ECLI:NL:RBAMS:2009:BK0189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
439026 / KG ZA 09-2086
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Publicatie van onderzoeksrapport over vermeende misstanden binnen het politiekorps Gelderland-Midden en de rol van de Rozendaalse Vastgoedgroep

In deze zaak vorderde de Rozendaalse Vastgoedgroep rectificatie van een artikel in De Telegraaf, dat verslag deed van een rapport van de Nederlandse Politiebond (NPB) over vermeende misstanden binnen het politiekorps Gelderland-Midden. De Rozendaalse Vastgoedgroep stelde dat het artikel onrechtmatig was en haar reputatie schaadde door de suggestie van fraude en corruptie. De voorzieningenrechter oordeelde dat De Telegraaf in beginsel het recht had om te publiceren over openbare rapporten en dat er geen omstandigheden waren die dit in dit geval anders maakten. De rechter concludeerde dat de uitlatingen in het artikel voldoende steun vonden in het NPB-rapport en dat De Telegraaf voldoende afstand had gehouden van de inhoud van dat rapport. De vorderingen van de Rozendaalse Vastgoedgroep werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukte het belang van vrijheid van meningsuiting en de rol van de pers in het informeren van de samenleving over belangrijke kwesties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 439026 / KG ZA 09-2086 SR/EB
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2009
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROZENDAALSE VASTGOED GROEP HOLDING B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser sub 5],
wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 28 september 2009,
advocaat mr. S.F. Kalff te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DE TELEGRAAF B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [gedaagde sub 2],
in haar hoedanigheid van journalist/redacteur van De Telegraaf, werkzaam bij gedaagde sub 1 en derhalve mede domicilie gekozen hebbende te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. M.A. de Kemp te Amsterdam.
Gezamenlijk zullen eisers worden aangeduid als de Rozendaalse Vastgoedgroep. Afzonderlijk zal eiseres sub 1 hierna de Vennootschap worden genoemd en eiser sub 5 [eiser sub 5]. De overige eisers zullen worden aangeduid als de Bestuurders. Gedaagden zullen gezamenlijk De Telegraaf worden genoemd en afzonderlijk UMT en [gedaagde sub 2].
1. De procedure
1.1. Ter terechtzitting van 6 oktober 2009 heeft de Rozendaalse Vastgoedgroep gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij haar eis mondeling heeft verminderd in die zin dat zij haar vordering om de rectificatie ook op de website te plaatsen niet langer handhaaft. De Telegraaf heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
1.2. Ter zitting waren aan de zijde van de Rozendaalse Vastgoedgroep aanwezig [vertegenwoordiger eiser sub 1], statutair directeur van de Vennootschap, met mr. Kalff. Aan de zijde van De Telegraaf zijn verschenen [gedaagde sub 2] en [vertegenwoordiger gedaagde sub 1], adjunct-hoofdredacteur van UMT, met mr. De Kemp.
2. De feiten
2.1. Naar aanleiding van vermeende misstanden binnen de top van het politiekorps Gelderland-Midden in de jaren rond de eeuwwisseling is in 2006/2007, nadat daarnaar al eerder onderzoeken waren verricht, een onderzoek uitgevoerd onder leiding van commissaris van de koningin [C]. In zijn rapport concludeert [C] dat zich bij de regiopolitie geen strafbare feiten of onoorbare praktijken hebben voorgedaan. Er is volgens zijn onderzoeksteam niet gebleken van structurele willekeur, vriendjespolitiek, intimidatie en machtsmisbruik.
2.2. Omdat zij twijfelde aan de betrouwbaarheid van de inhoud van het rapport [C] heeft de Nederlandse Politiebond (de NPB) een aantal oud-rechercheurs opdracht gegeven om te onderzoeken of het rapport [C] een correcte beschrijving en beoordeling geeft van de daarin onderzochte gebeurtenissen. Het NPB-onderzoeksrapport is niet openbaar gemaakt, maar (medio 2009) wel een samenvatting daarvan. Ter zitting heeft De Telegraaf een exemplaar van dit rapport overgelegd. Het NPB-rapport luidt, voor zover voor deze zaak relevant:
“Inleiding
(…)
Vanaf de start is als motto meegegeven dat we niet op zoek zijn naar bevestiging van het vermoeden dat het rapport [C] niet deugt, maar uitsluitend naar waarheidsvinding. Dat zou dus ook kunnen leiden tot de conclusie dat het rapport [C] geheel of in belangrijke mate een correcte beschrijving van de feiten geeft en daaraan ook een juist oordeel koppelt. Door het onderzoeksteam is met heel veel personen gesproken. (…) Door het onderzoeksteam zijn verhalen ‘van horen zeggen’ of getuigenissen van één persoon terzijde gelegd, tenzij die verklaringen geheel of gedeeltelijk door andere bronnen konden worden bevestigd en in de context pasten. Zogenaamde ‘zachte informatie’ (ook van zeer ernstige aard) is buigen beschouwing gelaten. (…)
(…) Volgens [C] was de aankoopprijs (van het voormalige Ohra-gebouw, vrz.) 17,5 miljoen gulden. (…) De werkelijke koopprijs bedroeg destijds geen 17,5 miljoen gulden, maar 17,75 miljoen. Daarbovenop kwam nog een bedrag van ca 1,25 miljoen kk, zodat het korps destijds voor dat OHRA-pand ca 19 miljoen heeft moeten betalen. (…) De uiteindelijke verkoopprijs is 15,5 miljoen, een verlies dus van 3,5 miljoen gulden! (…)
Vervolgens meldt [C] dat men het principe besluit neemt om met de PHC (het Politie Huisvestings Consortium, vzr.) in zee te gaan. (…) Vervolgens wordt gemeld dat de ‘onderhandelingen met de PHC moeilijk verlopen en men rekening dient te houden met mislukken’ om vervolgens vast te stellen dat de korpschef ([persoon 1]) het consortium heeft afgewezen als mogelijke koper voor meerdere panden. Uit de documenten zo zegt [C] wordt niet duidelijk wat daarvan de reden was, maar betrokkenen van korpszijde en PHC geven desgevraagd aan dat de kern van het staken van de onderhandelingen wordt gevormd door het niet accorderen van de bieding door de raad van bestuur van één van de PHC-partners (…) In het concept staat dat de directeur van het PHC op 19 en 23 januari 2007 telefonisch is benaderd voor wederhoor hij toen aangaf dat destijds financiële garanties geen rol speelden maar dat de beleggingen zouden worden ondergebracht bij het KPN Pensioenfonds te Groningen. Het korps had hem echter op 1 december 1997 telefonisch laten weten dat het betere biedingen had van de RVG en daarmee verder wilde praten. Onbegrijpelijk is dat in [C] het weerwoord van de directeur van het PHC en de met hem gevoerde telefoongesprekken niet staan vermeld. (…)
[C] gaat verder met de tekst: ‘Door deze afwijzing diende opnieuw gezocht te gaan worden naar mogelijke gegadigden voor de panden in het algemeen en het OHRA-pand in het bijzonder. Half januari 1998 doet de RVG, via makelaar (…) een eerste bod op alle panden van het korps’.
Deze tekst wekt bevreemding omdat [C] heeft gemeld dat de RVG vóór de afwijzing van de PHC een bod had uitgebracht op ‘meerdere panden’, net als de PHC. Er is niet verduidelijkt dat bedoeld bod bijvoorbeeld een ontoereikend aantal panden betrof. Bovendien had de korpsleiding aan de directeur van de PHC-groep telefonisch laten weten dat zij werden afwezen als mogelijke koper van de politiepanden omdat er een beter bod was uitgebracht. (…)
Als de korpsleiding meldt dat in de business seats van Vitesse niet over de aankoop door de RVG is onderhandeld, had het voor de hand gelegen dat de onderzoekers van [C] waren nagegaan wanneer en waar die onderhandelingen dan wel hadden plaatsgevonden, bijvoorbeeld aan de hand van gespreksverslagen en agenda’s. Dat is niet gebeurd, net zomin als de onderzoekers zijn nagegaan hoe het proces zich met de PHC heeft voltrokken.
Het is ook opvallend te noemen dat de verklaring van de directeur van de PHC (die telefonisch door onderzoekers van [C] is benaderd met de vraag waarom naar zijn oordeel de deal was afgeketst), met een geheel andere inhoud dan [C] wil doen geloven, buiten de definitieve rapportage wordt gehouden. Alleen in het concept is zijn zienswijze te lezen. (…)
Vervolgens vermeldt de rapportage van [C]: In het kader van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur, wordt in februari 1998 een integriteitsonderzoek naar de RVG gestart. Uit dit onderzoek blijkt geen reden om niet met de RVG in zee te gaan, zegt [C].
Wat [C] NIET meldt, is dat er ook nog een CIE onderzoek tegen ‘relevante subjecten’ liep dat in opdracht van de (korps)leiding wordt afgebroken en alle betrokken politieambtenaren alle daarop betrekking hebbende documenten af moeten staan. Niets mag worden bewaard. Niemand mag daaromtrent vragen stellen, ‘want dat kan wel eens hele vervelende gevolgen hebben’. Dat is bepaald GEEN normale manier van een onderzoek stopzetten. (…)
Hoewel dat CIE onderzoek tot op dat moment voldoende aanleiding geeft om aan te nemen dat het afgeven van een positief advies NIET kan worden gedragen door ‘gevonden’ informatie, besluit de korpsleiding toch met de RVG in zee te gaan, op basis van het zogenaamde integriteitsonderzoek. De conclusie van [C]: ‘Uit dit onderzoek blijkt geen reden om niet met de RVG in zee te gaan’ is niet gebaseerd op goede informatie. (…)
Wat ook niet vermeld wordt is dat het pand Zevenaar niet door de RVG wordt gekocht, maar aan de privé aandeelhouders van de RVG, waarvan één tevens bestuurslid van Vitesse. (…)
Hoe kan het zijn dat de PHC op 1 december wordt afgewezen wegens een betere bieding van de RVG die dan nog niet eens is uitgebracht? (…)
Het korps verkoopt de panden te Didam, Elst en Dieren op 1 december 1999 aan de RVG, die de panden diezelfde dag nog doorverkoopt. (…)
2.3. In De Telegraaf van 13 september 2009 is onder de kop “Tóch FRAUDE, CORRUPTIE en INTIMIDATIE?” een artikel verschenen van de hand van [gedaagde sub 2], dat voor zover hier van belang luidt:
“(…) De feiten: na de samenvoeging van rijks- met gemeentepolitie moesten veel ervaren agenten plaatsmaken voor jonge dienders en werden tal van bureaus bij Gelderland-Midden gesloten. Maar bij de verkoop van achttien panden in een zogeheten sale en lease back-constructie huurde de politie alleen de bureaus terug die zij nog wilde.
Daarbij werden volgens bronnen onderhandse deals gesloten op de business seats van voetbalclub Vitesse die de toenmalige Arnhemse korpschef [persoon 1] en plaatsvervangend korpschef [persoon 2] gratis waren toebedeeld. [persoon 1], die na zijn pensioen opvallend genoeg voorzitter van Vitesse zou worden en tegenwoordig voorzitter van de raad van bestuur is, werd ervan beschuldigd de politiebureaus op dubieuze wijze te hebben verkocht. Het vastgoed raakte goedkoop in handen van de Rozendaalse Vastgoed Groep (RVG) van [eiser sub 5], óók een Vitesse-bestuurslid. (…)
Het bureau in Arnhem, het vroegere Ohra-pand aan de Groningersingel, werd allerminst aan de hoogste bieder gegund. “[C] deed daarnaar geen forensisch onderzoek, een gemiste kans. Hij baseerde zich slechts op verkregen documenten en interviews.” Opnieuw zeggen de onderzoekers op onwaarheden te zijn gestuit. “[C] meldt dat de aankoopprijs 17,5 miljoen gulden bedroeg. In realiteit had het korps in 1996 liefst 19 miljoen – 17,75 miljoen plus 1,25 miljoen kosten koper – voor het pand neergeteld. In 1997 ging het weer in de verkoop. (…)”
Het PHC, Politie Huisvestings Consortium, kwam destijds met een bod van 17,5 miljoen. “[persoon 1] heeft die bieding eind 1997 in geheim gebleven onderhandelingen plotsklaps weggewuifd. Het pand werd uiteindelijk van de hand gedaan aan de Rozendaalse Vastgoed Groep (RVG) van zijn Vitesse-maatje [eiser sub 5] voor 15,5 miljoen. Een verlies voor de politie van liefst 3,5 miljoen gulden.” De groep rechercheurs traceerde dat de RVG het gebouw na het passeren van de akte binnen een half uur tijd met drie miljoen winst doorverkocht aan een beleggingsmaatschappij in Rotterdam. Ook dat is niet in het [C]-rapport terug te vinden.
“[C] schrijft verder dat uit de documenten niet duidelijk werd waarom [persoon 1] het eerdere PHC-bod heeft afgewezen. De directeur van PHC verklaarde ons dat het korps hem op 1 december 1997 telefonisch had laten weten dat de RVG met betere biedingen kwam. Dat heeft de PHC-directeur naar eigen zeggen tevens aan de [B]-onderzoekers ([B] is het onderzoeksbureau dat het conceptrapport [C] heeft opgesteld, vzr.) verteld. Grote vraag is waarom dit dan niet in [C]s eindrapport, maar wel in het concept staat. Nog vreemder is het dat [C] meldt dat het korps na de afwijzing van PHC moest gaan zoeken naar nieuwe gegadigden en dat de RVG half januari een eerste bod deed. Maar in hetzelfde rapport staat dat de RVG al vóór de afwijzing van PHC een bod had uitgebracht. Hoe zit het nu eigenlijk?”
Het NPB-team stuitte ook op andere onregelmatigheden rond de verkoop van politiebureaus, een zaak die momenteel met de sluiting van veel bureaus in verschillende korpsen weer actueel is. “[C] liet onvermeld dat het bureau in Zevenaar niet is verkocht aan de RVG, maar aan privéaandeelhouders van de RVG, onder wie een bestuurslid van Vitesse. Niets is in zijn rapport te vinden over de bureaus in Didam, Elst en Dieren die werden verkocht aan de RVG en dezelfde dag werden doorverkocht.”
Een integriteitsonderzoek naar de RVG toonde volgens [C] voor de politie geen redenen aan om niet met het vastgoedbedrijf in zee te gaan. De oud-rechercheurs: “Maar [C] heeft niet gerapporteerd dat er ook een onderzoek door de Criminele Inlichtingeneenheid van de politie Gelderland-Midden liep naar lieden van de RVG. Dat CIE-onderzoek moest in opdracht van de korpsleiding worden afgebroken. Alle betrokken agenten dienden hun documenten af te staan, niets mocht worden bewaard en lastige vragen konden ‘vervelende gevolgen’ hebben. Bepaald geen normale manier om een onderzoek stop te zetten.” (…)
Evenmin heeft hij (hoogleraar bestuurskunde [persoon 3], vzr.) een goed woord over voor de NPB, die wel een samenvatting van het onderzoek door de oud-rechercheurs naar buiten bracht, maar de onderliggende rapportage binnenskamers houdt. “De NPB wilde de onderste steen boven krijgen. Zo blijft echter duister wat er werkelijk in het korps aan de hand is.” (…)”
Bij dit artikel is onder meer een foto geplaatst waarop het Gelredome is afgebeeld, met op de voorgrond twee met elkaar in gesprek zijnde mannen, op de rug gezien. Onder deze foto staat vermeld “geënscenneerde foto”.
3. Het geschil
3.1. De Rozendaalse Vastgoedgroep vordert na mondelinge vermindering van eis, kort gezegd, De Telegraaf op straffe van een dwangsom te bevelen om de rectificatie zoals weergegeven in de dagvaarding, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen rectificatietekst te plaatsen in de eerstvolgende editie van De Telegraaf. Daarnaast vordert de Rozendaalse Vastgoedgroep om De Telegraaf te veroordelen tot betaling aan haar van een voorschot op de schadevergoeding van € 25.000,00 en om De Telegraaf in de proceskosten te veroordelen.
3.2. Daartoe stelt de Rozendaalse Vastgoedgroep, samengevat, dat de publicatie zowel in haar geheel als op de hierna onder 4.4 tot en met 4.10 te bespreken onderdelen onrechtmatig jegens haar is. Zij wordt door deze publicatie ten onrechte in een context geplaatst van fraude, corruptie en andere dubieuze praktijken. De kop van het artikel en de foto dragen daaraan bij. Door dit artikel is de goede reputatie van de Vennootschap geschaad en is op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser sub 5] en de Bestuurders. Weliswaar richt het artikel zich primair tegen de top van het politiekorps Gelderland-Midden, maar voor corruptie en fraude zijn twee partijen nodig, zodat de suggestie wordt gewekt dat de Rozendaalse Vastgoedgroep zich met dergelijke praktijken inlaat. Mogelijk is in het artikel de inhoud van het NPB-rapport wel juist weergegeven, maar De Telegraaf heeft volgens de Rozendaalse Vastgoedgroep onzorgvuldig jegens haar gehandeld door deze inhoud klakkeloos over te nemen, hoewel haar aanstonds duidelijk moest zijn dat het NPB-rapport aan elkaar hangt van roddel, achterklap en insinuaties en dat het rapport er op gericht is de betrokken leiding van het politiekorps en degenen met wie die leiding heeft gehandeld te schaden. Zij stelt dat De Telegraaf haar in de gelegenheid had moeten stellen om te reageren op de verdachtmakingen jegens haar die in dat rapport zijn opgenomen. De Rozendaalse Vastgoedgroep stelt er spoedeisend belang bij te hebben dat de onrechtmatige uitlatingen zo spoedig mogelijk worden gerectificeerd. Tot slot stelt zij dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van De Telegraaf schade heeft geleden en nog zal lijden, voor welke schade De Telegraaf aansprakelijk is.
3.3. De Telegraaf voert verweer, waarop voor zover van belang hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Toewijzing van de vordering tot rectificatie zou een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de individuele vrijheden) neergelegde grondrecht van De Telegraaf op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan slechts worden beperkt, indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen van De Telegraaf onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Het belang van de Rozendaalse Vastgoedgroep is erin gelegen dat zij niet mag worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Het belang van De Telegraaf is erin gelegen dat verslag mag doen van gebeurtenissen die van belang zijn voor de samenleving. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden kunnen mede worden gerekend de mate waarin de beschuldigingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en de afstand die de auteur en uitgever houden van de gewraakte uitlatingen.
4.2. Primair voert De Telegraaf als verweer dat de Rozendaalse Vastgoedgroep niet-ontvankelijk is in haar vorderingen omdat zij daarbij onvoldoende belang heeft. De Vennootschap is volgens haar niet de vennootschap waarover in het artikel wordt gesproken, omdat de Vennootschap pas op 26 april 2000 is opgericht. De in het artikel bedoelde vennootschap heet thans Midnet Holding B.V. Er bestaat wel een vennootschap die onder meer de handelsnaam RVG Holding B.V. draagt, maar uit de handelsregisterhistorie blijkt dat die vennootschap nimmer de handelsnaam de Rozendaalse Vastgoedgroep Holding B.V. heeft gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de Rozendaalse Vastgoedgroep haar stelling, dat de in het artikel bedoelde vennootschap thans door het leven gaat als RVG Holding B.V., de statutaire naam van de Vennootschap, onvoldoende met stukken heeft gestaafd. Wat daar verder ook van zij, vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Rozendaalse Vastgoedgroep aan de hand van in het geding gebrachte foto’s van onder meer borden bij haar bedrijf alsmede andere stukken voldoende heeft aangetoond dat de Vennootschap in het zakelijke verkeer gebruik maakt van de namen Rozendaalse Vastgoedgroep en RVG, welke naam en afkorting in het artikel worden gebruikt. Nu vast staat dat beide ondernemingen actief zijn op de vastgoedmarkt en (deels) dezelfde bestuurders hebben, moet voorshands worden aangenomen dat de Rozendaalse Vastgoedgroep voldoende belang heeft bij haar vorderingen.
4.3. Het artikel bevat een bespreking van de conclusies uit het NPB-rapport over de vraag of het rapport [C] een correcte beschrijving en beoordeling geeft van de daarin onderzochte gebeurtenissen. Die gebeurtenissen betroffen vermeende misstanden binnen de leiding van het politiekorps Gelderland-Midden. De Rozendaalse Vastgoedgroep wordt als contractspartij van dit politiekorps ook in het NPB-rapport genoemd. De Telegraaf heeft in haar artikel de kritiek op het rapport [C] uit het NPB-rapport weergegeven. De samenleving heeft er belang bij geïnformeerd te worden over kritiek op een rapport als dat van [C]. Het staat De Telegraaf derhalve in beginsel vrij om de bevindingen van de NPB-rapporteurs te publiceren, ook indien vast komt te staan dat deze bevindingen niet of onvoldoende door de feiten konden worden gedragen, tenzij aanstonds blijkt – zoals eisers stellen – dat het rapport uitsluitend is opgesteld om de betrokken leiding van het politiekorps en degenen met wie die leiding heeft gehandeld, te schaden. Als De Telegraaf de mededelingen uitsluitend kan staven met het NPB-rapport, dient zij wel voldoende afstand te houden van dat rapport en de opvattingen in dat rapport zich niet eigen te maken. Als De Telegraaf nog andere bronnen heeft, wordt dat anders. Bovendien moet ze in dat eerste geval ervoor waken dat geen uitlatingen aan de NPB-rapporteurs worden toegeschreven die zij niet hebben gedaan. Nu het hier gaat om een verslag over een rapport, rust – anders dan de Rozendaalse Vastgoedgroep heeft betoogd – op De Telegraaf geen verplichting tot het horen van de Rozendaalse Vastgoedgroep alvorens tot publicatie over te gaan.
4.4. De eerste vraag is derhalve of De Telegraaf voldoende afstand heeft gehouden tot de bevindingen van het NPB-rapport. De Telegraaf maakt in het artikel onder meer gebruik van aanhalingstekens om duidelijk te maken dat bevindingen afkomstig zijn uit het NPB-rapport. Ook maakt zij eenmaal gebruik van de formulering “volgens bronnen”. Met die bronnen doelt De Telegraaf kennelijk (in ieder geval) op het NPB-rapport, omdat de informatie waar die bronnen over spreken, terug te vinden is in het NPB-rapport, zoals hierna zal blijken. Door het artikel op deze wijze vorm te geven, heeft De Telegraaf voldoende afstand gehouden van de bestreden uitlatingen.
4.5. De volgende vraag is of de uitlatingen in het artikel aan de NPB-rapporteurs kunnen worden toegeschreven of op andere wijze voldoende worden gestaafd door het beschikbare feitenmateriaal.
4.6. De volgorde van het artikel aanhoudend, maakt de Rozendaalse Vastgoedgroep als eerste bezwaar tegen de uitlating dat de leiding van het politiekorps – de heren [persoon 1] en [persoon 3] – onderhandse deals met de Rozendaalse Vastgoedgroep sloten op de business seats van Vitesse. In dat verband stelt zij onder meer dat de transactie dateert van vóór de bouw van het Gelredome en dat in het oude stadion geen business seats bestonden. Reeds daaruit blijkt volgens de Rozendaalse Vastgoedgroep dat van de aantijgingen niets klopt.
In het NPB rapport is over vermeende onderhandse deals opgenomen dat indien de korpsleiding betwist dat zij met RVG heeft onderhandeld in de business seats van Vitesse, het op de weg van het team-[C] had gelegen om na te gaan wanneer en waar die onderhandelingen dan wel hadden plaatsgevonden. Deze bevinding uit het NPB rapport kan de uitlating in het artikel dragen. Dat het oude stadion niet beschikte over business seats is van ondergeschikt belang en maakt dit niet anders.
4.7. De volgende passage die op bezwaren van de Rozendaalse Vastgoedgroep stuit, is die met betrekking tot de verkoop aan haar van het voormalige Ohra pand.
Dat [persoon 1] het bod van het Politie Huisvestings Consortium (het PHC) van 17,5 miljoen zou hebben weggewuifd, dat het pand vervolgens aan de Rozendaalse Vastgoedgroep is verkocht voor 15,5 miljoen en vervolgens met drie miljoen winst is doorverkocht aan een beleggingsmaatschappij, zoals het artikel vermeldt, is terug te vinden in het NPB rapport. Dat deze doorverkoop niet in het rapport [C] terug te vinden is, heeft De Telegraaf zelf kunnen constateren. Verder bevat het artikel de mededeling dat [C] in zijn rapport concludeerde dat niet duidelijk werd waarom [persoon 1] het PHC bod had afgewezen, terwijl de directeur van PHC tegenover de NPB onderzoekers heeft verklaard dat korpschef [persoon 1] hem had laten weten dat de Rozendaalse Vastgoedgroep met betere biedingen kwam en dat hij zulks ook had verklaard tegenover de [B] rapporteurs. Grote vraag – zo vervolgt het artikel – is waarom dit nog wel in het conceptrapport [C] staat, maar niet meer in het eindrapport. Tot slot wordt er in deze passage op gewezen dat onduidelijk is waarom het rapport [C] meldt dat het korps na de afwijzing van het PHC bod naar andere gegadigden moest zoeken en dat de Rozendaalse Vastgoedgroep pas half januari een eerste bod uitbracht, terwijl datzelfde rapport meldt dat de Rozendaalse Vastgoedgroep al vóór de afwijzing van PHC een bod had uitgebracht. Al deze informatie is terug te vinden in het NPB-rapport. Door de tekst tussen aanhalingstekens te plaatsen, maakt De Telegraaf duidelijk dat het gaat om uitlatingen afkomstig van het NPB-rapport.
4.8. Een derde uitlating die volgens de Rozendaalse Vastgoedgroep onrechtmatig jegens haar is, is dat het voormalige Ohra-pand goedkoop in handen raakte van de RVG van [eiser sub 5], ook een Vitesse bestuurslid.
Vast staat dat [eiser sub 5] bestuurslid is geweest van Vitesse. Gelet op hetgeen hierna onder 4.9 wordt overwogen, is de prijs waarvoor het vastgoed aan de Rozendaalse Vastgoedgroep is verkocht, in aanmerking nemende de prijs waarvoor de regiopolitie het had aangekocht, relatief laag te noemen. Uit het artikel blijkt niet duidelijk of hier nog steeds een bron aan het woord is, maar ook indien het zou gaan om een uitlating van de Telegraaf zelf, geldt dat deze uitlating goed verdedigbaar is, gelet op het voorhanden feitenmateriaal.
4.9. De Rozendaalse Vastgoedgroep heeft verder bezwaren tegen de uitlating dat het Ohra-pand aan een Vitesse-maatje is verkocht en dat het politiekorps door deze transactie 3,5 miljoen gulden verlies heeft geleden.
Het NPB-rapport vermeldt op dit punt dat het korps het Ohra-pand destijds voor circa 19 miljoen gulden heeft aangekocht en dat het uiteindelijk is verkocht voor 15,5 miljoen gulden, hetgeen een verlies betekent van 3,5 miljoen gulden. De uitlating dat met de transactie voor het politiekorps een verlies gemoeid is van 3,5 miljoen gulden, wordt dan ook gedekt door de inhoud van het NPB-rapport. Deze uitlating is tussen aanhalingstekens gezet, waarmee De Telegraaf duidelijk heeft gemaakt dat het gaat om een mededeling die niet van haarzelf afkomstig is, maar van het NPB-rapport. [eiser sub 5], aandeelhouder van eiseres sub 1, is voetballer bij Vitesse geweest en van 1 juni 1995 tot 1 juli 2003 tevens bestuurslid. [persoon 1] is sinds 1 december 2003 voorzitter van de Raad van Commissarissen van Vitesse. De Rozendaalse Vastgoedgroep erkent dat [eiser sub 5] en [persoon 1] elkaar via Vitesse kenden. Aan de Rozendaalse Vastgoedgroep kan worden toegegeven dat het woord ‘maatje’ negatieve connotaties heeft, maar nu [eiser sub 5] en [persoon 1] elkaar via Vitesse kenden, is het gebruik van het woord ‘maatje’ in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig jegens de Venendaalse Vastgoedgroep.
4.10. De Rozendaalse Vastgoedgroep maakt verder bezwaar tegen de mededeling in het artikel dat het politiebureau in Zevenaar niet is verkocht aan de Vennootschap, maar aan haar aandeelhouders in privé. Zij stelt dat de politie dit bureau wel degelijk heeft verkocht aan de Vennootschap, maar dat dit bureau later met toestemming van de politie en de fiscus aan de bestuurders van de Vennootschap is geleverd in verband met een daardoor te behalen fiscaal voordeel.
De Rozendaalse Vastgoed Groep erkent dat het politiebureau in Zevenaar aan de door De Telegraaf bedoelde personen is geleverd. Een levering aan de deze personen is niet mogelijk op basis van een koopovereenkomst waarbij de Vennootschap koper is. Gelet op het feit dat het bureau aan hen is geleverd, is voldoende aannemelijk dat op enig moment een koopovereenkomst is gesloten waarbij de door De Telegraaf bedoelde personen kopers van het bureau zijn geworden. Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze gewraakte uitlating voldoende steun vindt in het voorhanden feitenmateriaal.
4.11. De Rozendaalse Vastgoedgroep is verder van mening dat de uitlating dat in het [C] rapport niets staat over de bureaus in Didam, Elst en Dieren, terwijl deze bureaus eveneens aan Rozendaalse Vastgoedgroep zouden zijn verkocht, onrechtmatig jegens haar is omdat hiermee de suggestie wekt dat ook deze transacties het daglicht niet kunnen velen.
Het NPB-rapport vermeldt hierover dat de panden te Didam, Elst en Dieren op 1 december 1999 aan de Rozendaalse Vastgoedgroep zijn verkocht. De Telegraaf heeft derhalve geen uitlatingen weergegeven die niet in het rapport staan vermeld. In het artikel is deze uitlating tussen aanhalingstekens geplaatst, waarmee duidelijk is gemaakt dat deze uitlating afkomstig is van een bron van De Telegraaf.
4.12. De laatste passage die volgens de Rozendaalse Vastgoedgroep onrechtmatig jegens haar is, is dat er een CIE onderzoek heeft gelopen naar lieden van de Rozendaalse Vastgoedgroep, welk onderzoek door de korpsleiding is afgebroken.
Vooralsnog wordt geoordeeld dat ook deze uitlating volledig wordt gedekt door de inhoud van het NPB-rapport, dat over deze kwestie de mededeling bevat dat tegen ‘relevante subjecten’ een CIE onderzoek liep dat in opdracht van de (korps)leiding is afgebroken, maar dat een en ander de korpsleiding geen aanleiding gaf om niet met de Rozendaalse Vastgoedgroep in zee te gaan. Dat het hier gaat om een mededeling uit het NPB-rapport en niet om een uitlating van De Telegraaf zelf, wordt ook hier duidelijk gemaakt door het gebruik van aanhalingstekens.
4.13. De omstandigheid dat de korpsleiding niet bevoegd is om een CIE onderzoek te gelasten of af te breken, maakt niet dat De Telegraaf diende af te zien van publicatie van deze bevinding uit het NPB-rapport. Zij geeft immers op dit punt slechts weer wat er in het NPB-rapport staat. Op dit onderdeel verschilt deze zaak van een ander kort geding dat door de Rozendaalse Vastgoedgroep was aangespannen tegen De Volkskrant en waarin de Rozendaalse Vastgoedgroep rectificatie vorderde van een artikel met vergelijkbare inhoud. Dat artikel luidde, voor zover hier van belang: “[C] vermeldt ook nergens dat er twijfels waren over de RVG. Er zou drugsgeld worden witgewassen. De criminele inlichtingdienst (CID) deed daar onderzoek naar, maar moest op gezag van de korpsleiding daarmee stoppen.” De Volkskrant baseerde die uitlatingen op een e-mail van een anonieme bron – naar stelling van De Volkskrant van één van de oud-rechercheurs die in opdracht van de NPB onderzoek hadden verricht – waarin deze meerdere geanonimiseerde verklaringen van – naar de bron stelt – informanten zijn weergegeven. Eén van die verklaringen luidt: “In opdracht van de korpsbeheerder, burgemeester [persoon 4], werd een CID onderzoek ingesteld naar de mensen achter de RVG omdat [persoon 4] wantrouwen tegen ze had. Onderzoeksresultaat: “Een “kerstboom” aan rechtspersonen, een organisatiestructuur die veel voorkomt bij witwassen van crimineel geld, maar geen bewijzen van criminele activiteiten”. Een andere verklaring luidt: “Het was geen onderzoek tegen [ei[eiser sub 5] maar hij werd door informanten genoemd binnen een strafrechtelijk onderzoek als één van de witwassers van de opbrengsten uit heroïnehandel.”
In die zaak heeft de voorzieningenrechter partijen meegedeeld dat deze anonieme verklaringen onvoldoende steun bieden voor de uitlating dat binnen de Rozendaalse Vastgoedgroep drugsgeld zou worden witgewassen en dat deze anonieme verklaringen aanleiding voor De Volkskrant hadden moeten vormen om de inhoud daarvan kritisch te bekijken, omdat een korpsleider niet de bevoegdheid heeft om een CIE onderzoek te gelasten of stop te zetten. De zaak tegen De Telegraaf verschilt van de zaak tegen de Volkskrant doordat De Telegraaf het NPB-rapport heeft overgelegd, waarin is opgenomen dat het CIE onderzoek is afgebroken in opdracht van de (korps)leiding. De NPB heeft zijn naam verbonden aan dit rapport, waardoor thans het NPB-rapport als bron van die uitlatingen heeft te gelden en niet
– zoals in de procedure tegen De Volkskrant – een anonieme e-mail met geanonimiseerde verklaringen. Bovendien is niet in het artikel in De Telegraaf vermeld dat er drugsgeld zou zijn witgewassen. Dat staat ook niet in het NPB-rapport.
4.14. Tot slot maakt de Rozendaalse Vastgoedgroep bezwaar tegen de kop bij het artikel, omdat daarmee wordt geïnsinueerd dat zij meewerkt aan fraude, corruptie en intimidatie.
In deze zienswijze wordt zij echter niet gevolgd. Een kop mag een pakkende samenvatting van het artikel zijn, waarvoor minder zware journalistieke eisen gelden dan voor het artikel zelf. Het artikel ziet op twee rapporten met tegenstrijdige conclusies. De conclusies van het laatste rapport zijn, anders dan die van het rapport [C], dat wél sprake is geweest van fraude, corruptie en intimidatie en dat er dus geen eensluidend antwoord door de verschillende rapporteurs is gegeven. De kop vormt een beknopte weergave van de conclusies die uit het laatste rapport zouden kunnen worden getrokken. Ook hier geldt overigens dat de aantijgingen de top van het politiekorps Gelderland-Midden gelden.
4.15. Van de foto gaat volgens de Rozendaalse Vastgoedgroep eveneens de insinuatie uit dat zij zich inlaat met transacties die het daglicht niet kunnen velen.
De voorzieningenrechter volgt haar in die zienswijze niet. Onder de foto is vermeld dat het gaat om een geënsceneerde foto. De foto vormt een illustratie van één van de bevindingen uit het NPB-rapport, namelijk dat de top van het politiekorps in het Vitesse stadion transacties met de Rozendaalse Vastgoedgroep heeft gesloten. Zoals hiervoor onder 4.6 is overwogen, is de weergave in het artikel van die conclusie uit het NPB rapport niet onrechtmatig jegens Rozendaalse Vastgoedgroep, zodat deze illustratie daarbij evenmin onrechtmatig is.
4.16. De slotsom is dat de uitlatingen in het artikel naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende steun vinden in het voorhanden feitenmateriaal en dat De Telegraaf voldoende afstand van de inhoud van het NPB-rapport heeft gehouden, zodat de uitlatingen niet onrechtmatig jegens de Rozendaalse Vastgoedgroep zijn. In dat verband is nog van belang dat het artikel tevens de kritiek van hoogleraar bestuurskunde [persoon 3] op het NPB-rapport vermeldt, alsmede dat De Telegraaf pal onder het bestreden artikel een ander artikel heeft geplaatst met de kop “Commissie staat voor haar eindrapport”. Dit artikel begint met de mededeling van een woordvoerder van [C] – in reactie op de beschuldiging dat het rapport aanmerkelijk is afgezwakt – dat “de commissie voor haar eindrapport staat en hiervoor de verantwoording neemt” en dat “de commissie er niets voor voelt om alsnog inhoudelijk te reageren”. Reeds op de grond dat geen sprake is van onrechtmatig handelen, zijn de vorderingen niet toewijsbaar.
4.17. De Rozendaalse Vastgoedgroep zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Telegraaf worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt de Rozendaalse Vastgoedgroep in de proceskosten, aan de zijde van De Telegraaf tot op heden begroot op € 1.078,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009.?