vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 436088 / KG ZA 09-1790 SR/LO
Vonnis in kort geding van 17 september 2009
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 1 september 2009,
advocaat mr. [H.] te [A.],
1. de vennootschap onder firma
[GEDAAGDE SUB 1],
gevestigd te [woonplaats],
in persoon verschenen,
rechtshelper mr. [N.] te [A.],
2. de naamloze vennootschap
[GEDAAGDE SUB 2],
gevestigd te [woonplaats],
in persoon verschenen,
rechtshelper mr. [ N.] te [A.],
gedaagden.
Eiser zal hierna [eiser] en gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd en afzonderlijk [P.] en [G.].
1. De procedure
Ter terechtzitting van 9 september 2009 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagden] is niet in persoon verschenen noch bij advocaat. Wel is verschenen mr. [N.]. Mr. [N.] heeft een machtiging om [gedaagden] te vertegenwoordigen overgelegd. Hoewel mr. [N.] ingevolge artikel 255 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) formeel niet bevoegd is [gedaagden] te vertegenwoordigen, heeft [eiser] ter zitting verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat [gedaagden] in persoon is verschenen. [gedaagden] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: [eiser] bijgestaan door mr. [E.], advocaat te [A.] en kantoorgenoot van mr. [H.].
Aan de zijde van [gedaagden]: de heer [W.], en de heer [F.], leidinggevende van [eiser], en mevrouw mr. [N.], voornoemd.
2. De feiten
2.1. [eiser] is werknemer van [P.], in de functie van Medewerker Management Accounting, niveau C. Hij heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2. [eiser] had een girorekening bij de [bank1] met nummer […]. Op 6 februari 2009 is de [bank] opgegaan in [bank2].
2.3. In de “Voorwaarden en overige regelingen voor particuliere rekeninghouders” van [bank2] staat onder meer het volgende.
(…) Doelen gegevensverwerking
De [bank2] en de andere {bank2]-ondernemingen (…) mogen de persoonsgegevens van klanten alleen gebruiken voor bepaalde doelen. Deze zijn door ([…] Cliëntadministratie Nederland, vzr.) vastgesteld en voldoen aan de Wbp (Wet bescherming persoonsgegevens, vzr.) en de Gedragscode (Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen, vzr.). Het gaat om: (…)
- Waarborgen van de veiligheid en integriteit van de sector. Het gaat hier onder andere om bestrijden, voorkomen en opsporen van (pogingen tot) (strafbare) gedragingen, die gericht zijn tegen de branche waar een financiële instelling deel van uitmaakt, de groep waartoe een financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf en haar klanten en medewerkers. (…)
- Voldoen aan wettelijke verplichtingen. De [bank2] voert klantonderzoeken uit volgens de Wet Identificatie bij Dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties. (…)
2.4. [eiser] heeft op 4 en 9 februari 2009 van de [bank1] een vragenlijst toegestuurd gekregen betreffende verschillende transacties op zijn rekening met het verzoek de vragenlijst binnen veertien dagen te retourneren. De transacties waar het om ging in die brieven zijn contante stortingen ten bedrage van in totaal EUR 45.491,- in de periode van 19 maart 2008 tot en met 27 januari 2009, contante opnames ten bedrage van in totaal EUR 37.890,- in de periode van 27 september tot en met 26 november 2008 en transacties met verschillende buitenlandse bestemmingen ten bedrage van in totaal EUR 27.788,04 in de periode van 24 oktober 2008 tot en met 13 januari 2009.
2.5. Nadat de werkgever van [eiser] op de hoogte was gebracht van deze kwestie heeft op 22 juni 2009 een gesprek plaatsgevonden tussen de heren [W.] en [B.] van [G.], waaronder ook de [bank1] valt. Doel van het gesprek was een toelichting van [eiser] te verkrijgen betreffende de transacties onder 2.4 genoemd. Van het gesprek is een verslag opgesteld dat zowel door [eiser] als door [W.] en [B.] is ondertekend.
2.6. Op 6 juli 2009 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [W.] en [B.] omdat deze nog aanvullende vragen hadden. Van dit gesprek is geen verslag opgesteld.
2.7. [eiser] is op 23 juli 2009 met onmiddellijke ingang geschorst wegens vermeend onvoldoende verklaren betreffende voornoemde financiële transacties. Tijdens het gesprek dat op die dag heeft plaatsgevonden tussen de heer [F.] (Wholesale Banking Manager van [gedaagden]), mevrouw [V.] (HR medewerker van [gedaagden]) en [eiser] is een bevestigingsbrief, eveneens gedateerd 23 juli 2009, overhandigd aan [eiser], waarin onder meer het volgende is opgenomen.
(…) Hierbij bevestigen wij u het gesprek dat heden met u heeft plaatsgevonden. In dit gesprek is u medegedeeld dat [P.] de met u bestaande arbeidsovereenkomst zal beëindigen. De redenen voor dit besluit zijn u uiteengezet. Uit een door de afdeling Corporate Special Investigations (CSI) verricht onderzoek is onder meer het volgende gebleken:
U hebt via uw […] bankrekening (…) diverse buitenlandse betalingen verricht (…) ten bedrage van totaal € 27.788,04, waarvan u desgevraagd een bedrag van totaal € 4.270,97 niet, althans onvoldoende, kon of wilde verklaren.
U hebt (althans: er is) (…) een elftal cashstortingen op uw bovengenoemde rekening gedaan tot een totaalbedrag van € 33.491,93. Deze stortingen heeft u desgevraagd niet, althans onvoldoende, kunnen of willen verklaren.
Ook de gang van zaken rondom de afwikkeling via voornoemde […] bankrekening en […] bankrekening […] van wat de heer [E.] een “lening”
(ad € 31.000,-) noemt (…) heeft u naar onze mening onvoldoende verklaard. (…)
2.8. [P.] heeft een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter, waarvan de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 24 september 2009.
3.1. [Eiser] vordert samengevat – [P.] te veroordelen
I. dat hij zonder enige belemmering wordt toegelaten in zijn functie van Medewerker Management Accounting niveau C bij [gedaagden];
II. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van EUR 5.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
III. tot vergoeding van door hem gemaakte kosten voor rechtsbijstand ad EUR 10.000,-
IV. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit geding, en
[G.] te veroordelen
V. tot het betalen van een voorschot op door [eiser] geleden schade van EUR 25.000,- met veroordeling van [G.] in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] stelt daartoe samengevat - het volgende. Voorop staat dat hij nimmer een ongeoorloofde transactie heeft verricht noch op andere wijze het vertrouwen van [gedaagden] heeft beschaamd. Op vragen van de [bank1] en later medewerkers van [G.] heeft hij uitvoerig, volledig en naar waarheid verklaard, hij heeft facturen overgelegd en heeft in het bijzijn van die medewerkers de heer [E.] gebeld, die zijn verklaring heeft bevestigd. Bij aanvang van het gesprek op 22 juni 2009 is [eiser] medegedeeld dat te zijner bescherming een gespreksverslag zou worden opgesteld dat aan zijn personeelsdossier zou worden toegevoegd. Mocht [eiser] in de toekomst een nieuwe manager krijgen of binnen [bank2] van functie wisselen dan zou zijn nieuwe manager op de hoogte zijn van de transacties. Hem is niet verteld dat hij werd verdacht van ongeoorloofd handelen of dat zijn dienstbetrekking op het spel stond. Na het gesprek heeft hij het gespreksverslag ter plekke door mogen lezen en heeft hij twee aanvullingen kunnen aanbrengen. Hij kreeg daarvoor kort de tijd omdat de heren [W.] en [B.] haast hadden en hij heeft toen geen kopie van het gespreksverslag ontvangen. Dat is pas op 6 juli 2009 gebeurd. Op 6 juli 2009 zijn geen nieuwe punten aan de orde gekomen, [eiser] heeft voornamelijk herhaald wat hij reeds op 22 juni 2009 had verklaard. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt, althans [eiser] heeft dit nooit gezien. Bij geen van beide gesprekken is [eiser] medegedeeld dat men niet tevreden was met zijn verklaringen. Op 23 juli 2009 vond een gesprek plaats tussen de heer [F.], mevrouw [V.] en [eiser]. [eiser] was in de veronderstelling dat het gesprek zou gaan over een door hem te volgen Master aan de [universiteit] en werd totaal overvallen door het feit dat hij op non-actief werd gesteld. Hij heeft verzocht in de gelegenheid te worden gesteld de (nog resterende) vragen van [gedaagden] te beantwoorden maar dit maal schriftelijk. Op 31 juli 2009 heeft [eiser] vervolgens een toelichting over de verschillende transacties gezonden. Omdat [bank2] in haar brief van 23 juli 2009 alleen totaalbedragen noemt is het moeilijk voor [eiser] om na te gaan over welke transacties hij onvoldoende verklaard zou hebben. [eiser] stelt dat [bank2] onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet of onvoldoende in de gelegenheid te stellen zijn aanvullingen op het gespreksverslag te geven, door hem geen kopie van dit verslag te geven en door hem op basis van onvolledige informatie en zonder (juiste) wederhoor op non-actief te stellen. Voorts heeft [G.] onrechtmatig gehandeld door in strijd met de Wet bescherming persoongegevens de informatie betreffende zijn privérekening door te geven aan zijn werkgever. Hoogstens hadden de transacties gemeld moeten worden bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, dat dan een onderzoek had kunnen instellen, maar voor het inlichten van zijn werkgever bestaat geen enkele grond. [eiser] vordert om die reden van [G.] een voorschot op door hem geleden schade van EUR 25.000,-, bestaande uit EUR 15.000,- aan immateriële schade en EUR 10.000,- aan kosten voor rechtsbijstand.
3.3.1 [Gedaagden] voert samengevat het volgende verweer. In de eerste plaats heeft [gedaagden] aangevoerd dat [eiser] niet kan worden ontvangen in zijn vordering jegens [G.] als rechtsopvolger van [bank1], nu de rechtsopvolger van [bank1]niet [G.] is maar [bank 2]. [gedaagden] heeft dit verweer vervolgens laten varen zodat de vordering tegen [G.] zal worden behandeld als een vordering tegen [bank 2].
3.3.2. [P.] betwist onzorgvuldig te hebben gehandeld met betrekking tot het onderzoek en de op non-actiefstelling van [eiser]. [eiser] heeft de mogelijkheid gehad aanvullingen of wijzigingen aan te brengen op het gespreksverslag van 22 juni 2009, waarna hij voor akkoord heeft getekend. Tevens is hem de mogelijkheid gegeven om binnen 24 uur op zijn verklaring te reageren. Na dit gesprek is [eiser] meerdere malen om nadere informatie gevraagd en [gedaagden] heeft met instemming van [eiser] aanvullend onderzoek gedaan bij [bank3]. Op basis van het gehele onderzoek heeft het management van [gedaagden] besloten dat de gegeven verklaringen onvoldoende waren en is het tot de conclusie gekomen dat het vertrouwen in [eiser] door diens handelwijze dusdanig was beschadigd dat [P.] de arbeidsrelatie met [eiser] niet wilde voortzetten. [eiser] bekleedt een functie waarin hoge eisen worden gesteld aan zijn betrouwbaarheid. Hij heeft toegang tot een aantal belangrijke financiële systemen en werkt met koersgevoelige informatie en andere gegevensdragers die vertrouwelijke informatie bevatten. Tevens verwijst [P.] naar de Business Principles, waaruit blijkt dat [gedaagden] zeer hecht aan haar integriteit. Van […]-medewerkers wordt verwacht dat zij handelen in overeenstemming met de letter en de geest van de Business Principles. Op grond van het voorgaande meent [P.] dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] op korte termijn behoort te eindigen. Gezien de korte termijn waarop het ontbindingsverzoek door de kantonrechter zal worden behandeld ontbreekt het [eiser] aan een spoedeisend belang om voor deze korte periode weer te werk gesteld te worden.
3.3.3. Voorts voert [gedaagden] aan dat haar interne veiligheidsafdeling, Corporate Special Investigations (hierna: CSI), een onderzoek heeft ingesteld naar de transacties naar aanleiding van een door de afdeling Klant Informatie Management gedane melding. Op grond van de “Voorwaarden en overige regelingen voor particuliere rekeninghouders” mogen [gedaagden] en de andere [gedaagden]-ondernemingen de persoonsgegevens van klanten gebruiken voor bepaalde doelen. Bij die doelen horen onder meer het bestrijden, voorkomen en opsporen van strafbare gedragingen, die gericht zijn tegen de branche waarvan een financiële instelling deel uitmaakt, de groep waartoe een financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf en haar klanten en medewerkers. Een en ander is ook opgenomen in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen. [gedaagden] heeft dan ook niet onrechtmatig gehandeld door de gegevens met dit doel binnen de organisatie te delen. Verder heeft [eiser] het causaal verband tussen de vermeende onrechtmatige gedraging en de schade noch de hoogte van de schade aangetoond zodat de vordering dient te worden afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot het spoedeisend belang is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in het voordeel van [eiser] zal zijn om feitelijk werkzaam te zijn op het moment dat het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter wordt behandeld. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vordering gegeven.
4.2. In deze zaak dient te worden beoordeeld of [gedaagden] op juiste gronden is overgegaan tot op non-actiefstelling van [eiser]. Voor een ingrijpende maatregel als een op non-actiefstelling is slechts grond indien, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van de werkgever in redelijkheid niet langer gevergd kan worden dat hij de werknemer tot de bedongen arbeid toelaat.
4.3. [gedaagden] maakt voor wat betreft de transacties waarover bij haar onduidelijkheid bestaat een onderscheid tussen buitenlandse betalingen, contante stortingen en contante geldopnames. Met betrekking tot een buitenlandse betaling die [gedaagden] aanvankelijk ook nog ter discussie stelde, heeft [eiser] verklaard dat hij een auto (Nissan Pathfinder) heeft gekocht in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) en dat hij die auto naar Nigeria heeft laten verschepen. Hij heeft een vrachtbrief overgelegd waaruit het transport van de auto blijkt. [gedaagden] heeft na deze verklaring haar bezwaar tegen deze betaling laten vallen. Er restte vervolgens een post van EUR 4.270,97 aan buitenlandse betalingen waarvoor [gedaagden] een verklaring wenste. [eiser] heeft verklaard dat hij een bedrag van EUR 2.470,97 heeft overgemaakt aan [College], een school in Groot-Brittannië, terzake de opleiding die [eiser] en zijn vrouw betalen voor [L.N.], de dochter van een kennis van hen. Anders dan aangegeven op de als productie 2 door [gedaagden] overgelegde lijst heeft [gedaagden] ter zitting toegegeven dat [eiser] over dit laatste bedrag ook al in eerste instantie had verklaard. [gedaagden] heeft aangegeven deze verklaring aannemelijk te vinden, zodat van de betwiste buitenlandse betalingen nog slechts een bedrag van EUR 1.800,- resteert. Over dit bedrag heeft [eiser] verklaard dat hij het bedrag aan mevrouw [B.A.] heeft overgemaakt als terugbetaling van verschillende leningen die hij was aangegaan in Nigeria. Toen [eiser] in Nigeria was heeft hij kosten gemaakt om de Nissan Pathfinder op te halen en te registreren en omdat hij met zijn [bank1]-pas geen geld kon opnemen in de geldautomaten in Nigeria heeft hij het geld moeten lenen. De voorzieningenrechter acht het voorstelbaar dat [eiser] in Nigeria geld heeft moeten lenen omdat zijn bankpasje daar niet bruikbaar was. De (terug)betaling van EUR 1.800,- aan [B.A] komt aannemelijk voor zodat er geen discussie meer is over de buitenlandse betalingen.
4.4. In het algemeen heeft [eiser] gesteld dat het vanuit zijn culturele achtergrond - meer dan in Nederland - gebruikelijk is veel contant geld in huis te hebben en veel betalingen contant te verrichten. De contante opnames van zijn rekening heeft [eiser] voor het grootste deel verklaard door te stellen dat deze opnames zijn gedaan teneinde [E.] terug te betalen. [E.] heeft [eiser] als makelaar geadviseerd bij de aankoop van zijn woning. Daarna heeft hij een vriendschap met [E.] opgebouwd, en nadat [eiser] een auto in de VS had gekocht omdat die daar goedkoper was heeft [E.] [eiser] gevraagd voor hem ook een auto in de VS aan te schaffen. [E.] heeft daartoe EUR 31.000,- overgemaakt aan [eiser] met als omschrijving “terugbetaling loan”. Nadien is gebleken dat de contactpersoon in de VS die voor [eiser] de auto had gekocht niet meer in de VS woonachtig was, waardoor de aanschaf van de auto voor [E.] geen doorgang heeft kunnen vinden. [eiser] heeft vervolgens tweemaal EUR 12.000,-, eenmaal EUR 3.000,- en eenmaal EUR 3.300,- opgenomen om [E.] het voorgeschoten bedrag terug te betalen. [eiser] heeft [E.] tijdens het gesprek met [W.] en [B.] op 22 juni 2009 in hun bijzijn gebeld en [E.] heeft de verklaring van [eiser] bevestigd. Desondanks heeft [gedaagden] geen genoegen genomen met de verklaring vanwege de omschrijving “terugbetaling loan” bij de overboeking van [E.] aan [eiser]. Die enkele vermelding maakt echter nog niet dat de gang van zaken kan worden aangemerkt als frauduleus.
4.5. Over de contante stortingen op zijn rekening heeft [eiser] verklaard dat het geld afkomstig is van zijn rekening bij [bank3]. [eiser] heeft de afgelopen 12 jaar gewerkt en zijn salaris werd op de [bank3]-rekening gestort. Hij had weinig vaste lasten, zo betaalde hij samen met zijn vrouw slechts EUR 300,- per maand aan huur, zodat hij veel heeft kunnen sparen. Toen hij met zijn vrouw in juni 2008 een huis kocht, heeft hij de [bank3]-rekening opgezegd en liet hij zijn salaris voortaan op de [bank1]rekening storten omdat hij dan 1% rentekorting kreeg op zijn hypothecaire lening. In de periode 2006 tot 2008 heeft hij regelmatig bedragen contant opgenomen van de [bank3]-rekening en dat geld heeft hij vervolgens in etappes op de [bank1]rekening gestort omdat de [bank3]-rekening zou worden opgeheven en om het saldo op de [bank1]rekening te verbeteren in verband met de af te sluiten hypotheek en een BKR-goedkeuring. Ook is een gedeelte van het totaalbedrag aan stortingen (EUR 14.000,-) afkomstig van zijn vrouw. Een deel daarvan is, zoals ook vermeld bij de overschrijvingen, gebruikt om meubels voor de nieuwe woning te betalen en een deel (EUR 8.000,-) is haar door haar moeder in bewaring gegeven. [eiser] heeft een brief van zijn vrouw overgelegd alsmede een aantal facturen van meubels die zijn verklaring ondersteunen. [gedaagden] heeft met toestemming van [eiser] navraag gedaan bij [bank3]-bank en heeft vernomen dat [eiser] in de onderzochte periode geen hogere bedragen heeft opgenomen dan EUR 500,- per keer. Wel heeft hij in 2006 een bedrag van EUR 17.000,- opgenomen van de [bank3]-rekening. Verder heeft [eiser] verklaard in totaal een bedrag van EUR 4.159,- op zijn [bank1]rekening te hebben gestort, dat afkomstig was van zijn vriend, de heer [A.]. [A.] had bij zijn bezoek aan Nederland Zwitserse franken bij zich, die hij wilde wisselen in euro’s. Omdat het bij [nank1] niet mogelijk was een hoger bedrag dan EUR 500,- te wisselen heeft [eiser] het geld voor [A.], die geen bankrekening in Nederland heeft, op zijn rekening gestort en tijdens zijn verblijf in Nederland steeds voor hem opgenomen als [A.] daar behoefte aan had. [gedaagden] neemt met de verklaringen betreffende de stortingen geen genoegen, onder meer omdat zij uit ingewonnen informatie bij [bank3] heeft afgeleid dat [eiser] in de periode na 19 maart 2008 geen hogere bedragen dan EUR 500,- heeft opgenomen en [gedaagden] het onwaarschijnlijk acht dat [eiser] de EUR 17.000,- die hij in 2006 heeft opgenomen twee jaar lang renteloos thuis bewaard zou hebben. Ook de verklaring betreffende het wisselen van de Zwitserse franken en het geld dat afkomstig is van de vrouw van [eiser] wordt door [gedaagden] onvoldoende geacht. Wel erkent [gedaagden] dat het niet mogelijk is bij de [bank1] bedragen hoger dan EUR 500,- te wisselen. [gedaagden] heeft aangevoerd dat [A.] toch geld op het vliegveld had kunnen wisselen.
4.6. Voor wat betreft de kwestie van de Zwitserse franken geldt dat het zo moge zijn dat op het vliegveld hogere bedragen dan EUR 500,- gewisseld kunnen worden, maar de voorzieningenrechter zich kan voorstellen dat men zich de beperkingen van [bank1] bij geld wisselen pas realiseert, wanneer men het vliegveld al heeft verlaten.
4.7. Uitgangspunt bij de beoordeling van de andere punten is dat het aan [gedaagden] is om aan te tonen dat [eiser] ongeoorloofd heeft gehandeld. Het enkele feit dat het [gedaagden] bevreemdt dat [eiser] gelden thuis heeft bewaard is onvoldoende om tot ongeoorloofd handelen van [eiser] te concluderen. [eiser] heeft over de door hem verrichte transacties - hoewel hij daartoe niet verplicht was - een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd, deels ondersteund door bewijsstukken, zoals facturen en de verklaringen van [E.] en van zijn echtgenote en het is aan [gedaagden] om aan te tonen dat die verklaringen niet juist zijn. Ter zitting is gebleken dat [gedaagden] niet kan aantonen dat zij het verslag van 22 juni 2009 aan het eind van het gesprek op die dag aan [eiser] heeft gegeven. Ook is ter zitting duidelijk geworden dat in het verslag niet alle verklaringen van [eiser] zijn opgenomen. Zo ontbreekt in het verslag de verklaring van [eiser] over de betaling van EUR 2.470,97 aan [College], terwijl de heer [W.] zich ter zitting wel herinnerde dat [eiser] - zoals hij ter zitting heeft aangegeven - die betaling wel al op 22 juni 2009 heeft verklaard. Als [gedaagden] al het idee had dat [eiser] ongeoorloofd heeft gehandeld dan had zij zich tot justitie moeten wenden. Zij kan niet tegenover verklaringen van [eiser] zonder meer zeggen deze niet aannemelijk te achten. Het bewijs ligt op dit punt bij haar. Gelet op het voorgaande en ook op het feit dat [gedaagden] heeft verklaard dat [eiser] als werknemer goed functioneert kan niet worden aangenomen dat van [gedaagden] als werkgever in redelijkheid niet langer gevergd kan worden dat zij [eiser] tot de bedongen arbeid toelaat. De gevorderde wedertewerkstelling zal dan ook worden toegewezen. Dat op korte termijn het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter zal dienen leidt niet tot een ander oordeel. Zoals in 4.1 overwogen heeft [eiser] er belang bij om feitelijk werkzaam te zijn op het moment dat het ontbindingsverzoek wordt behandeld.
4.8. Met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding dient allereerst te worden beoordeeld of [G.] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. Vast staat dat [G.] de klantgegevens alleen mag gebruiken voor bepaalde doelen die zijn omschreven in de onder 2.3 genoemde voorwaarden, onder meer ter voorkoming en opsporing van strafbare gedragingen en ter voldoening aan haar wettelijke verplichtingen. Dat [G.] naar aanleiding van de transacties een melding op grond van de Wet melding ongebruikelijke transacties heeft kunnen doen en dat [G.] intern een onderzoek heeft mogen doen, zoals zij dat verricht naar alle rekeningen waarop ongebruikelijke transacties worden gesignaleerd is niet in geschil. [G.] heeft aangevoerd dat zij op grond van de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen gerechtigd is klantgegevens binnen de organisatie te gebruiken/ te delen. Of [G.] op grond van deze code ook de werkgever van [eiser], [P.], heeft mogen inlichten kan thans niet zonder meer uitgesloten worden. Een en ander vergt een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor dit kort geding zich niet leent. De vordering tot een voorschot op schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen. In het midden kan blijven of er een causaal verband is tussen het handelen van [G.] (eigenlijk dus [bank2]) en [eiser] en wat de omvang van de schade van [eiser] is.
4.9. [P.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat in het door [eiser] gestelde geen aanleiding wordt gezien om af te wijken van de gebruikelijke forfaitaire bedragen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 550,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.451,98
4.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de procedure tegen [G.] in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de samenhang met de vordering jegens [P.] worden de proceskosten aan de zijde van [G.] begroot op nihil.
4.11. Nu de vordering betreffende buitengerechtelijke kosten inhoudelijk niet is betwist en het aannemelijk wordt geacht dat [eiser] deze kosten heeft gemaakt zal de vordering worden toegewezen, met dien verstande dat het toegewezen bedrag zal worden gematigd conform de aanbevelingen in het rapport Voorwerk II tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, derhalve een bedrag van EUR 904,-.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt [P.] [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op de eerstvolgende werkdag zonder enige belemmering toe te laten in zijn functie van Medewerker Management Accounting niveau C bij [P.] totdat in de bodemprocedure op het ontbindingsverzoek zal zijn beslist,
5.2. veroordeelt [P.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.451,98,
5.3. veroordeelt [P.] in de buitengerechtelijke kosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 904,-,
5.4. veroordeelt [eiser] in de proceskosten terzake de procedure tussen hem en [G.], aan de zijde van [G.] begroot op nihil,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2009.?