hierna: de gemeente) verstrekt sinds 14 juli 2000 bijstand aan [B], mede ten behoeve van de kinderen. Bij verhaalsbesluit van 6 september 2001 heeft de gemeente ambtshalve een door [A] te betalen verhaalsbijdrage vastgesteld, waartegen [A] rechtsmiddelen heeft aangewend. Bij onherroepelijke beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 december 2003 is bepaald dat de man in zijn hoedanigheid als onderhoudsplichtige jegens [B] en de kinderen met ingang van 1 augustus 2002 een bedrag groot EUR 380,00 per maand aan de gemeente zal betalen, zolang de bijstandsverstrekking aan hen voortduurt.
2.3. Op 15 oktober 2004 heeft de gemeente onder de werkgever van [A] loonbeslag doen leggen ad EUR 500,00 per maand. Dit beslag diende ter invordering van de dan lopende bijdrage van EUR 319,35 per maand en ter aflossing op de achterstallige bijdragen van [A] (in totaal EUR 7.802,85) van EUR 180,65 per maand.
2.4. In februari 2005 is [A] aan de deur verschenen bij [B], vergezeld van zijn nieuwe partner. [B] heeft [A] bij die gelegenheid toegevoegd dat hij niet de vader is van de kinderen.
2.5. Op 13 oktober 2005 heeft [A] de gemeente op de hoogte gesteld van zijn voornemen een procedure te beginnen ter ontkenning van het vaderschap van de kinderen. De gemeente heeft bij brief van 4 november 2005 aan [A] laten weten in afwachting hiervan het gelegde beslag met ingang van 1 november 2005 op te zullen schorten. Deze opschorting is na 9 december 2005 geëffectueerd.
2.6. Op 21 oktober 2005 heeft [A] een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank, strekkende tot ontkenning van het vaderschap van de kinderen. In deze procedure is door een deskundige aan de hand van DNA-onderzoek vastgesteld dat [A] is uitgesloten van het vaderschap van de kinderen. De rechtbank heeft bij onherroepelijke beschikking van
17 oktober 2007 het verzoek van [A] gegrond verklaard.
2.7. De gemeente heeft de (toenmalige) advocaat van [A], in reactie op een schrijven zijnerzijds, bij brief van 14 maart 2008 het volgende laten weten.
‘(…) Op grond van de rechterlijke uitspraak d.d. 17/10/07 is betrokkene sedert die datum niet langer de maandelijkse bijdrage aan onze dienst verschuldigd.
Wel zijn wij van mening dat de achterstallige bijdrage tot die datum dient te worden voldaan. Dit baseren wij op artikel 202 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Bijgaand treft u een overzicht aan van de ontvangsten. (…)’
Uit het bijgevoegde overzicht blijkt van ontvangsten van in totaal EUR 7.792,50, door [A] aan de gemeente voldaan in de periode van 16 april 2004 tot en met 9 december 2005.
2.8. Bij brief van de raadsman van [A] van 15 september 2005 is [B] gesommeerd om EUR 7.792,50 te betalen, aan welk verzoek [B] niet heeft voldaan.
3. Het geschil
3.1.1. [A] vordert samengevat - veroordeling van [B] tot betaling van EUR 7.792,50, vermeerderd met rente en kosten.
3.1.2. [A] legt aan deze vordering ten grondslag dat [B] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij wist althans vermoedde dat hij niet de vader is van de kinderen en dat heeft verzwegen. Hierdoor heeft [B] hem in de waan gelaten de vader (en daarmee onderhoudsplichtig) te zijn. Als gevolg hiervan heeft [A] ten onrechte de verhaalsbijdrage aan de gemeente voldaan, waardoor hij schade heeft geleden, aldus [A].
3.2. [B] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn allereerst verdeeld over de vraag of aan [A] een vordering toekomt, gelet op het bepaalde in artikel 1:202 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat luidt:
1. Nadat de beschikking inhoudende gegrondverklaring van een ontkenning van een door huwelijk ontstaan vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, wordt het door huwelijk ontstane vaderschap geacht nimmer gevolg te hebben gehad.
2. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad.
3. Door de gegrondverklaring van de ontkenning ontstaat geen vordering tot teruggave van de kosten van verzorging en opvoeding of van kosten van levensonderhoud en studie noch van teruggave van het krachtens vruchtgenot genotene. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van genoten vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
4.2. [A] stelt zich op het standpunt dat het derde lid niet van toepassing is, nu hij schadevergoeding vordert op grond van een actie uit onrechtmatige daad, waarbij de schade niet bestaat uit kosten van verzorging en opvoeding maar uit bijstandskosten.
[B] voert daartegen aan dat de schade weliswaar gebaseerd is op bijstandsverhaal, maar dat dit weer is gebaseerd op onderhoudsverplichtingen, waarop artikel 1:202 BW van toepassing is. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3. Vooropgesteld zij dat de schadevergoeding, zoals thans in hoofdsom gevorderd, enkel ziet op het totaal van de bedragen die [A] in zijn (destijds geldende) hoedanigheid als onderhoudsplichtige jegens de kinderen aan de gemeente heeft betaald wegens de ten behoeve van hen verstrekte bijstand. Dit bijstandsverhaal had geen andere strekking dan [A] als vader te laten bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Voor het toepassingsbereik van artikel 1:202, derde lid, BW is, blijkens de bewoording en redactie van dat artikel, niet van onderscheidend belang aan wie deze kosten zijn voldaan. Ten aanzien van de grondslag, waarop de vordering tot terugbetaling van bedoelde kosten wordt gebaseerd, heeft de wetgever bij het redigeren van genoemd artikel evenmin onderscheid aangebracht. Ten slotte laat bedoelde bepaling geen ruimte om een uitzondering te maken op de daarin vervatte regel als er sprake is geweest van enige vorm of mate van misleiding ten aanzien van het vaderschap door de moeder.
4.4. Tegen die achtergrond kan geen verplichting voor [B] worden vastgesteld tot vergoeding van schade, welke strekt tot terugbetaling van de bijdrage van [A] aan de gemeente aan de kosten voor verzorging en levensonderhoud van de kinderen, die in de vorm van bijstand ten behoeve van hen is verstrekt. Daarbij kan in het midden worden gelaten of [B] verwijtbaar heeft gehandeld als door [A] gesteld en zo ja, of dit een onrechtmatige daad oplevert. De slotsom is dan ook dat het gevorderde voor afwijzing gereed ligt.
4.5. Hetgeen partijen over en weer overigens naar voren hebben gebracht behoeft in het licht van vorenstaande geen (nadere) bespreking.
4.6. In de relatie die tussen partijen heeft bestaan ziet de rechtbank aanleiding om ieder de eigen kosten van deze procedure te laten dragen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2009.?