vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 405586 / HA ZA 08-2305
[A],
wonende te --,
eiseres,
advocaat mr. drs. A.Z. Storm,
[B],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.G. Maste.
Partijen zullen hierna de vrouw ([A]) en de man ([B]) worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 augustus 2008 met producties;
- de conclusie van antwoord van 8 oktober 2008 met producties;
- het tussenvonnis van 5 november 2008 ter bepaling comparitie;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 februari 2009 met de daarin genoemde processtukken, waarbij de rechtbank opmerkt dat door de man op 17 februari 2009 twee akten met producties zijn ingediend;
- de akte van de vrouw van 6 mei 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 17 maart 1977 zijn partijen in Cihanbeyli, Turkije getrouwd.
2.2. Op 16 oktober 2001 heeft de man de echtelijke woning verlaten en is de samenwoning beëindigd.
2.3. Bij beschikking van 27 juni 2002 is door de kantonrechter aan de man een ‘gouden handdruk’ ter waarde van € 43.407,77 netto toegekend. Dit geld is op 1 november 2002 op de derdenrekening van de advocaat van de man gestort.
Een door de man overgelegd transactieoverzicht, datum onbekend, met betrekking tot deze derdenrekening vermeldt het volgende:
“01-11-2002 ontvangen Callebaut € 43.407,77
11-11-2002 naar [B] - 2.500,--
-12-2002 naar [B] - 1.000,--
03-02-2003 naar [B] - 1.000,--
16-01-2003 naar [B] schuld van pp - 6.394,75
roodstand aangezuiverd
16-01-2003 van zakenrek. naar [B] - 1.000,--
25-03-2003 van zaken rek. naar [B] (verhuiskosten) - 5.000,--
07-04-2003 naar 95.08.11.637 (advocaatkosten [B]) - 5.000,--
02-05-2003 overboeking naar [B] 55.00.11.714 - 4.000,--
06-11-2003 echtscheiding saldo € 18.513,02
15-12-2003 overboeking naar [C] (voor [A]) - 5.000,--
17-05-2004 overboeking naar belastingdienst - 2.667,--
aanslag 2002 deel [A]
18-03-2005 overboeking ten behoeve van mevrouw [A] - 863,68
af: € 30.758,43
echtscheidingsdatum € 17.513,02
thans saldo € 12.649,34”
2.4. Op 25 september 2002 heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank Amsterdam ingediend.
2.5. Op 5 november 2003 is het huwelijk ontbonden middels inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.6. De vrouw heeft in Turkije een procedure aanhangig gemaakt tegen de man omtrent de eigendom van een appartementengebouw in Turkije.
3. Het geschil
3.1. De vrouw vordert bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad de onderstaande verdeling van het Nederlandse deel van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen:
Aan de vrouw toe te delen:
- een bedrag van € 10.834,51 ter zake de verdeling van de ontslagvergoeding;
- de bij haar berustende inboedelgoederen.
Aan de man toe te delen:
- een bedrag van € 9.834,51 ter zake de verdeling van de ontslagvergoeding;
- de bij hem berustende inboedelgoederen;
- de schuld ter zake het flexibel krediet bij de ABN AMRO bank onder rekeningnummer 60.96.31.756.
Aan ieder der partijen:
- de ten eigen naam staande betaalrekening zonder nadere verrekening;
en voorts te bepalen dat de kosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd.
3.2. De man voert verweer. De man verzoekt de man de rechtbank de beslissing omtrent de boedelscheiding aan te houden totdat het vonnis van de Turkse rechter hieromtrent onherroepelijk is. Verder verzoekt de man vervolgens – naar de rechtbank begrijpt – de volgende bestanddelen in de boedelscheiding te betrekken en de boedelscheiding als volgt vast te stellen, waarbij ‘P’ betekent dat het bestanddeel aan de man moet worden toegedeeld en ‘C’ staat voor toedeling aan de vrouw:
Activa
Zgn. Callebautgeld saldo op echtscheidingsdatum € 17.513,02 P
Vordering/afrekening Hydron € 23,27 P
Waarde inboedel vrouw € 6.000,- C
Waarde inboedel man € 2.000,- P
Saldo bankrekening 87.41.36.547 € 25,46 C
Gouden sieraden vrouw € 10.000,- C
Bankrekening vrouw SNS 95.64.16.500 nb C
Spaarrekening vrouw € 13.000,- C
Totaal activa € 48.561,75 + nb
Passiva
Naheffing IB 2002 € 5.334,- P
Vordering CJIB € 40,- P
Vordering CJIB € 40,- P
Vordering CJIB € 28,- P
Vordering gemeente Bussum belastingen € 37,90 P
Vordering NUON oktober 2003 € 123,04 P
Saldo bankrekening 55.00.11.714 € 1.385,63 P
Saldo bankrekening 87.41.36.547 € 12,66 P
Flexibel krediet € 13.000,- P
Beheerskosten ‘Callebaut’ (vanaf 1/11/2002 tot heden) € 355,- P
Vanaf heden tot verdeling € 5,- per maandag pm P
Schuld aan Primeline € 1.432,55 P
Totaal passiva € 21.788,78
Aan de vrouw worden dan toegedeeld, inclusief het door haar al ontvangen bedrag van
€ 5.863,68, goederen met een waarde van € 34.889,14 + nb. De vrouw is daardoor overbedeeld voor een bedrag van € 21.502,64 + nb, waarvoor zij de man dient te compenseren. Bovendien verzoekt de man te bepalen dat de proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd.
3.3 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Turkse vermogensbestanddelen
4.1. Partijen bezitten zowel Nederlandse als Turkse vermogensbestanddelen. De man voert primair aan dat de beslissing omtrent de Nederlandse vermogensbestanddelen van de boedel moet worden aangehouden totdat het vonnis van de Turkse rechter omtrent de Turkse vermogensbestanddelen onherroepelijk is geworden. De vrouw betwist dit nu de uitkomst van de Turkse procedure niet van belang is voor de afwikkeling van de Nederlandse vermogensbestanddelen en bovendien de vrouw het geld van de ontslagvergoeding dringend nodig heeft en niet jarenlang op de uitkomst van de procedure kan wachten.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat de vrouw slechts verdeling van het Nederlandse deel van de vermogensbestanddelen heeft gevorderd. De man heeft niet in reconventie de verdeling van de Turkse vermogensbestanddelen gevorderd, zodat deze vermogensbestanddelen geen onderdeel uitmaken van het geding. De man heeft onvoldoende gemotiveerd dat de Turkse procedure van belang is voor de afwikkeling van de Nederlandse vermogensbestanddelen en dient te worden afgewacht. Daarom zullen thans enkel de Nederlandse bestanddelen worden verdeeld, zoals door de vrouw gevorderd.
4.3. Vaststaat dat op het huwelijksgoederenregime van partijen Turks recht van toepassing is. In het Turkse recht was er tot 1 januari 2002 sprake van een algehele scheiding van goederen en vanaf 1 januari 2002 geldt in beginsel, als gevolg van de inwerkingtreding van het (nieuwe) Turkse Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW) een huwelijksgoederenregime dat het beste kan worden getypeerd als een 'verwervingsdeelneming’. Gesteld noch gebleken is dat partijen voor een ander huwelijksgoederenregime hebben gekozen zodat van dit regime zal worden uitgegaan. De verwervingsdeelneming houdt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende in.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen van ieder van de echtgenoten (art. 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens, de verwervingen en het persoonlijk vermogen, zodat in totaal vier vermogens te onderscheiden zijn.
Als verwervingen worden beschouwd de tijdens de deelneming om baat verworven vermogensbestanddelen, in het bijzonder: de inkomsten uit arbeid, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen en vermogensbestanddelen die verwervingen vervangen (art. 219 TBW).
Tot het persoonlijk vermogen behoren op grond van de wet: de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk door erfrecht of schenking verworven vermogensbestanddelen, de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schade en de vermogensbestanddelen die persoonlijk vermogen vervangen (art. 220 TBW).
Iedere echtgenoot beheert zijn eigen vermogen en beschikt daarover. Eén van de echtgenoten kan niet zonder toestemming van de ander beschikken over zijn aandeel in het vermogen dat in mede-eigendom staat, tenzij anders is overeengekomen (art. 223 TBW).
Indien door de rechter is beslist tot beëindiging van het huwelijk wegens echtscheiding, eindigt het huwelijksgoederenregime op het tijdstip waarop de rechtszaak aanvangt (art. 225 TBW).
Het persoonlijk vermogen en de verwervingen worden gescheiden naar de staat daarvan op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime (art. 228 TBW).
De op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime aanwezige verwervingen worden naar de waarde van het tijdstip van de vereffening in de verrekening betrokken (art. 235 TBW).
Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. Iedere echtgenoot is rechthebbende op de helft van de aan de andere echtgenoot toebehorende nettowaarde van diens verwervingen (art. 236 TBW). Vorderingen worden verrekend. De nettowaarde is de waarde die overblijft nadat de totale waarde van de verwervingen van elk der echtgenoten is verminderd met de op deze goederen rustende schulden ( art. 231 TBW). Waardevermindering of een negatief saldo wordt niet in beschouwing genomen.
Tevens wordt nagegaan of eventueel een echtgenoot op de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding (de zgn. bijdragevordering). Is dit vermogensbestanddeel bij echtscheiding in waarde gestegen, dan verkrijgt de echtgenoot die heeft bijgedragen voor het bijgedragen deel een vorderingsrecht op de ten tijde van de vereffening bij dit goed vastgestelde vermeerdere waarde. Is de waarde ten opzichte van de beginwaarde van de bijdrage gedaald, dan verkrijgt hij het geïnvesteerde bedrag (art. 227 TBW).
Al deze vorderingen worden uiteindelijk tegenover elkaar gezet en in voorkomend geval verrekend. Het persoonlijk vermogen wordt hierbij in beginsel niet betrokken.
Verder geldt dat iedere echtgenoot met zijn hele vermogen aansprakelijk is voor zijn schulden (art. 224 TBW). Bij de beëindiging van het regime moet worden vastgesteld welke schulden er zijn, zowel onderlinge schulden als de schulden jegens derden. Vervolgens wordt een schuld toegerekend aan het deelvermogen waarop zij rust (art. 230 tweede volzin TBW). Is zulks niet mogelijk, dan wordt zij toegerekend aan de verwervingen.
4.4. De rechtbank zal op basis van het voorgaande per post beoordelen tot welk vermogen het goed behoort alsmede een oordeel geven over de gevorderde verdeling.
4.5. Ter bepaling van de omvang van de verwervingen en de waardering ervan dient de rechtbank de peildata vast te stellen. De vrouw stelt dat in beginsel als peildatum voor de omvang en waardering van de bestanddelen de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking dient te worden gehanteerd, te weten 6 november 2003 (de rechtbank begrijpt 5 november 2003 nu dit de daadwerkelijke datum van inschrijving is blijkens productie 2 bij dagvaarding). Met betrekking tot de schulden die door de man zijn aangegaan na het beëindigen van de samenwoning is dit anders, nu het niet redelijk is om in dezen als datum 5 november 2003 te hanteren. De gemeenschappelijke schulden zijn ingelost toen partijen feitelijk uit elkaar gingen in 2001 en de daarna gemaakte schulden moeten door partijen zelf worden gedragen.
4.6. De man voert aan dat de peildatum voor de omvang en de waardering de datum van inschrijving van de echtscheiding is. Dit geldt voor alle vermogensbestanddelen van de huwelijksgemeenschap, dus ook voor het flexibel krediet.
4.7. De rechtbank overweegt dat ingevolge hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het Turkse recht, als peildatum voor het bepalen van de omvang van de verwervingen heeft te gelden het tijdstip van de beëindiging van het huwelijksgoederenregime, zijnde het tijdstip waarop de rechtszaak tot beëindiging van het huwelijk wegens echtscheiding aanvangt (artikel 225 jo 228 TBW). In casu is dit tijdstip 25 september 2002, de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend waarmee de rechtszaak is aangevangen. De bestanddelen die op dat moment tot de verwervingen behoren moeten ingevolge artikel 235 TBW worden gewaardeerd op het tijdstip van de vereffening, dus de huidige waarde. Gelet op het vorengaande doen de stellingen van partijen omtrent de datum van inschrijving dan wel de datum van het feitelijk uiteengaan niet ter zake en zal van de peildata naar Turks recht worden uitgegaan. Achtereenvolgens zullen de door partijen genoemde activa en passiva worden beoordeeld.
4.8. De vrouw heeft gesteld recht te hebben op de helft van de ontslagvergoeding die op 27 juni 2002 aan de man is toegekend aangezien zij toen nog gehuwd waren. De vrouw heeft van de ontslagvergoeding eenmaal een voorschot ontvangen van € 5.000,-. Met betrekking tot het door de advocaat van de man overgelegde transactieoverzicht stelt de vrouw dat de twee betalingen van € 1.000,- aan de man voor het inrichten van de woning van de man zijn overgemaakt en als gemeenschappelijk te dragen kosten worden erkend. Het bedrag van € 1.000,- is overgeboekt naar de zakelijke rekening van de man ten behoeve van de gemeenschappelijke schuld aan Primeline. De advocaatkosten dienen voor rekening van de man te komen nu deze kosten zijn gemaakt voor zijn Turkse advocaat. Enkel het deel van de vrouw in de belastingschuld is met geld van de ontslagvergoeding betaald (ter waarde van € 2.667,- hetgeen blijkt uit productie 7 bij conclusie van antwoord) De overboeking van € 863,68 ziet op achterstallige alimentatie aan de vrouw, hetgeen niet uit de ontslagvergoeding dient te worden betaald. Aldus steeds de vrouw. Mitsdien stelt de vrouw nog recht te hebben op een bedrag van € 10.018,23 minus de helft van de beheerskosten van de derdenrekening.
4.9. De man voert aan dat de ontslagvergoeding mede strekt tot inkomensvoorziening voor de toekomst. Uitgaande van een periode van vijf jaar komt dat neer op een bedrag van ongeveer € 8.000,- per jaar. Naar Turks recht valt de ontslagvergoeding in de gemeenschap, met uitzondering van het deel dat voor de toekomst is toegekend. De man voert voorts aan dat de aan de man uitgekeerde bedragen van de ontslagvergoeding zien op de verhuiskosten, kosten van levensonderhoud en kosten om de debetstand op zijn rekening te betalen en dat deze bedragen in overleg tussen partijen aan hem zijn overgemaakt. Voorts heeft de vrouw een bedrag van € 5.000,- overgemaakt gekregen en erkent de man dat het bedrag van
€ 863,68 achterstallige alimentatie betreft.
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank valt de ontslagvergoeding naar Turks recht binnen de te verdelen verwervingen. Immers, zij kan worden aangemerkt als voortvloeiend uit de eerdere arbeidsovereenkomst van de man. Ten aanzien van het verweer van de man dat de ontslagvergoeding deels ziet op een inkomensvoorziening voor de toekomst, geldt dat de man dit verweer onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat (een deel van) de ontslagvergoeding op de toekomst ziet. Mitsdien wordt de gehele ontslagvergoeding bij helfte verdeeld.
4.11. De ontslagvergoeding bedraagt in totaal netto € 43.407,77 . Hierop moeten in mindering worden gebracht de twee overboekingen van € 1.000,- aan de man nu deze door de vrouw worden erkend, de door de aanzuivering van de gezamenlijke roodstand ter waarde van € 6.394,75 en de overboeking van € 1.000,- naar de zakenrekening van de man nu deze overboeking ziet op de gemeenschappelijke schuld inzake Primeline. Ook de kosten van het beheer van de derdenrekening dienen door beide partijen te worden gedragen. Een bedrag van € 34.013,02 blijft derhalve over om verdeeld te worden, minus de te betalen beheerskosten. Dit houdt in beginsel in dat beide partijen recht hebben op de helft van
€ 34.013,02, dus: € 17.006,51 minus de helft van de beheerskosten.
Partijen erkennen verder dat de vrouw een bedrag van € 5.000,- heeft uitgekeerd gekregen en dat het deel van de gemeenschappelijke belastingschuld van de vrouw (€ 2.667,-) ook uit de ontslagvergoeding is betaald zodat deze bedragen in mindering op het deel van de vrouw worden gebracht. Verder staat vast dat het bedrag van € 863,68 is betaald aan de vrouw inzake achterstallige alimentatie van de man en dat de man een bedrag van € 2.500,- heeft uitgekeerd gekregen. Laatstgenoemde bedragen dienen op het deel van de man in mindering te worden gebracht.
Ten aanzien van de overboekingen naar de man van tweemaal € 5.000,- (ter zake de verhuis- en advocatenkosten) en de overboeking van € 4.000,- naar de bankrekening van de man heeft de man onvoldoende gesteld dat deze bedragen zijn overgemaakt uit hoofde van een gemeenschappelijke schuld dan wel activiteiten, zodat deze gelden moeten worden geacht enkel aan hem ten goede te zijn gekomen. Deze bedragen worden dan ook in mindering gebracht op het deel van de man.
Gelet op het voorgaande is de volgende berekening omtrent de ontslagvergoeding op te stellen:
€ 43.407,77
1.000,-- -/-
1.000,-- -/-
6.394,75 -/-
1.000,-- -/-
34.013,02
€ 17.006,51 € 17.006,51
5.000,-- -/- 863,68 -/-
2.667,-- -/- 2.500,-- -/-
€ 9.339,51 5.000,-- -/-
5.000,-- -/-
4.000,-- -/-
€ 357,17-
Aan de vrouw komt dus nog toe een bedrag van € 9.339,51 minus de helft van de beheerskosten. De man zal € 357,17 plus de helft van de beheerskosten dienen terug te storten op de derdenrekening. Mocht het saldo na terugstorting door de man niet toereikend zijn om de vrouw het haar toekomende bedrag te voldoen, dan dient het tekort door beide partijen te worden gedragen. Indien echter na uitvoering van het bovenstaande nog gelden resteren, dan komen deze ten goede aan beide partijen, ieder de helft.
4.12. Het vermogensbestanddeel ‘Hydron’ betreft een bedrag van € 23,27 dat is uitbetaald aan de man. Dit bedrag is aan te merken als verwerving. Partijen zijn het erover eens dat de helft van het bedrag aan de vrouw toekomt, derhalve € 11,65.
4.13. Partijen zijn ter comparitie overeengekomen dat de waarde van de inboedel van de woning van de vrouw wordt weggestreept tegen de waarde van de inboedel van de woning van de man.
4.14. De man voert aan dat de bankrekening met nummer 87.41.365.47, toebehorende aan de vrouw, ook in de verdeling moet worden meegenomen en dat de waarde daarvan
€ 25,46 bedraagt. Bovendien beschikte de vrouw over meer bankrekeningen, immers de alimentatie is overgemaakt naar de bankrekening met nummer 95.89.76.066, zij heeft een SNS-betaalrekening met nr. 95.64.16.500 en zij heeft een spaarrekening met daarop een bedrag van € 13.000,-. De vrouw heeft namelijk een gouden handdruk meegekregen bij haar ontslag, hetgeen heeft plaatsgevonden voor 5 november 2003. Verder heeft de man op zijn bankrekening met nummer 55.00.11.714 een schuld van € 1.385,63 die ook verdeeld moet worden.
4.15. De vrouw betwist dat de bankrekeningen moeten worden meegenomen in de verdeling. Ten eerste stond op de rekening met nummer 87.41.365.47 slechts € 7,- op de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en is deze rekening geopend na het feitelijk uiteengaan van partijen in 2001; ten tweede is de bankrekening met nummer 95.89.76.066 niet van haar, maar van het kind van partijen, [D]. Wel erkent de vrouw dat op deze rekening de alimentatie wordt gestort. Ten aanzien van de spaarrekening merkt de vrouw op dat zij nooit een gouden handdruk heeft ontvangen en dat zij geen spaarrekening heeft. Zij ondersteunt haar stellingen door overlegging van verschillende bankafschriften en een verklaring van de SNS-bank dat zij geen andere rekening heeft dan de rekening met nr. 87.41.36.547.
4.16. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de bankrekening met nummer 87.41.365.47 is vast komen te staan dat deze bankrekening op 25 september 2002 bestond aangezien de man erkent dat de vrouw deze rekening heeft geopend na en in verband met het feitelijk uiteengaan in 2001. Nu de rekening door de vrouw na het feitelijk uiteengaan van partijen is geopend, gesteld noch gebleken is dat de man over deze rekening kon beschikken en niets gesteld is over welke inkomsten er op deze rekening binnenkomen, wordt de rekening toegerekend aan het persoonlijk vermogen van de vrouw. Hetzelfde geldt voor de bankrekening van de man met nummer 55.00.11.714. Dit vermogensbestanddeel valt in het persoonlijk vermogen van de man.
Ten aanzien van de bankrekening met nummer 95.89.76.066 is komen vast te staan dat de bankrekening op naam van [D] staat en dat de alimentatie op die rekening wordt bijgeschreven. Uit de overgelegde afschriften blijkt dat er op 3 november 2003 een mutatie van € 100,- is verricht, terwijl het nieuwe saldo op die datum tevens € 100,- bedraagt, er geen eerder afschrift bekend is en het vorig saldo tegoed € 0,- is. Bovendien blijkt uit de overgelegde afschriften dat de alimentatie pas na 5 november 2003 op deze rekening is bijgeschreven. Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat de bankrekening met nummer 95.89.76.066 op 25 september 2002 bestond, althans dat de vrouw ten tijde van de peildatum over de rekening beschikte. De bankrekening zal dan ook niet bij de verdeling worden betrokken.
Ten aanzien van de gestelde betaalrekening met nummer 95.64.16.500 en de spaarrekening van de vrouw heeft de man, mede gelet op de door de vrouw overgelegde verklaring van de SNS-bank, onvoldoende (met stukken) onderbouwd dat een gouden handdruk is uitgekeerd dan wel dat de vrouw überhaupt over genoemde bankrekening of spaarrekening beschikt, al dan niet met een dergelijk bedrag aan spaargeld. Mitsdien zal ook geen rekening worden gehouden met enige andere rekening ten name van de vrouw.
4.17. De man voert aan dat hij de vrouw, zowel voor als na 1 januari 2002, sieraden ter waarde van zeker € 10.000,- heeft gegeven en dat de sieraden in de gemeenschap vallen, zodat hij recht heeft op de helft van de waarde ervan. Na 1 januari 2002 heeft hij nog zeker een bedrag van € 2.000,- aan sieraden voor de vrouw uitgegeven. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft de man een foto overgelegd waarop sieraden staan afgebeeld, alsmede twee kaartjes van de Turkse leverancier van de sieraden, een foto van een arm met gouden armbanden en verscheidene verklaringen waarin staat dat de vrouw gouden armbanden en ringen draagt.
De vrouw betwist sieraden te hebben gekregen van de man. Zij leende altijd gouden sieraden en had dergelijke sieraden niet in haar bezit. Zij ondersteunt haar stellingen door overlegging van verschillende verklaringen waarin staat dat zij nooit dergelijke gouden sieraden in haar bezit heeft gehad. Voorts betwist zij dat de door de man aangevoerde Turkse leverancier de sieraden aan de man heeft verkocht.
4.18. De rechtbank overweegt als volgt. De sieraden die de man de vrouw voor 1 januari 2002 heeft gegeven, doen niet ter zake nu deze onder de gescheiden vermogens van partijen vallen. Voor zover de man na 1 januari 2002 aan de vrouw sieraden zou hebben gegeven, betreffen dit schenkingen en voor persoonlijk gebruik door de vrouw bestemde goederen die tot haar persoonlijk vermogen behoren. Deze hoeven dus niet in de verrekening te worden betrokken.
4.19. De man voert aan dat het flexibel krediet dat partijen zijn aangegaan ten tijde van hun huwelijk moet worden betrokken in de verdeling. Op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bedroeg deze schuld € 13.000,-.
4.20. De vrouw stelt dat het gemeenschappelijk flexibel krediet ad € 6.394,75 is afgelost met een deel van de ontslagvergoeding toen partijen uit elkaar gingen en dat de schuld nadien alleen door de man is opgebouwd zodat deze schuld voor zijn rekening moet komen.
4.21. De rechtbank oordeelt als volgt. Zowel in het oude Turkse wettelijke stelsel, toepasselijk vóór 1 januari 2002, als in het nieuwe Turkse wettelijke stelsel geldt dat iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is voor de door hem/haar gemaakte schulden, zowel ontstaan vóór als na de huwelijksvoltrekking. Een schuld komt krachtens Turks huwelijksvermogensrecht toe aan de partij aan wiens zijde de schuld is opgekomen of voor wiens rekening de schuld komt. Tussen partijen staat vast dat een bedrag van € 6.394,75 van de ontslagvergoeding ter aanzuivering van de schuld van partijen inzake het flexibel krediet is overgeboekt op 16 januari 2003 (zie 2.3). Aldus is deze gezamenlijke schuld door partijen gezamenlijk gedragen. De vrouw heeft gesteld dat de nieuw ontstane schuld van
€ 13.000,- door de man is aangegaan en dat zij hiermee niets van doen heeft gehad. Dit is niet door de man betwist. Daarom is komen vast te staan dat de man de schuld heeft gemaakt en daarvoor aansprakelijk is.
CJIB / Vordering gemeente Bussum
4.22. De man voert aan dat deze schulden zien op overtredingen die hij heeft begaan voor de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zodat de schulden bij helfte voor rekening van de vrouw komen. De vrouw betwist dit, gelet op het feit dat de man de schulden heeft gemaakt nadat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan.
4.23. Gelet op hetgeen onder 4.21 is overwogen, komt een schuld krachtens Turks huwelijksvermogensrecht toe aan de partij aan wiens zijde de schuld is opgekomen of voor wiens rekening de schuld komt. Nu de schulden zijn gemaakt door de man behoren zij tot het vermogen van de man en is de vrouw niet gehouden de helft ervan te vergoeden.
4.24. Deze schuld ziet op de woonlasten van de man. Gelet op het voorgaande zal deze schuld voor rekening van de man dienen te blijven.
4.25. Partijen zijn het erover eens dat zij gezamenlijk de schuld van € 1.432,55 zijn aangegaan zodat deze schuld gezamenlijk moet worden gedragen. Op 16 januari 2003 is een bedrag van € 1.000,- overgemaakt van de derdenrekening naar de zakelijke rekening van de man. De vrouw heeft gesteld dat dit bedrag werd aangewend ten behoeve van de schuld aan Primeline, hetgeen niet door de man is betwist. Dus moet ervan worden uitgegaan dat de schuld thans slechts nog € 432,55 bedraagt. De vrouw dient de helft hiervan te dragen. Op grond van de stukken gaat de rechtbank ervan uit dat de man deze schuld aflost zodat de vrouw het voor haar rekening komende bedrag van € 216,28 aan de man dient te voldoen.
4.26. Aan de vrouw komt toe:
- deel ontslagvergoeding ter waarde van € 9.339,51 minus de helft van de beheerskosten
- helft teruggave Hydron ter waarde van € 11,65
- bankrekening met nummer 87.41.365.47
- de bij haar berustende inboedelgoederen.
De vrouw dient ter zake de schuld aan Primeline nog € 216,28 te voldoen aan de man. In totaal dient de vrouw aan de man nog te voldoen € 216,28 minus € 11,65 = € 204,63.
Aan de man komt toe:
- helft teruggave Hydron ter waarde van € 11,65
- bankrekening met nummer 55.00.11.714
- de bij hem berustende inboedel.
De schuld ter zake het flexibel krediet bij de ABN AMRO bank onder rekeningnummer 60.96.31.756, de schulden aan het CJIB / gemeente Bussum, Nuon en de helft van de resterende schuld aan Primeline komen voor rekening van de man. Ook zal de man het door de vrouw aan hem te betalen bedrag ter zake Primeline van € 216,28 aan Primeline moeten doorbetalen.
De man dient terug te storten op de derdenrekening een bedrag van € 357,17 plus de helft van de beheerskosten van deze rekening.
4.27. Aangezien partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. stelt de verdeling van de vanaf 1 januari 2002 tussen partijen bestaande verwervingsdeelneming en de verdere afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen als volgt vast:
Aan de vrouw komt toe:
- deel ontslagvergoeding ter waarde van € 9.339,51 minus de helft van de beheerskosten
- helft teruggave Hydron ter waarde van € 11,65
- bankrekening met nummer 87.41.365.47
- de bij haar berustende inboedelgoederen.
Voor rekening van de vrouw komt:
- de helft van de resterende schuld aan Primeline ad € 216,28.
Aan de man komt toe:
- bankrekening met nummer 55.00.11.714
- helft teruggave Hydron ter waarde van € 11,65
- de bij hem berustende inboedel.
Voor rekening van de man komen:
- de schuld ter zake het flexibel krediet bij de ABN AMRO bank onder rekeningnummer 60.96.31.756
- de schulden aan het CJIB en de gemeente Bussum
- de schuld aan Nuon
- de helft van de resterende schuld aan Primeline ad € 216,28.
5.2. veroordeelt de vrouw om op grond van wat hiervoor in 5.1 is bepaald aan de man te betalen een bedrag van € 204,63 (tweehonderdvier euro en drieënzestig eurocent),
5.3. bepaalt dat de man het door de vrouw aan hem te betalen deel van de schuld aan Primeline ten bedrage van € 216,28 dient door te betalen aan Primeline,
5.4. bepaalt dat de man dient terug te storten op de derdenrekening van Hillen Van Tol Advocaten een bedrag van € 357,17 (driehonderd zevenenvijftig euro en zeventien eurocent) plus de helft van de beheerskosten van deze rekening, ter zake het door hem teveel ontvangen bedrag van de ontslagvergoeding,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bouter - Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.?