ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ9411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
439874 / KG ZA 09-2154 SR/MV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van politieke staking door vakbonden tegen AOW verhoging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2009 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door HTM Personenvervoer N.V. tegen de FNV Bondgenoten. De aanleiding voor de procedure was de aankondiging van een staking door de vakbond FNV op 7 oktober 2009, als protest tegen de verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar. HTM vorderde dat de vakbond zou worden geboden om de staking te annuleren, omdat deze volgens HTM een onrechtmatige politieke actie was die niet gericht was op het beïnvloeden van arbeidsvoorwaardenoverleg.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de staking niet geoorloofd was, omdat deze zich richtte tegen de overheid en niet tegen de werkgevers. Het recht op collectieve actie, zoals vastgelegd in het Europees Sociaal Handvest (ESH), is in beginsel alleen van toepassing in gevallen van belangengeschillen tussen werkgevers en werknemers. De rechter stelde vast dat er op dat moment geen gezamenlijk probleem was dat zich leende voor een oplossing door collectieve onderhandelingen, aangezien de verhoging van de AOW-leeftijd een overheidsbesluit betrof.

De rechter wees de vordering van HTM toe en gebiedde FNV om de aangekondigde werkonderbreking geen doorgang te laten vinden. Tevens werd FNV veroordeeld in de proceskosten van HTM. De uitspraak benadrukt de grenzen van het stakingsrecht en de voorwaarden waaronder collectieve acties geoorloofd zijn, vooral in situaties waarin de acties zich tegen overheidsbeleid richten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 439874 / KG ZA 09-2154 SR/MV
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2009
in de zaak van
de naamloze vennootschap
HTM PERSONENVERVOER N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres bij concept-dagvaarding van 5 oktober 2009,
advocaat mr. M.J.M.T. Keulaerds te Den Haag,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV BONDGENOTEN,
gevestigd te Utrecht,
advocaat mr. R. van der Stege te Utrecht,
gedaagde, vrijwillig verschenen.
Partijen zullen hierna ook HTM en FNV worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 6 oktober 2009 heeft HTM gesteld en gevorderd overeenkomstig de concept-dagvaarding van 5 oktober 2009. FNV heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaak die RET heeft aangespannen tegen Abvakabo en VOR (met nummer KG 09/2153 – 439860) en met de zaak die GVB heeft aangespannen tegen Abvakabo en ABGP (met nummer KG 09/2150 – 439778). De in alle drie de zaken naar voren gebrachte standpunten gelden in alle drie de zaken.
HTM en FNV hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 6 oktober 2009 de beslissing in verkorte vorm gegeven en is ter zitting meegedeeld dat de uitwerking hiervan op 20 oktober 2009 zal volgen. Het onderstaande vormt die uitwerking.
2. De feiten
2.1. HTM is het vervoersbedrijf in (de regio) Den Haag.
2.2. Bij e-mail van 1 oktober 2009 en bij brief van 2 oktober 2009 heeft FNV een werkonderbreking aangekondigd voor woensdag 7 oktober 2009 in de ochtendspits. Doel van de aangekondigde werkonderbreking is het protesteren tegen de kabinetsplannen de AOW-leeftijd te verhogen van 65 naar 67 jaar. HTM is verzocht medewerking te verlenen aan deze werkonderbreking. HTM heeft dit geweigerd.
3. Het geschil
3.1. HTM vordert – kort gezegd – FNV te gebieden binnen één uur na betekening van dit vonnis hun leden op te roepen de voor 7 oktober 2009 aangekondigde werkonderbreking geen doorgang te laten vinden, op straffe van dwangsommen.
3.2. HTM stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat een werkonderbreking niet het juiste middel is om te protesteren tegen de plannen van het kabinet. HTM heeft hierin geen zeggenschap en kan op die plannen geen invloed uitoefenen. Een werkonderbreking raakt de klanten van HTM en brengt onevenredige schade toe. De aangekondigde werkonderbreking is een politieke actie en valt buiten de reikwijdte van artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). De verhoging van de AOW-leeftijd betreft immers geen onderwerp waarover tussen HTM en de vakbonden wordt onderhandeld. Als zou worden geoordeeld dat de werkonderbreking valt onder artikel 6 lid 4 EHS, dan is HTM van mening dat de werkonderbreking evenmin is toegestaan. Collectief optreden mag alleen als laatste middel worden ingezet. Daarvan is in dit geval geen sprake. Er is nog overleg gaande tussen de bonden en de minister over de verhoging van de AOW-leeftijd. Daarnaast hebben de vakbonden geen minder schadelijke alternatieve acties voorgesteld. De bonden kiezen meteen voor het meest verstrekkende en schadelijke middel. Dit maakt de aangekondigde werkonderbreking onrechtmatig. In dit verband verwijst HTM eveneens naar de zogenaamde proportionaliteitseis die in het ESH is opgenomen. Het doel van de werkonderbreking staat niet in redelijke verhouding met de belangen van (de klanten van) HTM. HTM verzorgt in (de regio) Den Haag een essentiële dienst, een werkonderbreking in de ochtend zal ook een aantal uren na afloop de dienstregeling ontregelen en HTM zal onevenredige financiële schade en reputatieschade lijden.
3.3. FNV heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat het recht om collectieve actie te voeren is neergelegd in artikel 6 van het ESH. Het ESH erkent het collectief actierecht in alle gevallen waarin sprake is van een belangengeschil tussen werkgevers en werknemers dat zich leent voor een oplossing door collectieve onderhandelingen. In dit geval richten de grieven en eisen van de vakbonden zich tegen de overheid, maar keren de acties zich tegen de werkgevers. De ingangsdatum van de AOW is echter direct of indirect van invloed op het inkomen van de werknemers en zal op veel vlakken directe gevolgen hebben voor de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen (bijvoorbeeld op de onderhandelingen over aanvullende pensioenen of over aanvullingen tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid). Ook de Hoge Raad heeft in het zogenaamde NS-arrest uitgemaakt dat collectieve acties met een politiek element nog vallen onder artikel 6 lid 4 ESH, indien zij zich richten tegen overheidsbeleid op het gebied van arbeidsvoorwaarden die het onderwerp plegen te zijn of behoren te zijn van collectief onderhandelen. De Hoge Raad kent dus een ruim bereik toe aan artikel 6 lid 4 ESH. Indien sprake is van een (voorgenomen) besluit van de overheid dat de onderhandelingsvrijheid aantast, zijn werknemers gerechtigd acties te voeren. Verder zijn de bonden van mening dat zij zich aan de “spelregels” hebben gehouden. Het beginsel dat een collectieve actie alleen als “ultimum remedium” mag worden gebruikt, geldt niet in gevallen zoals het onderhavige, waarin een actie gericht is tegen de overheid, maar zich keert tegen een werkgever. Vakbonden moeten dan juist zo vroeg mogelijk opkomen tegen het gewraakte overheidsbeleid. De bonden hebben al zes maanden lang alternatieve (minder schadelijke) acties gevoerd, zoals flyeren, werkbezoeken, opiniepeilingen etcetera. De aangekondigde werkonderbreking is slechts van korte duur en is op de juiste wijze en tijdig aangezegd. De aangekondigde werkonderbreking voldoet daarnaast aan de proportionaliteitstoets zoals opgenomen in het ESH omdat HTM geen essentiële dienst uitvoert (zoals politie of brandweer) en omdat de werkonderbreking van korte duur is. Er is dus geen dringende noodzaak om het actierecht te beperken. Dat HTM schade zal lijden vormt geen rechtvaardiging voor beperking van het recht op collectieve actie. Schade is nu eenmaal inherent aan het voeren van collectieve actie. Dit geldt ook voor reizigers van HTM, die overigens door middel van de media op de hoogte zullen zijn van de werkonderbreking. Tot slot voert FNV aan dat het petitum te ruim is geformuleerd. Het opleggen van een dwangsom is niet nodig omdat FNV zich aan een vonnis zal houden.
4. De beoordeling
4.1. Het recht op het voeren van collectieve acties van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden, waaronder begrepen het stakingsrecht, wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het ESH (Europees Sociaal Handvest), dat in Nederland van kracht is sedert mei 1980. In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten. Wordt een collectieve actie gedekt door artikel 6 lid 4 ESH, dan brengt dat mee dat deze in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever en derden.
4.2. De bonden hebben verklaard dat de staking een actie is tegen de overheid om de AOW leeftijd op 65 jaar te houden. De vraag is of sprake is van een belangengeschil met de werkgevers. Dat is tot 1 oktober 2009 zeker het geval geweest. Thans is het woord aan de regering en de Tweede Kamer. Nu op dit moment geen gezamenlijk probleem van een werkgever en werknemers dat zich leent voor een oplossing door collectieve onderhandelingen aan de orde is, heeft een staking op dit moment geen invloed op de onbelemmerde uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Dat dat eventueel later het geval kan zijn, speelt thans nog geen rol. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de regering of politieke partijen mogelijk eerder zullen zwichten voor het verlangen om de AOW gerechtigde leeftijd op 65 jaar te houden als er gestaakt wordt. Artikel 6 lid 4 ESH is er op gericht om de machtsverhouding tussen de bij een belangengeschil betrokken partijen door het recht op collectieve actie in evenwicht te brengen, maar niet op meer dan dat, met name niet op het onder druk zetten van de overheid, die nog geen definitief standpunt over een bepaalde kwestie naar buiten heeft gebracht. De slotsom van het voorgaande is dat de door de bonden aangekondigde staking tegen het voornemen van de regering om de AOW leeftijd te verhogen thans niet valt onder de reikwijdte van artikel 6 lid 4 ESH. Dit betekent dat een oproep van de bonden om 7 oktober 2009 te staken onrechtmatig is, tenzij er sprake is van feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat de leden van de vakbonden hun werkzaamheden niet uitvoeren. Van een dergelijke rechtvaardiging is thans geen sprake. De staking levert onmiskenbaar schade op voor HTM en ook voor derden, terwijl de bonden andere mogelijkheden hebben hun ongenoegen over het verhogen van de AOW leeftijd aan de overheid kenbaar te maken.
4.3. Er zal geen dwangsom aan de veroordeling worden verbonden omdat FNV heeft toegezegd zich aan dit vonnis te zullen houden en er geen reden is om aan die toezegging te twijfelen.
4.4. FNV zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld die zijn gevallen aan de zijde van HTM.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt FNV om binnen twee uur na betekening van dit vonnis hun bij HTM werkzame leden op te roepen de voor woensdag 7 oktober 2009 aangekondigde werkonderbreking geen doorgang te laten vinden,
5.2. veroordeelt FNV in de proceskosten, aan de zijde van HTM tot op heden begroot op € 262,- aan vastrecht en op € 816,- aan salaris advocaat,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2009.?