RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/1407 AWBZ
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.F. Vermaat,
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ), gevestigd te Driebergen,
verweerder,
gemachtigden: mr. N. Benedictus, [gemachtigde 2 verweerder] en [gemachtigde 3 verweerder].
Verweerder heeft bij besluit van 24 april 2007 aan eiseres meegedeeld dat zij recht heeft op zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ).
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het besluit van 24 april 2007 gedeeltelijk gegrond verklaard (hierna: bestreden besluit I).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 16 juni 2009, onder intrekking van bestreden besluit I, opnieuw op het bezwaar beslist (hierna: bestreden besluit II).
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2009.
Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld door [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld door dr. H.M. Laane.
2.1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1979 en is ernstig meervoudig lichamelijk en verstandelijk gehandicapt. In verband met haar handicaps is zij bij voortduring aangewezen op verzorging en ondersteuning van derden. Eiseres woont zelfstandig. Na indicatie door het CIZ kent het Zorgkantoor aan eiseres een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toe en met behulp van dit PGB wordt vervolgens de zorg ingekocht.
2.2. Bij besluit van 4 mei 2004 heeft het Regionale Indicatie Orgaan (rechtsvoorganger van het CIZ) eiseres een indicatie toegekend op grond van de AWBZ. Het Zorgkantoor heeft vervolgens op 19 juli 2004 een PGB toegekend. Het indicatiebesluit was geldig tot 3 mei 2007.
2.3. Op 20 februari 2007 heeft eiseres een aanvraag gedaan om verlenging van de toegekende indicatie. Bij besluit van 24 april 2007 heeft het CIZ meegedeeld dat eiseres recht heeft op AWBZ-zorg. Het indicatiebesluit is geldig van 3 mei 2007 tot 3 mei 2010. Het Zorgkantoor heeft vervolgens bij besluit van 2 juli 2007 een PGB toegekend. Dit PGB is aanzienlijk lager dan het PGB op basis van het indicatiebesluit van 4 mei 2004. Op 16 juli 2007 heeft eiseres een aanvraag gedaan om met ingang van 3 mei 2007 minimaal dezelfde uren zorg toe te kennen als de rechtsvoorganger van verweerder in 2004 heeft toegekend.
2.4. Verweerder heeft op deze aanvraag gereageerd met het besluit van 6 september 2007. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Voorts heeft eiseres verzocht om herziening van de indicatie van 24 april 2007. Tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om herziening heeft eiseres vervolgens bezwaar gemaakt. Eiseres heeft aangevoerd dat het PGB-budget thans 40% lager is dan het budget op grond van het indicatiebesluit uit 2004, terwijl de zorg die eiseres nodig heeft is toegenomen. De zorg die thans kan worden ingekocht is ontoereikend en zal ertoe leiden dat eiseres op korte termijn weer in een instelling zal moeten worden opgenomen.
2.5. Bij bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft het besluit van 24 april 2007 herzien en eiseres opnieuw geïndiceerd. Tevens heeft verweerder het verzoek om herziening van het besluit van 24 april 2007 in de besluitvorming meegenomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres recht heeft op meer uren zorg dan geïndiceerd bij besluit van 24 april 2007, maar minder uren dan zij vraagt.
2.6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de gestelde indicatie in onvoldoende mate voorziet in de door haar benodigde zorg. Zij heeft dit onderbouwd met een door [bureau] uitgevoerde contra-indicatie. Doordat de indicatie te laag is, ontvangt eiseres een te laag PGB. Het is het Zorgkantoor niet toegestaan een hoger PGB uit te betalen dan de indicatie groot is. Het PGB voorziet niet in de kosten. Daardoor is een aanzienlijke betalingsachterstand ontstaan bij de zorgaanbieder Sherpa. Sherpa heeft nu aangekondigd de zorg aan eiseres te verminderen en in overeenstemming te brengen met het PGB.
3.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het beroep het bestreden besluit II heeft genomen. Bij dit besluit is het bestreden besluit I ingetrokken en zijn de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft bij dit besluit de indicatie uitgebreid met 18 uren nachtzorg per week. Dit is bij nader onderzoek naar de situatie van eiseres naar voren gekomen.
3.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat dit besluit niet volledig tegemoetkomt aan het beroep van eiseres. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb merkt de rechtbank het beroep van eiseres dan ook aan als mede te zijn gericht tegen bestreden besluit II.
3.3. Nu verweerder bij bestreden besluit II bestreden besluit I heeft ingetrokken, heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. De rechtbank zal daarom het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, welke zijn begroot op € 322,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift x € 322,-). Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit II.
4.1. Ten aanzien van bestreden besluit II overweegt de rechtbank het volgende. Uit bestreden besluit II kan worden opgemaakt dat verweerder het besluit van 6 september 2007 heeft teruggenomen. De rechtbank stelt dan ook vast dat dit besluit is ingetrokken. Verder heeft verweerder het besluit van 24 april 2007, op grond van nieuw gebleken feiten en omstandigheden, in bezwaar gewijzigd en opnieuw vastgesteld.
4.2. Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over de aandoeningen van eiseres en de daarbij behorende beperkingen. Evenmin is in geschil dat eiseres zorg behoeft. In dit geschil is aan de orde de omvang van de aanspraak van eiseres op zorg. De rechtbank stelt vast dat partijen ter zitting de omvang van het geding hebben beperkt tot de aspecten medicatie geven, Ondersteunende Begeleiding algemeen en het bijhouden van een dagboek (als onderdeel van de functie Ondersteunende Begeleiding algemeen).
5.1. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar zorgbehoefte een contra-expertise laten uitvoeren door [bureau]. Op basis van observaties tijdens een huisbezoek, een intakegesprek met de ouders en gegevens van de behandelaars heeft een beoordeling aan de hand van de regelgeving AWBZ en de beleidsregels die het CIZ hanteert plaatsgevonden. De bevindingen en conclusies zijn neergelegd in het rapport van 28 augustus 2008. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de wijze van indiceren door verweerder in de betwiste indicatie. Niet in geschil is dat de opsteller van het rapport, [persoon 3], deskundig is wat betreft indiceren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de door haar gestelde zorgbehoefte gedegen en inzichtelijk onderbouwd met dit rapport van [bureau].
5.2. Verweerder heeft de contra-expertise voorgelegd aan dr. H.M. Laane, bezwaararts van het CIZ, met het verzoek om daarop te reageren. Met het oog daarop heeft dr. Laane het bezwaardossier van het CIZ geraadpleegd en overleg gehad met [persoon 4], adviserend arts bij [bureau]. Dr. Laane is tot de slotsom gekomen dat de indicatie moet worden uitgebreid met 18 uur nachtzorg per week. Verweerder heeft de rapportage van dr. Laane bij brief van 3 juni 2009 in het geding gebracht en vervolgens bestreden besluit II genomen.
5.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de rapportage van dr. Laane er niet in is geslaagd de bevindingen en conclusies uit het rapport van [bureau] afdoende te weerleggen. Er is volstaan met beschouwingen van algemene aard, terwijl geen onderzoek bij eiseres thuis heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat het laatste onderzoek van verweerder waarbij eiseres persoonlijk is gezien, inmiddels geruime tijd geleden (mei 2001) heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het daarom niet zorgvuldig dat de beoordeling van het verzoek om indicatiestelling door verweerder slechts op papier heeft plaats gehad.
5.4. Bovenstaande brengt mee dat het bestreden besluit II is genomen in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover aangevochten.
5.5. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres, welke zijn begroot op € 322,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 322,-). Verweerder zal tevens het door eiseres gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,- aan haar dienen te vergoeden. Voorts komen de kosten van de door eiseres gevraagde contra expertise door [bureau] tot een bedrag van € 2.287,30 voor vergoeding in aanmerking.
Finale geschilbeslechting
6.1. De rechtbank zal zich – gegeven de door partijen ter zitting geuite wens van finale beslechting van het geschil – buigen over de vraag of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit op de voet van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten of op grond van het vierde lid van genoemd artikel zelf in de zaak te voorzien.
6.2. Het geven van medicatie in de ochtend en de middag is niet geïndiceerd omdat dit volgens verweerder meegenomen kan worden bij het geven van de warme maaltijd.
6.3. Volgens [bureau] is medicatie geven een activiteit die extra tijd vergt omdat eiseres moeite heeft met slikken en regelmatig proest. De medicatie wordt niet vermengd met het eten maar afzonderlijk aangeboden. Als de medicatie zou worden vermengd met het eten dan bestaat er geen zekerheid dat eiseres de medicatie daadwerkelijk heeft ingenomen. Daarbij verwijst [bureau] naar de problemen van eiseres bij het eten. Ook is aangegeven dat eiseres het recht heeft om medicatie te weigeren. Voorts moet eiseres vier maal per dag medicijnen innemen à tien minuten normtijd per keer (4,7 uur per week). Ter zitting heeft de moeder van eiseres nog benadrukt dat de medicatie medisch gezien niet over minder dan vier innamemomenten per dag mag worden verdeeld.
6.4. De rechtbank constateert dat verweerder niet heeft weersproken dat de medicatie, medisch gezien, verspreid over vier keer per dag moet worden ingenomen. Verweerder heeft volstaan met algemene noties en uitgangspunten met betrekking tot het ziektebeeld van eiseres. Gelet hierop hecht de rechtbank meer gewicht aan het gemotiveerde en onderbouwde standpunt van eiseres. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank eiseres dan ook volgen in de door [bureau] gestelde indicatie op dit punt en bepalen dat voor het innemen van medicatie vier maal tien minuten per dag, zijnde 4,67 uur per week, dient te worden geïndiceerd in de functie Persoonlijke Verzorging.
Ondersteunende Begeleiding algemeen
6.5. Verweerder heeft 6,2 uur per week aan Ondersteunende Begeleiding algemeen (klasse 3) geïndiceerd.
6.6. [bureau] komt uit op een indicatie van 11,5 uur per week aan Ondersteunende Begeleiding algemeen (klasse 5). Volgens eiseres komt zij met verweerders indicatie zorg tekort doordat zij de negen geïndiceerde dagdelen Ondersteunende Begeleiding dag niet volledig kan benutten. Vanwege de beperkingen die eiseres heeft, begint zij later aan de dagbesteding en komt zij eerder thuis. Die zorgmomenten zijn niet geïndiceerd omdat de dagdelen door verweerder worden verondersteld “all-in” te zijn. Indien eiseres echter 5 uren naar een dagactiviteit gaat, worden er twee volledige dagdelen (2 maal 4 uur) in rekening gebracht. Zij kan de resterende drie uren dan niet – zoals verweerder betoogt – inzetten voor de ondersteunende begeleiding die zij behoeft op, onder andere, de vrijdagmiddag en in het weekend.
6.7. Naar de mening van verweerder zou een dubbeltelling ontstaan, wanneer extra zorg wordt geïndiceerd voor de zorgmomenten die vallen binnen de geïndiceerde dagdelen Ondersteunende Begeleiding dag. De omstandigheid dat eiseres de geïndiceerde dagdelen niet volledig benut, dient volgens verweerder voor haar rekening en risico te komen.
6.8. De rechtbank overweegt het volgende. De indicatie van negen dagdelen Ondersteunende Begeleiding dag per week wordt door eiseres niet bestreden. Uit de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ (hierna: de Beleidsregels) kan worden afgeleid dat een dagdeel gelijk is aan maximaal vier uur individuele ondersteunende begeleiding. In beginsel mag verweerder er naar het oordeel van de rechtbank dan ook vanuit gaan dat de betrokkene voor deze vier uur is voorzien van de benodigde zorg. Dit betekent echter niet dat niet behoeft te worden onderzocht of binnen deze vier uur vanwege bijzondere omstandigheden extra zorgactiviteiten moeten plaatsvinden. Wanneer dat het geval is, zal verweerder moeten bezien of voor die activiteiten een aanvullende indicatie nodig is. De omstandigheid dat daardoor mogelijk een dubbeltelling ontstaat omdat de dagdelen voor de volle vier uur in rekening worden gebracht, ongeacht of deze volledig worden benut, is naar het oordeel van de rechtbank een gevolg van het gekozen (financierings)systeem. Hierbij acht de rechtbank eveneens van belang dat verweerder op grond van zijn Beleidsregels slechts volledige dagdelen indiceert, ongeacht de zorgbehoefte. De rechtbank acht het niet redelijk dat de gevolgen van dat systeem voor rekening van eiseres komen. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder ter zitting, dat het probleem zit in de realisatie van de zorg en niet in de indicatie, dan ook niet. Tegen deze achtergrond komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres voor de functie Ondersteunende Begeleiding algemeen dient te worden geïndiceerd conform de indicatie van [bureau] naar klasse 5. De rechtbank merkt daarbij wel op dat het standpunt van verweerder dat tijd in mindering moet worden gebracht in verband met het samenvallen van activiteiten in beginsel niet onredelijk is. In het onderhavige geval heeft verweerder echter niet inzichtelijk gemaakt hoeveel tijd in mindering is gebracht wegens samenvallende activiteiten, zodat de rechtbank aan dit standpunt op dit moment voor de indicatie geen gevolgen verbindt.
6.9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het dagboek niet anders hoeft te worden gezien dan een overdrachtsmoment ten behoeve van de continuïteit van de zorg. Omdat de overdracht van de zorg is inbegrepen in de indicatie Persoonlijke Verzorging, heeft verweerder daarvoor geen tijd geïndiceerd in de functie Ondersteunende begeleiding algemeen.
6.10. Eiseres stelt dat het dagboek dient als noodzakelijk communicatiemiddel voor haar en aldus onder het verstrekkingenpakket van de AWBZ valt. Ter zitting heeft [persoon 2], moeder van eiseres, nader toegelicht hoe de communicatie met eiseres verloopt en welke functie het bijhouden van het dagboek voor eiseres heeft.
6.11. Ook ten aanzien van de noodzaak van het bijgehouden dagboek volgt de rechtbank het standpunt van eiseres. De rechtbank merkt daarbij op dat het betoog van eiseres dat het dagboek haar stem is en aldus een onmisbaar hulpmiddel in de communicatie, door verweerder enkel is weerlegd met de algemene notie dat een dergelijk schrift enkel een overdrachtsfunctie heeft. Zonder een schouw van de situatie van eiseres acht de rechtbank de noodzaak van het bijhouden van een dagboek met deze stelling onvoldoende weerlegd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om voor het bijhouden van het dagboek extra tijd te indiceren, nu dit is verdisconteerd in de klasseverhoging van de Ondersteunende Begeleiding algemeen.
6.12. Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de bezwaren gegrond te verklaren en eiseres te indiceren zoals is overwogen in de overwegingen 6.4. en 6.8..
6.13. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat de bij uitspraak van 18 februari 2009 met registratienummer AWB 09/152 AWBZ getroffen voorlopige voorziening met de uitspraak in deze procedure eindigt.
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt bestreden besluit II voor zover in geschil;
- bepaalt dat eiseres voor de functie Ondersteunende Begeleiding algemeen wordt geïndiceerd in klasse 5;
- bepaalt dat aan de reeds geïndiceerde uren additionele zorg in de functie Persoonlijke Verzorging 4,67 uur wordt toegevoegd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,- (zegge zeshonderd vierenveertig euro) te betalen door verweerder aan de griffier van deze rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de door eiseres ingeschakelde deskundige [bureau] ten bedrage van € 2.287,30 (zegge: tweeduizend tweehonderd zevenentachtig euro en dertig cent), te betalen door verweerder aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,- (zegge: negenendertig euro) aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mrs. J.P.Smit en G.M. Beunk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Leijen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2009.
de griffier, de voorzitter,
wegens afwezigheid van de voorzitter tekent de oudste rechter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB