Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2578 VEROR
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A. Fidom.
Tevens is als partij uitgenodigd om als derde-belanghebbende aan het geding deel te
nemen:
de Stichting Pro Gay,
gevestigd te Amsterdam.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 30 maart 2008 verweerder verzocht om verlening van een vergunning voor het houden van een botenparade (‘anti-PvdA botenparade’) in Amsterdam op 2 augustus 2008.
Bij besluit van 10 april 2008 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen.
Het door eiser hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 27 juni 2008 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit vervolgens beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2009. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-belanghebbende is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Standpunten van partijen
2.1.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beoogde evenement een grootschalig evenement is in de zin van de door verweerder bij besluit van 3 juli 2006 vastgestelde zogeheten Procedureregels grootschalige evenementen in het stadsdeel Centrum (hierna: de Procedureregels). Ingevolge de Procedureregels had eiser zijn aanvraag uiterlijk op 1 september 2007 moeten indienen. Nu eiser zijn aanvraag eerst in maart 2008 heeft ingediend, is deze niet in behandeling genomen.
2.1.2 In beroep voert eiser aan - kort weergegeven - dat zijn aanvraag rechtstreeks is gericht tegen de Partij van de Arbeid (PvdA), de partij van burgemeester [C] van Amsterdam en minister [P] van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De deelname door minister [P] aan de botenparade van de Stichting Pro Gay is een ‘propaganda-gelegenheid’ voor de PvdA en met het weigeren van de vergunning aan eiser heeft verweerder dit willen veiligstellen. Eiser heeft voorts gesteld dat de ‘anti-PvdA botenparade’ ten onrechte is aangemerkt als een grootschalig evenement en dat ambtenaren van de gemeente Amsterdam hem als tegenstander van de PvdA opzettelijk hebben benadeeld.
2.2 Beoordeling
2.2.1 De rechtbank stelt vast dat de datum van het evenement waarop de aanvraag van eiser ziet, 2 augustus 2008, inmiddels is verstreken. Eiser kan dus thans niet meer bewerkstelligen wat hij met het instellen van zijn beroep heeft beoogd. Dit brengt met zich dat eiser geen belang heeft bij zijn beroep, ook in het geval verweerder als gevolg van de rechterlijke uitspraak de aanvraag wederom in behandeling zou moeten nemen.
2.2.2 Voor zover eiser heeft willen betogen dat zijn belang is gelegen in het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de toepassing van de Procedureregels met het oog op een door hem in de toekomst te organiseren evenement, kan de rechtbank eiser daarin niet volgen. De rechtbank stelt vast dat eiser voor het jaar 2009 geen vergunning heeft aangevraagd voor een te houden ‘anti-PvdA botenparade’. Ter zitting heeft eiser gesteld, dat hij in 2010 mogelijk een ‘grachten-stiltedag’ wil organiseren om boten van de Stichting Pro Gay te beletten om in de grachten te varen. Daartoe zal hij bij de gemeente een verzoek indienen om voor één dag een verbod in te stellen om met motorboten in de Amsterdamse grachten te varen. De rechtbank acht het vereiste procesbelang hiermee echter onvoldoende aanwezig. Daargelaten de omstandigheid dat het slechts om een voornemen gaat, is een ‘grachten-stiltedag’ een duidelijk andersoortig evenement dan de ‘anti-PvdA botenparade’.
2.2.3 Het procesbelang zou gelegen kunnen zijn in de omstandigheid dat eiser schade heeft geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraken van 5 juni 2002 en 26 april 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AE3664 respectievelijk LJN: AW3987) vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van de weigering van de gevraagde vergunning. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiser in bezwaar noch in beroep gewag heeft gemaakt van enige schade als gevolg van het bestreden besluit.
2.2.4 De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
2.2.5 Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht is geen grond.
2.2.6 Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2009.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB