ECLI:NL:RBAMS:2009:BK1758
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- Sj.A. Rullmann
- Rechtspraak.nl
Lijfsdwang op grond van alimentatiebeschikking niet mogelijk bij faillissement
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2009 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, waarbij eiseres verzocht om uitvoerbaarheid bij lijfsdwang van een alimentatiebeschikking. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.A. Hoedemaeker, vorderde dat gedaagde, die in staat van faillissement was verklaard, zou worden veroordeeld tot betaling van achterstallige kinderalimentatie en de executiekosten. Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.W. ten Katen, voerde verweer en stelde dat hij niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen vanwege zijn faillissement en ziekte.
De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 33 van de Faillissementswet een vonnis niet bij lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd indien de schuldenaar in staat van faillissement is. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel er een uitzondering bestaat voor alimentatieverplichtingen, in dit geval niet was aangetoond dat gedaagde in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De rechtbank wees de vordering tot lijfsdwang af, omdat gedaagde niet in staat was om te betalen en de alimentatievordering als boedelvordering bij de curator moest worden ingediend.
Daarnaast werd de vordering tot betaling van executiekosten afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot volledige nakoming van de alimentatiebeschikking ook geen zelfstandig belang had, aangezien deze al een uitvoerbare titel bevatte. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 22 oktober 2009.