Beslissingen van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaken tegen [verdachte 1] (13/846003-08), Amsterdam Port Services B.V. (13/846006-08), [verdachte 2] (13/846004-08), Trafigura Beheer B.V. (13/846003-06) en [verdachte 3] (13/994066-07), ambtshalve genomen en/of naar aanleiding van vorderingen van de officier van justitie en/of verzoeken door de verdediging gedaan ter terechtzitting van 28 oktober 2009 en uitgesproken op de terechtzitting van 6 november 2009. De beslissingen worden genomen in alle bovengenoemde zaken vanwege de verwevenheid ervan met elkaar.
1. De vordering van de officier van justitie tot het toevoegen van stukken aan het dossier.
De officier van justitie heeft bij brief van 20 oktober 2009 de rechtbank gevraagd de volgende stukken aan het dossier toe te voegen.
a) Proces-verbaal betreffende nader onderzoek uitvoering rechtshulpverzoek Groot-Brittannië d.d. 15 oktober 2009;
b) Report of the Special Rapporteur on the adverse effects of the movement and dumping of toxic and dangerous products ands wastes on the enjoyment of human rights van [naam 13] d.d. 3 september 2009;
c) Vonnis in kort geding d.d. 4 september 2009 gewezen in de zaak van Trafigura Beheer B.V. tegen de Staat der Nederlanden;
d) Klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (met bijlagen), ingediend door Greenpeace op 16 september 2009 bij het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage;
e) Persverklaringen van Trafigura d.d. 16, 19 en 23 september 2009;
f) Advertentie van Trafigura in de Volkskrant d.d. 30 september 2009.
1.2 Het standpunt van de verdediging
1.2.1 De verdediging van Trafigura Beheer B.V. heeft bezwaar gemaakt tegen voeging aan het dossier van het klaagschrift ex artikel 12 Sv van Greenpeace en verzocht de vordering van de officier van justitie voor zover het dit stuk betreft, af te wijzen. De verdediging heeft verwezen naar hetgeen zij onder de nummers 46 tot en met 72 in haar pleitnotities van 26 juni 2008 aan de orde heeft gesteld en de beslissing onder rubriek 11 van de rechtbank van 2 juli 2008.
1.2.2 De verdediging heeft in dit kader aangevoerd dat in het huidige stadium van de vervolging het Openbaar Ministerie niet meer het voorrecht van de exclusieve samenstelling van het dossier heeft. De rechtbank, zo stelt de verdediging, heeft de bevoegdheid een vordering van het Openbaar Ministerie tot voeging van stukken aan het dossier na het uitroepen van de zaak af te wijzen.
1.3 Het standpunt van de officier van justitie
1.3.1 De officier van justitie heeft naar aanleiding van de vraag van de verdediging waarom ook het klaagschrift van Greenpeace aan het dossier moet worden toegevoegd en wat de verhouding is tussen de artikel 12 Sv-procedure en de onderhavige procedure - zakelijk weergegeven - geantwoord dat zich dat laat raden. Het gaat over één en hetzelfde feitencomplex, dat wil zeggen het gaat om dezelfde feiten. Het is nuttig dat de rechtbank kennisneemt van hetgeen speelt bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De bijlagen van het klaagschrift Greenpeace kunnen betrekking hebben op deze strafzaak en zijn relevant in verband met de eventuele strafmaatbepaling, zij kleuren de zaak. Zowel belastend als ontlastend (bewijs)materiaal moet aan het dossier worden toegevoegd.
1.4 Beslissing van de rechtbank
1.4.1 Voor de goede orde herhaalt de rechtbank allereerst haar overwegingen van 2 juli 2008.
Uitgangspunt van het wettelijk systeem is dat het dossier in eerste instantie wordt samengesteld door de officier van justitie (Zie Hoge Raad 7 mei 1996, NJ 1996, 687 m.nt. Sch. en Hoge Raad 20 juni 2000, NJ 2000, 502). De officier van justitie is uit hoofde van zijn taak gehouden daarin alle stukken op te nemen die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Hij heeft de vrijheid de selectie te maken van de stukken die noodzakelijk worden geacht. De zittingsrechter kan ambtshalve en hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting alsnog de toevoeging van stukken aan het dossier gelasten. De verdachte heeft dus ook een eigen bevoegdheid om processtukken die hij van belang acht voor zijn verdediging aan het dossier toe te voegen en de rechter is verplicht dit materiaal (mits binnen redelijke grenzen) te accepteren. (Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 12 december 1995, NJ 1996, 275 en Hoge Raad 17 juni 1997, NJ 1997, 658). Daarmee heeft de rechtbank de bevoegdheid om toevoeging van stukken waarvan voeging in het dossier wordt gevraagd te weigeren.
1.4.2 Greenpeace heeft het klaagschrift ingediend omdat, zo staat in dat klaagschrift te lezen, zij onder meer van mening is dat onder anderen Trafigura Beheer B.V. en [naam 1] strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor hun optreden in deze zaak. Het staat naar de stellige mening van Greenpeace vast dat in een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband, althans in een nauwe en bewuste samenwerking, in Ivoorkust opzettelijk het milieu is verontreinigd door de afvalstoffen van de Probo Koala in of rond Abidjan te (laten) storten. Hiervan is gevaar voor de openbare gezondheid en zelfs levensgevaar te duchten geweest. Bovendien hebben de natuurlijke en rechtspersonen getracht het storten van de afvalstoffen te verhullen door het doen opstellen van een valse factuur. Het ligt om deze reden in de rede o.a. [naam 1] en Trafigura Beheer B.V. te vervolgen op grond van de artikelen 173a, 287, 302, 307, 308 of 309 alsmede voor de artikelen 225 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
1.4.3 Vaststaat dat tot op heden door het Gerechtshof te ‘s Gravenhage nog niet is beslist in deze artikel 12 Sv-procedure. Evenzeer is nog niet beslist door de Hoge Raad op de in twee feitelijke instanties gegeven beslissing op een bezwaarschrift tegen de dagvaarding waarbij [naam 1] buiten vervolging is gesteld.
1.4.4 De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering van de officier van justitie afwijzen.
1.4.5 Daartoe is reden allereerst al omdat de officier van justitie in zijn openingsverklaring ter terechtzitting van 26 juni 2008 onder meer het volgende heeft opgemerkt. “De vraag of eventueel in Ivoorkust gepleegde strafbare feiten onderdeel zouden moeten zijn van het onderzoek onder ogen is gezien. Hiervan is afgezien. Het is niet mogelijk gebleken om onderzoek in Ivoorkust te doen, ondanks pogingen daartoe.”
1.4.6 Daarmee heeft de officier van justitie zelf al aangegeven dat hij bij het onderzoek ter terechtzitting het oog in overwegende mate wil richten op hetgeen zich in de Nederlandse rechtssfeer zou hebben afgespeeld.
1.4.7 De rechtbank heeft dat standpunt van de officier van justitie min of meer overgenomen, gelet ook op wat zij daaromtrent bij de beslissing van 2 juli 2008 (in rubriek 12) heeft overwogen:
Uitgangspunt moet zijn dat het belang dat de verdediging heeft bij het horen van getuigen (die uit eigen waarneming kunnen verklaren over de gebeurtenissen in Abidjan, Ivoorkust) moet zijn verankerd in de verwijten die verdachte door het Openbaar Ministerie worden gemaakt - het heeft immers geen zin getuigen te horen over feiten die geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging - en de verklaringen van de getuigen moeten van belang zijn voor op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissingen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de getuigen die de verdediging wil horen omtrent de feitelijke gang van zaken na aankomst van de Probo Koala in de haven van Abidjan, het lossen van de slops en de wijze waarop vervolgens met deze slops is gehandeld niet van belang voor enige te nemen beslissing in de zin van 348 en 350 Sv. Voor zover de rechtbank kan nagaan, wordt verdachte op grond van de thans voorliggende tenlastelegging daarvan geen verwijt gemaakt en zijn die feiten in zoverre in het strafrechtelijk onderzoek in Nederland niet relevant. Bovendien heeft de verdediging een en andermaal de koers gevaren dat het arrest van de onderzoekskamer in tweede aanleg van het Cour d’appel d’Abidjan ook waar het gaat om de uiteenzetting van de feiten, een juiste weergave vormt van hetgeen in Abidjan heeft plaatsgevonden. Waar de verdediging die feitenvaststelling voor juist houdt, valt niet in te zien welk zelfstandig belang de verdediging in redelijkheid heeft bij het horen van getuigen die kunnen bevestigen wat de verdediging al voor juist houdt en wat de rechtbank voor haar uiteindelijke beoordeling niet relevant acht.
1.4.8 Gezet in die sleutel heeft de officier van justitie thans geen redelijk en zelfstandig belang om het klaagschrift ex artikel 12 Sv van Greenpeace (inclusief bijlagen) - waarvan overigens thans volstrekt ongewis is tot welke (eind)beslissingen dat zou kunnen leiden - toe te voegen aan het dossier. De vordering van de officier van justitie wordt dan ook in zoverre afgewezen. De overige stukken worden aan het dossier toegevoegd.
2. Bijlagen notities landsadvocaat 15 december 2006
2.1. Het verzoek van de verdediging
2.1.1 De raadsvrouw van [verdachte 1] heeft de rechtbank verzocht te gelasten dat de officier van justitie uitlevering vordert van de hierna te noemen stukken om deze stukken alsnog aan het dossier toe te voegen, door middel van een daartoe strekkend bevel (ex artikel 96a Sv of artikel 18 van de Wet op de economische delicten (WED)) aan (de desbetreffende medewerkers van) VROM(-Inspectie), nu gelet op de ingenomen standpunten door of namens VROM(-Inspectie) niet aannemelijk is dat deze stukken (alsnog) op vrijwillige basis aan de officier van justitie zullen worden verstrekt.
2.1.2 De raadsvrouw heeft in dat kader geconcludeerd dat deze stukken, waarvan de rechtbank heeft overwogen dat deze van belang kunnen zijn voor enige in het kader van 348 en 350 Sv te nemen beslissing en om die reden heeft beslist dat zij aan het dossier moeten worden toegevoegd, als zodanig geen geprivilegieerd karakter hebben en dus dat uitlevering van die stukken door (medewerkers van) VROM(-Inspectie) moet plaatsvinden, nu het beroep op de geheimhoudingsplicht ex artikel 2:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het feit dat deze stukken persoonlijke beleidsopvattingen zouden bevatten, de wettelijke plicht tot medewerking aan een bevel ex artikel 96a Sv en/of artikel 18 WED onverlet laat. Er is geen reden om aan te nemen dat (de desbetreffende medewerkers van) VROM(-Inspectie) niet meer over deze stukken zouden beschikken.
2.2. Het standpunt van de officier van justitie
2.2.1 De officier van justitie heeft naar aanleiding van het verzoek van de raadsvrouw opgemerkt dat hij uitvoering heeft gegeven aan opdracht van de rechtbank zoals vervat in de besluitenlijst van 10 april 2009 en dat als de rechtbank thans gelast dat de stukken hoe dan ook aan het dossier moeten worden toegevoegd, hij aan die last uitvoering zal geven.
2.3 De beslissing van de rechtbank
2.3.1 Na de zitting van 2 april 2009 heeft de rechtbank de officier van justitie opgedragen een aantal, in de besluitenlijst van 10 april 2009 opgenomen, stukken aan het dossier toe te voegen. Van die lijst zijn de volgende stukken nog niet aan het dossier toegevoegd:
1. e-mail van [naam 2] aan [naam 3] van 22 oktober 2006, 23:37 uur;
2. faxbericht van [naam 4] aan het ministerie van Buitenlandse Zaken van 29 september 2006 gericht aan de secretaris-generaal [naam 5] van het ministerie van VROM;
3. e-mail van [naam 6] gericht aan [naam 3] van 26 september 2006, 09:04 uur;
4. e-mail van [naam 7] gericht aan [naam 3] van 3 oktober 2006, 13:47 uur;
5. e-mail van [naam 8] aan [naam 3] van 3 oktober 2006, 17:10 uur;
6. e-mail van [naam 9] aan [naam 7] en [naam 10] van 15 september 2006, 16:10 uur;
7. e-mail van [naam 3] aan [naam 8] van 22 september 2006, 09:46 uur.
2.3.2 Met betrekking tot deze stukken heeft de landsadvocaat mr. J.H. Geerdink bij brief van 23 april 2009 aan de officier van justitie geschreven:
“Ten aanzien van de overige door u gevraagde stukken heeft mijn cliënt aangegeven dat het merendeel naar aanleiding van een Wob-verzoek niet aan Trafigura Beheer B.V. is verstrekt en dat daarover nog een procedure bij de Rechtbank Amsterdam loopt. Mijn cliënt hecht aan vertrouwelijke behandeling van de overige door u gevraagde stukken, die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, en heeft mij gevraagd om die niet te verstrekken. Met betrekking tot deze documenten gaat het om stukken die aan mij als advocaat zijn toevertrouwd en beroep ik mij op mijn verschoningsrecht”.
2.3.4 Het betreft in op één na alle gevallen e-mails die zijn gewisseld tussen ambtenaren van VROM. In één geval betreft het correspondentie tussen ambtenaren van twee verschillende ministeries. Hoewel mogelijk de landsadvocaat zich met betrekking tot die stukken op het standpunt kan stellen dat deze aan haar in haar hoedanigheid zijn verstrekt en die stukken aldus onder haar verschoningsrecht vallen, valt niet in te zien dat deze stukken op zichzelf vallen onder een wettelijk gesanctioneerd(e) geheimhoudingsplicht of verschoningsrecht indien de afgifte gevorderd zou worden van de afzender of ontvanger van de desbetreffende e-mails. De geheimhoudingsplicht van artikel 2:5 Awb moet wijken voor de verplichting te voldoen aan een strafrechtelijk bevel tot uitlevering van stukken. Daarentegen is al wel beslist dat deze stukken van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de onderhavige strafzaak en dat zij daarom aan het dossier moeten worden toegevoegd. De rechtbank draagt de officier van justitie (opnieuw) op deze stukken aan het dossier toe te voegen, zonodig met gebruikmaking van zijn wettelijke bevoegdheid tot het vorderen van uitlevering op de voet van artikel 18 WED.
3. De getuigen [naam 1] en [naam 11]
De rechter-commissaris heeft bij brief van 29 oktober 2009 de verdediging en de officier van justitie laten weten dat [naam 11] en [naam 1] op respectievelijk 28 en 29 oktober 2009 haar telefonisch hebben meegedeeld dat zij zich op hun verschoningsrecht zullen beroepen als aan hen als getuige vragen worden gesteld. De rechter-commissaris heeft de voorzitter van de meervoudige economische strafkamer van de (inhoud van de) desbetreffende telefoongesprekken op de hoogte gesteld, omdat de rechtbank de getuige [naam 11] ambtshalve aan de lijst van te horen getuigen had toegevoegd.
De voorzitter heeft de rechter-commissaris meegedeeld dat de rechtbank de mededeling van beide getuigen dat zij zich op hun verschoningsrecht beroepen, zal betrekken bij haar standpunt over deze nog te horen getuigen. De rechter-commissaris heeft gelet op het voorgaande bij brief van 29 oktober 2009 de verdediging en de officier van justitie in de gelegenheid gesteld (gemotiveerd) kenbaar te maken dat (een van) de getuigen toch moet worden gehoord ondanks hun beider mededeling dat zij zich op hun verschoningsrecht beroepen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De rechtbank ziet - gelet op eerder genoemde mededeling van beide getuigen en het uitblijven van een reactie op de vraag van de rechter-commissaris of deze getuigen ondanks die mededeling toch moeten worden gehoord - af van het laten horen van deze getuigen.
4. Verwijzing naar de rechter-commissaris
De rechtbank stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde voort te gaan met het horen van de getuigen, onder wie [naam 3] en [naam 12], en voorts al datgene te verrichten wat zij in het belang van het onderzoek acht, voor zover dit voortvloeit uit de verhoren en de (onderzoeks)handelingen niet kunnen wachten tot de eerstvolgende regiezitting.
5. Schorsing van het onderzoek
Het onderzoek wordt geschorst voor onbepaalde tijd.
De rechtbank bepaalt dat in de tweede week van maart 2010 een derde regiezitting zal plaatsvinden. Tijdens deze regiezitting zullen onder meer de kwestie betreffende de geheimhouderstukken en de zittingsplanning (inclusief het mogelijk inlassen van een schriftelijke ronde) met betrekking tot de inhoudelijke behandeling aan de orde komen. Tevens zal dan worden bezien of het mogelijk is overeenstemming te bereiken over welke (kern)punten het tijdens de inhoudelijke behandeling in ieder geval en in de eerste plaats moet gaan.
De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte tegen 09.30 uur op een nader te bepalen datum (in de tweede week van maart 2010), met tijdige kennisgeving aan de verdediging van verdachte.