vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 408314 / HA ZA 08-2640
[A],
wonende te --,
eiser,
advocaat mr. L. van Putten,
[B],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. D. Haije.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 december 2008 waarbij een comparitie van partijen is bepaald, met de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 11 maart 2009, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [B] heeft, handelend onder de naam Advas, tot begin 2007 als verzekeringstussenpersoon opgetreden voor [A] in privé alsmede voor zijn eenmansbedrijf [A] Elektronika.
2.2. Met ingang van 4 juni 1997 had [A] Elektronika bij UAP-NieuwRotterdam Schade N.V. (hierna: UAP) een uitgebreide brand/bedrijvenverzekering afgesloten onder polisnummer 81.394.893/R. Het polisblad van deze verzekering luidt, voor zover hier relevant:
“Ingangsdatum polis : 4 juni 1997 […]
Einddatum/Contractsduur : 4 juni 2002 / 10 jaar
Met stilzwijgende verlenging […]
MODULE A. […]
Module voorwaarden : MODULE A
Clausules : 1
Module voorwaarden : MODULE B
Clausules : 1 […]
Algemene voorwaarden :
Op deze verzekering zijn de algemene voorwaarden UBB 97 van toepassing en de per module van kracht verklaarde specifieke clausules en voorwaarden.
Clausule 3 van Clausuleblad GBB 97 luidt voorts, voor zover hier relevant:
“Clausule 3 Inbraak-preventie (‘Garantie’)
Deze verzekering is ten aanzien van het diefstal/vandalisme-risico aangegaan onder het beding, dat het/de op het polisblad genoemde adres(sen) is/zijn beveiligd (bouwkundig, elektronisch en organisatorisch) overeenkomstig de ‘Borg’ beveiligingsklasse en de daarbij behorende ‘Borg’ risicoklasse-Indeling van het bedrijf van verzekerde. Deze beveiliging dient aangelegd te zijn door een ‘Borg’ gecertificeerd beveiligingsbedrijf dan wel door een erkend beveiligingsbedrijf, mits de beveiligingsmaatregelen en het beveiligingsbedrijf vooraf door de verzekeraar zijn goedgekeurd.
Verzekerde is verplicht:
a een onderhoudscontract af te sluiten met het beveiligingsbedrijf. Dit onderhoudscontract dient in te gaan op de datum van oplevering en van kracht te blijven gedurende de looptijd van de verzekering; […]”
2.3. In juni 2002 heeft Advas de bedrijfsverzekering van [A] Elektronika overgesloten naar Aegon Schadeverzekering N.V. (hierna: Aegon).
Uit het polisblad van de bij Aegon afgesloten verzekering blijkt dat onder andere clausule nr. 1137 op de verzekering van toepassing is. Deze clausule luidt, voor zover hier relevant:
“Clausule 1137
PREVENTIE DIEFSTAL, INBRAAK EN VANDALISME
Deze verzekering is ten aanzien van het diefstal-, inbraak- en vandalismerisico aangegaan onder het beding dat alle in de polis genoemde risico-adressen zijn voorzien van een inbraakbeveiliging, die is aangelegd door een door het Nationaal Centrum voor Preventie gecertificeerd (BORG) beveiligingsbedrijf.
Verzekeringnemer is verplicht:
1a. een onderhoudscontract af te sluiten met het beveiligingsbedrijf voor minimaal één
controle per jaar. Het onderhoudscontract moet van kracht blijven gedurende de looptijd van de verzekering; […]
Indien verzekeringnemer niet voldoet aan één van deze verplichtingen bestaat er geen dekking voor schaden door of in verband met diefstal, inbraak of vandalisme tenzij en voorzover verzekeringnemer aannemelijk maakt dat de schade niet het gevolg is van of ontstaan is door het niet nakomen van één van deze verplichtingen.”
2.4. Bij brief van 11 augustus 2008 heeft [A] [B] aansprakelijk gesteld voor schade die [A] lijdt of zou kunnen lijden doordat [A] Elektronika niet adequaat is verzekerd.
2.5. Een schriftelijke verklaring van [C], oud medewerkster van Advas, gedateerd 7 november 2008, luidt, voor zover hier relevant:
“Dhr. [A] heeft in april/mei 2002 besprekingen gehad met een collega, de heer [D]. Deze besprekingen gingen over de bedrijfsverzekeringen van [A] Elektronik. Dhr. [A] en dhr. [D] hebben samen en na overleg het aanvraagformulier voor een nieuwe Aegon verzekering ingevuld. Dit weet ik zeker, omdat ik het handschrift van dhr. [D] op het aanvraagformulier herken. Ik heb, nadat wij deze van Aegon hadden ontvangen, op 29 mei 2002 een enveloppe met de brief, de nieuwe aegon-polis met voorwaarde, bezorgd bij [A] Elektronic.[…]”
3. Het geschil
3.1. [A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [B] tot betaling aan [A] van EUR 10.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten, volgens het rapport voorwerk II berekend op EUR 1.500,-, alsmede te vermeerderen met de kosten van deze procedure.
3.2. Hij stelt hiertoe dat [B] niet heeft gehandeld als van een redelijk handelend en vakbekwaam tussenpersoon mag worden verwacht. [B] heeft volgens [A] nagelaten goedkeuring te vragen voor- en hem te informeren over het oversluiten van de bedrijfsverzekering van [A] Elektronika van UAP naar Aegon. Daarnaast had [B] hem moeten inlichten over extra verplichtingen onder de nieuwe polis bij Aegon, en had [B] moeten onderzoeken of [A] Elektronika aan de extra verplichtingen onder de nieuwe polis voldeed. De verzekering van UAP bood volgens [A] een ruimere dekking ten aanzien van diefstal- inbraak- en vandalismeschades aangezien Aegon strengere eisen stelt op het gebied van inbraakbeveiliging. Aegon stelt in haar polisvoorwaarden de aanwezigheid van een ‘Borg’ gecertificeerde beveiligingsinstallatie in combinatie met een onderhoudscontract verplicht, terwijl UAP na een bezoek aan [A] Elektronika genoegen nam met de reeds aanwezige (niet BORG gecertificeerde) beveiligingsinstallatie, mede nu [A] zelf boven zijn winkel woonachtig is. Uit het polisblad van de UAP verzekering blijkt ook dat alleen clausule 1 op de verzekering van toepassing is, en niet clausule 3 die gaat over extra beveiligingseisen. Door de ongevraagde wijziging in de verzekering blijkt [A] Elektronika nu niet adequaat verzekerd te zijn en lijdt [A] schade omdat hij nu alsnog een BORG gecertificeerde installatie moet laten aanleggen en een onderhoudscontract moet afsluiten, aldus steeds [A].
3.3. [B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal allereerst het meest verstrekkende verweer van [B] bespreken, te weten zijn beroep op verjaring. Hij stelt dat op 29 mei 2002 de polisvoorwaarden van de nieuwe Aegon verzekering samen met een begeleidende brief aan [A] ter hand zijn gesteld. Vanaf 29 mei 2002 was [A] dan ook volgens [B] op de hoogte van de beweerdelijke schade alsmede de daarvoor beweerdelijk aansprakelijke persoon, zodat de vordering ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW is verjaard op 30 mei 2007. Hieraan gaat de rechtbank echter voorbij. Het gaat in genoemd wetsartikel om subjectieve wetenschap en niet is komen vast te staan dat [A] op 29 mei 2002 ook daadwerkelijk bekend was met zijn schade. Onbetwist is dat [A] er pas veel later achter is gekomen dat de wijziging van verzekering een verandering van beveiligingseisen met zich had meegebracht en daarmee met schade bekend is geworden. Ook de toezending van een begeleidende brief met de algemene instructie om de polisbescheiden goed te bestuderen en te controleren, waarvan de ontvangst overigens door [A] wordt betwist, is onvoldoende om subjectieve wetenschap van het ontstaan van schade aan te kunnen nemen.
4.2. Nu het beroep op verjaring niet opgaat, komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke bespreking van deze zaak. Ten einde te kunnen beoordelen of [B] jegens [A] heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend, vakbekwaam verzekeringstussenpersoon mocht worden verwacht, is relevant in hoeverre het oversluiten van de bedrijfsverzekering van UAP naar Aegon op initiatief van Advas met [A] Elektronika is besproken en met name of Advas [A] daarbij op eventuele wezenlijke (inhoudelijke) verschillen tussen beide verzekeringen heeft gewezen. Ook indien van een (stilzwijgende) instemming door [A] met het oversluiten van de verzekering naar Aegon wordt uitgegaan, nu [A] heeft erkend dat hij de nieuwe polisvoorwaarden van Aegon heeft ontvangen, hij deze zonder protest heeft behouden en hij de nieuwe premie aan Aegon heeft betaald, dan nog mocht van een redelijk handelend en vakbekwaam verzekeringstussenpersoon worden verwacht dat deze [A] uitdrukkelijk zou wijzen op wezenlijke verschillen tussen beide verzekeringen, zoals op verschillen in aan het bedrijf te stellen beveiligingseisen.
4.3. De rechtbank gaat in dit verband voorbij aan het verweer van [B], inhoudende dat [A] Elektronika niet op de hoogte hoefde te worden gesteld van gewijzigde beveiligingseisen omdat Aegon geen strengere beveiligingseisen aan de verzekering stelde. In dit verband voert [B] aan dat de eis van een ‘Borg’gecertificeerde beveiligingsinstallatie plus onderhoudscontract ook al door UAP in haar verzekering werd gesteld. Dit volgt volgens [B] uit een juiste lezing van het UAP polisblad, waaruit volgens hem volgt dat alle clausules, dus ook clausule 3, op de verzekering van toepassing zijn. Dit wordt door [A] betwist. Volgens [A] volgt uit het polisblad dat uitsluitend clausule 1 en niet tevens clausule 3 met de extra beveiligingseisen van toepassing is op de UAP verzekering.
4.4. Uit een redelijke uitleg van het polisblad, die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het polisblad, de polisvoorwaarden en het clausuleblad zijn gesteld, volgt dat per op het polisblad genoemde module steeds uitsluitend clausule 1 van clausuleblad GBB 97 van toepassing is. In ieder geval heeft [B] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld ter staving van de door hem voorgestane uitleg, waaruit zou volgen dat alle clausules van clausuleblad GBB 97 op de verzekering van toepassing zijn en dat met de zinsnede “clausules: 1” onder Module A en Module B feitelijk een verwijzing zou zijn bedoeld naar het toepasselijke artikel 1 van de betreffende module en niet naar de toepasselijkheid van uitsluitend clausule 1 van de GBB 97.
Daarnaast is door [B] onvoldoende betwist dat UAP, na een bezoek aan [A] Elektronika, de reeds aanwezige, maar niet ‘BORG’ gecertificeerde beveiligingsinstallatie had goedgekeurd omdat [A] zelf boven zijn winkel woonachtig is zodat, in ieder geval tot in juni 2002, clausule 3 van clausuleblad GBB 97 ook los van het bepaalde op het polisblad niet gold.
Nu Aegon verder, voor zover bekend, tot op heden niet heeft meegedeeld af te zien van de in haar polisvoorwaarden vermelde beveiligingseisen, wordt ervan uitgegaan dat er wel degelijk een verschil in beveiligingseisen bestaat tussen de beide verzekeringen. Dat Aegon verder geen beroep zou toekomen op clausule 1137 omdat op het aanvraagformulier van de verzekering de vraag rond de aanwezigheid van maatregelen ter voorkoming van inbraak onder meezending van een opleveringsbewijs is opengelaten, zoals [B] betoogt, kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden aangenomen. Uit het enkele openlaten van deze vraag kan niet zonder meer worden afgeleid dat Aegon bij het aangaan van de verzekering niet de eis van plaatsing van een beveiligingsinstallatie mocht stellen.
4.5. Op een verschil in verzekeringsvoorwaarden als hiervoor beschreven had [B] [A] als redelijk handelend en vakbekwaam verzekeringstussenpersoon uitdrukkelijk dienen te attenderen vóór het oversluiten van de bedrijfsverzekering. In dit verband wordt onvoldoende geacht het enkel meesturen van een begeleidend schrijven bij het ter hand stellen van de nieuwe polisbescheiden met het verzoek de bescheiden goed door te nemen en deze op onjuistheden en/of onduidelijkheden te controleren, dit nog afgezien van de omstandigheid dat [A] de ontvangst van deze begeleidende brief heeft betwist. Van een zelfstandige mededelingsplicht van de zijde van [A] dat helemaal geen ‘Borg’ gecertificeerde beveiligingsinstallatie aanwezig is kan in dit verband niet worden uitgegaan, ook niet in het geval dat zou komen vast te staan dat in verband met het aanvragen van de nieuwe verzekering samen met [A] een aanvraagformulier voor de verzekering is ingevuld. Ook in dat geval had Advas [A] nog eens uitdrukkelijk dienen te wijzen op de gewijzigde beveiligingseisen van de verzekering.
4.6. Aangezien [B] niet, althans onvoldoende feitelijk, heeft betwist dat hij, althans zijn medewerkers, [A] niet uitdrukkelijk op het verschil in beveiligingseisen heeft/hebben gewezen vóór het oversluiten van de verzekering, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen. Het moet bij gebrek aan een dergelijke betwisting ervoor worden gehouden dat terzake niet, althans onvoldoende uitdrukkelijk is gewaarschuwd, en dat [B] daarmee jegens [A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. [B] is in beginsel dan ook aansprakelijk voor de dien ten gevolge door [A] geleden en nog te lijden schade.
4.7. De volgens [A] ten gevolge van de tekortkoming geleden schade bestaat uit de redelijke kosten van het plaatsen van een ‘Borg’ gecertificeerde beveiligingsinstallatie alsmede de kosten van een te sluiten onderhoudscontract. Partijen twisten echter over de vraag welke kosten als redelijk kunnen worden aangemerkt. Daarnaast is het de vraag of de gehele kosten van een dergelijke installatie plus bijbehorend onderhoudscontract voor vergoeding in aanmerking kunnen komen en op [B] kunnen worden afgewenteld. [B] heeft immers gemotiveerd betwist dat de verzekering bij UAP nog veel langer ongewijzigd, althans ongewijzigd ten aanzien van de te stellen beveiligingseisen, zou zijn verlengd.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte ten aanzien van deze punten nader uit te laten, en eventuele nadere bewijsstukken over te leggen. Voor zover partijen het voorts oneens blijven over het aantal jaren dat de verzekering door UAP ongewijzigd ten aanzien van de beveiligingseisen zou zijn verlengd, dienen zij zich eveneens uit te laten over (de zin van) een eventuele deskundigenbenoeming ten aanzien van de vraag hoe lang de verzekering door UAP dan redelijkerwijs nog ongewijzigd zou zijn verlengd gelet op hetgeen gebruikelijk is in de verzekeringswereld. Partijen dienen zich voorts, bij voorkeur eensluidend, uit te laten over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n) alsmede de aan deze(n) te stellen vragen.
4.8. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak voor het onder 4.7 omschreven doel naar de rol van 3 juni 2009 voor akte aan de zijde van [A];
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Overbosch en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2009.?