ECLI:NL:RBAMS:2009:BK3536

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
428383 - KG ZA 09-1106
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ordemaatregel in geschil over erfdienstbaarheden en parkeermogelijkheden tussen buren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 oktober 2009 een ordemaatregel getroffen in een geschil tussen buren over erfdienstbaarheden en het recht om op elkaars percelen te parkeren. De eiser, eigenaar van perceel [perceel 2], vorderde dat de gedaagden, eigenaren van perceel [perceel 3], zouden dulden dat hij zijn auto’s op hun perceel parkeerde. De rechtbank oordeelde dat de erfdienstbaarheid, zoals vastgesteld in een eerder vonnis van 12 november 2008, alleen het recht om te parkeren op perceel [perceel 3] ten behoeve van perceel [perceel 2] omvatte. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitoefening van dit recht op een redelijke en billijke manier diende te gebeuren, zonder onnodige overlast voor de gedaagden. De rechtbank besloot dat het parkeren op perceel [perceel 3] voortaan beperkt zou worden tot één auto, en dat de gedaagden geen gebruik meer mochten maken van hun recht om te parkeren op perceel [perceel 6] (groot) van de eiser. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing is genomen in het kader van een kort geding, waarbij de rechter de belangen van beide partijen in overweging nam en een tijdelijke oplossing bood totdat er een definitieve uitspraak zou volgen over de erfdienstbaarheden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 428383 / KG ZA 09-1106 SR/MB
Vonnis in kort geding van 8 oktober 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie bij dagvaarding van 27 mei 2009,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R. Vos te Haarlem,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.E.F. Parramore te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 17 juni 2009 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde sub 1] c.s. heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte, met dien verstande dat hij zijn eis heeft verminderd, als na te melden. [eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden. De zaak is pro forma aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen een oplossing in der minne te bereiken. Bij fax van 10 juli 2009 heeft [eiser] de voorzieningenrechter meegedeeld dat een dergelijke oplossing niet is bereikt en zijn eis eveneens verminderd, overeenkomstig de eveneens in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. Op 20 augustus 2009 is de behandeling van de zaak ter plaatse van het geschil voortgezet, waarna nog een voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 22 september 2009, tijdens welke zitting partijen, na verder debat, hebben verzocht vonnis te wijzen.
Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht.
Een kadastrale tekening van de percelen waarop dit geding betrekking heeft is in fotokopie aan dit vonnis gehecht.
Ter zitting van 17 juni 2009 en tijdens de plaatsopneming op 20 augustus 2009 waren aanwezig, voor zover hier van belang, partijen, hun raadslieden en, als toehoorders, [persoon 1] en [persoon 2] (verder: [persoon 1] c.s.).
Op de zitting van 22 september 2009 waren aanwezig, voor zover van belang:
[eiser] met mr. Vos, [gedaagde sub 1] met mr. Parramore en, wederom als toehoorders, [persoon 1] c.s. met mr. J.L. Oudshoorn, advocaat te ’s-Gravenhage.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn buren van elkaar. [eiser] woont in het pand met het adres [adres]. [gedaagde sub 1] c.s. woont op nummer [nr] en [persoon 1] c.s. op nummer [nr 2]. [eiser] is sinds 15 juli 2004 eigenaar van de percelen kadastraal bekend als [perceel 1] (groot) en [perceel 2] en [gedaagde sub 1] c.s. (sinds 14 juni 2004) van de percelen [perceel 3], [perceel 4], [perceel 5] en (sinds 21 september 2004) tevens van [perceel 6] (klein). Al deze percelen grenzen aan elkaar en vormden vroeger één geheel. De toenmalige eigenaar ([persoon 3]) had in 1977 al een deel verkocht aan [persoon 1] c.s.
2.2. De woning van [eiser] bevindt zich op het perceel [perceel 6] (groot), waarvan tevens deel uitmaakt een aan de openbare weg grenzend grindterrein waarop auto’s kunnen worden geparkeerd. Op het perceel [perceel 2] van [eiser] bevinden zich geen bebouwingen en dit perceel grenst direct aan het water. De woning van [gedaagde sub 1] staat op perceel [perceel 3]. Ook [gedaagde sub 1] c.s. en [persoon 1] c.s. maken gebruik van het grindterrein om overheen te rijden en op te parkeren, op basis van verschillende erfdienstbaarheden.
2.3. Partijen zijn al enige jaren met elkaar in gerechtelijke procedures verwikkeld met betrekking tot de over en weer ten laste en ten behoeve van de eerdergenoemde percelen gevestigde erfdienstbaarheden. Ook [persoon 1] c.s. is daarbij betrokken, als wederpartij van [eiser].
2.4. Bij vonnis van 12 november 2008 heeft deze rechtbank in een door [eiser] tegen (onder anderen) [gedaagde sub 1] c.s. aangespannen bodemprocedure voor recht verklaard:
“dat op het perceel [perceel 3] als dienend erf
ten opzichte van het perceel [perceel 2] als heersend erf personenauto’s mogen worden geparkeerd en geparkeerd gehouden (…).”
In het vonnis van 12 november 2008 is verder, voor zover hier van belang, bij de feiten vermeld:
c. Bij notariële akte van 15 juli 2004 heeft [eiser] zijn percelen – waaronder perceel [perceel 6] (groot) – met woning in eigendom geleverd gekregen van onder meer [persoon 3]. In die akte is onder meer de volgende erfdienstbaarheid opgenomen:
(…) Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden (…) wordt verwezen naar
a. een akte van levering op dertig september negentienhonderdzevenennegentig (…) waarin woordelijk voorkomt:
TE VESTIGEN ERFDIENSTBAARHEDEN
De comparanten verklaren ten behoeve en ten laste van het verkochte enerzijds en ten behoeve en ten laste van de aan de verkoper in eigendom verblijvende perceelsgedeelten, waaronder speciaal begrepen de situatie aan de zuidgevel van de opstal van het verkochte, over en weer erfdienstbaarheden te vestigen ter bestendiging van de bestaande toestand, waarin die percelen zich op heden ten opzichte van elkaar bevinden, (…)
Tevens worden er bij deze erfdienstbaarheden gevestigd ten behoeve van het verkochte en ten laste van het aan de verkoper verblijvende gedeelte van het perceel (…) nummer [perceel 7] en [perceel 8]:
a. om het lijdende erf te mogen betreden teneinde reinigings- en onderhoudswerkzaamheden aan het verkochte (zuidgevel van de opstal) te kunnen verrichten;
b. van overpad om vanaf de verkochte steiger te gaan naar het overige gedeelte van het verkochte en de openbare weg vice versa;
c. van weg om vanaf het verkochte parkeerterrein te gaan naar de openbare
weg en vice versa (…)
d. van parkeren om ten oosten van het verkochte en zoveel mogelijk tegen het
verkochte aan op het voormelde perceel [perceel 8] auto’s van bezoekers te moge parkeren. (…)
Met betrekking tot de hiervoor onder a. genoemde akte van 30 september 1997 gaat het om de verkoop door onder meer [persoon 3] aan derden van het pand [adres 2] c.a. (thans percelen nummer [perceel 3], [perceel 4] en [perceel 5]) dat nu eigendom is van [gedaagde sub 1] c.s. Het destijds bij [persoon 3] overblijvende betrof onder meer het perceel thans genummerd [perceel 6] (groot en klein) waarvan [perceel 6] (groot) nadien aan [eiser] is geleverd.
d. [gedaagde sub 1] c.s. zijn op 14 juni 2004 eigenaar geworden van de percelen [perceel 3], [perceel 4] en [perceel 5] (…) en bij notariële akte van 21 september 2004 zijn zij eveneens eigenaar geworden van perceel [perceel 6] (klein).”
In de notariële akte van 14 juni 2004 zijn ook de erfdienstbaarheden opgenomen ten behoeve van de percelen van [gedaagde sub 1], zoals hiervoor aangehaald uit de akte van 30 september 1997.
2.5. In het vonnis van 12 november 2008 is de vordering van [eiser] tot opheffing van de erfdienstbaarheid van [gedaagde sub 1], onder meer inhoudend het recht van weg over perceel [perceel 6] (groot) – waarbij [gedaagde sub 1] c.s. geen belang meer zou hebben vanwege de aanschaf van het perceel [perceel 6] (klein) – afgewezen.
Tegen het vonnis van 12 november 2008 is geen hoger beroep aangetekend.
2.6. Bij brief van 29 april 2009 heeft [eiser] [gedaagde sub 1] c.s. gesommeerd om de erfdienstbaarheid (tot het parkeren van auto’s door [eiser] op het erf ([perceel 3]) van [gedaagde sub 1] c.s.) te respecteren en daartoe zo nodig de inrichting van zijn erf te wijzigen.
2.7. Bij brief van 6 mei 2009 heeft [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser] meegedeeld niet aan de sommatie te zullen voldoen, omdat [eiser] bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid volgens [gedaagde sub 1] c.s. misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] vordert, na vermindering van eis, primair veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s., tot het dulden van het parkeren door [eiser] van maximaal drie auto’s op perceel [perceel 3], zoals nader aangeduid op de door [eiser] bijgevoegde tekeningen, subsidiair tot het dulden van twee geparkeerde auto’s, met dien verstande dat er meer auto’s mogen worden geparkeerd na deugdelijke aankondiging daarvan door [eiser] aan [gedaagde sub 1] c.s. Dit alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.2. [eiser] heeft, samengevat, zijn vordering als volgt toegelicht. [gedaagde sub 1] c.s. dient het vonnis van 12 november 2008, dat thans onherroepelijk is, na te leven. Hij frustreert echter het recht van erfdienstbaarheid van [eiser], door zelf auto’s op het perceel [perceel 3] te parkeren, waardoor de toegang voor [eiser] wordt afgesloten. Verder heeft [gedaagde sub 1] c.s. bouwwerken en terrassen op het perceel [perceel 3] geplaatst die ook [eiser] in zijn rechten belemmeren. [eiser] dient zijn rechten echter ongehinderd te kunnen uitoefenen. Om aan de belangen van [gedaagde sub 1] c.s. tegemoet te komen heeft hij zijn eis verminderd. Van misbruik van recht is geen sprake, nu [eiser] de parkeerruimte op [perceel 3] vooral gebruikt voor zijn vrienden en relaties die in de zomer en in de weekeinden bij hem komen recreëren. De verminderde eis dient dan ook onverkort te worden toegewezen.
3.3. [gedaagde sub 1] c.s. voert verweer. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat [eiser] wel degelijk misbruik maakt bij de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid. [eiser] dient zijn auto’s zo dicht mogelijk bij de opstallen op zijn perceel te parkeren. Hij doet dat echter niet, maar parkeert bij [gedaagde sub 1] c.s. recht voor de deur, louter om hem te pesten. [gedaagde sub 1] c.s. respecteert de rechten van [eiser], maar die moeten wel op een redelijke manier worden uitgeoefend.
Voor toewijzing van de vorderingen van [eiser] bestaat geen enkele grond.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde sub 1] c.s. vordert om [eiser] te gebieden alle door hem geplaatste obstakels op perceel [perceel 6] – perceel [perceel 3] is na vermindering van eis op dit punt geschrapt – te verwijderen en verwijderd te houden; en om [eiser] te verbieden, naar de voorzieningenrechter begrijpt, om auto’s van anderen dan van hemzelf of zijn bezoekers te belemmeren om op de percelen [perceel 6] en [perceel 3] te parkeren of daarvan weg te rijden. Dit alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.2. [gedaagde sub 1] c.s. heeft zijn vordering, samengevat, als volgt toegelicht. Op grond van de intentie van de erfdienstbaarheden dient [eiser] zijn auto’s te plaatsen op perceel [perceel 6] (groot), zo dicht mogelijk bij zijn eigen woning. Hij dient de parkeerruimte te vergroten door de door hem geplaatste bloembakken te verwijderen. Verder dient [eiser] te worden gestopt in het belemmeren van parkeer- en wegrijdmogelijkheden van anderen.
4.3. [eiser] voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. [eiser] baseert zijn vorderingen op de erfdienstbaarheid ten behoeve van zijn perceel, op grond waarvan hij auto’s mag parkeren op het perceel [perceel 3] van [gedaagde sub 1] c.s. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vordering van [eiser] is het vonnis in de bodemprocedure van 12 november 2008, waarin voor recht is verklaard dat op het perceel met nummer [perceel 3] als dienend erf ten opzichte van het perceel [perceel 2] als heersend erf personenauto’s mogen worden geparkeerd en geparkeerd gehouden. Dit betekent dat het recht om te parkeren louter toekomt aan de eigenaar van [perceel 2] en los staat van het perceel [perceel 6] (groot).
5.2. Als het gaat om de inhoud en de omvang van het recht van erfdienstbaarheid
zijn, vanwege het karakter van dit recht, in beginsel objectieve factoren bepalend, te weten de bewoordingen waarin een dergelijk recht is vervat en hetgeen ter zake gebruikelijk is. Daarnaast is van belang dat de erfdienstbaarheid op de voor het lijdende erf minst bezwarende wijze dient te worden uitgeoefend. Dat betekent dat degene die het recht uitoefent niet meer overlast mag veroorzaken dan daartoe redelijkerwijze noodzakelijk wordt geacht. Verder moet ervan worden uitgegaan dat bij uitleg van de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend de redelijkheid en billijkheid een rol spelen.
5.3. Nu de erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van het perceel [perceel 2], het perceel dat aan het water grenst en waarop zich geen opstallen bevinden, ligt het in de rede dat de parkeermogelijkheid op het perceel [perceel 3] zich beperkt tot personen die louter iets te doen hebben op perceel [perceel 2] en dat het niet gaat om auto’s van [eiser] zelf en/of diens vriendin of bezoekers van alleen het perceel [perceel 6] (groot). Als dat het geval zou zijn zou perceel [perceel 6] (groot), waarop het woonhuis van [eiser] zich bevindt, immers als heersend erf aangemerkt hebben moeten zijn.
Voor het parkeren van laatstgenoemde auto’s biedt het terrein [perceel 6] (groot) op zichzelf bovendien voldoende ruimte. De uitoefening van de erfdienstbaarheid tot het parkeren op het perceel [perceel 3] kan niet zo begrepen worden dat een ieder die iets te doen heeft op perceel [perceel 2] zijn auto mag parkeren op perceel [perceel 3]. Alleen als het voor hetgeen een persoon op perceel [perceel 2] moet doen noodzakelijk is dat hij of zij daarvoor een auto meeneemt, te denken valt aan werklieden die hun materiaal bij zich moeten hebben of invalide personen, kan van de erfdienstbaarheid gebruik gemaakt worden. Een uitleg dat wanneer aan de waterkant een boot aanmeert waarop een groot aantal personen kan plaatsnemen dus al de auto’s van die personen mogen worden geparkeerd op perceel [perceel 3] miskent het feit dat een erfdienstbaarheid van parkeren zijn beperkingen kent en dient te worden uitgeoefend op de minst bezwarende wijze voor het lijdende erf, zoals ook is overwogen in het door deze rechtbank gewezen vonnis tussen [persoon 1] c.s. en [eiser] van 17 oktober 2007. Buiten het perceel van partijen op of aan de openbare weg is overigens ook voldoende ruimte om te parkeren voor eventuele bezoekers. Gesteld noch gebleken is dat dat bezwaarlijk zou zijn. Derhalve leidt de erfdienstbaarheid ten laste van [perceel 3] en ten behoeve van [perceel 2] slechts tot het op bescheiden schaal gebruik maken van die parkeerplekken. Alleen al om die reden kan de primaire vordering van [eiser] niet worden toegewezen. Daarvoor zou [gedaagde sub 1] immers de inrichting van zijn erf permanent moeten wijzigen, onder meer door het weghalen van zijn terras, aangezien anders niet drie auto’s zouden kunnen worden geparkeerd zoals door [eiser] op zijn tekening aangeduid. Een dergelijke vergaande maatregel ligt niet in de lijn met de hiervoor geschetste, beperkte inhoud van de erfdienstbaarheid en kan ook niet worden aangemerkt als het voor het lijdende erf ‘op minst bezwarende wijze’ uitoefenen van dat recht. Aangezien partijen lijnrecht tegenover elkaar staan over de feitelijke invulling van het recht van [eiser] en de afgelopen jaren niet in staat zijn gebleken om hierover redelijke afspraken te maken, zal thans een ordemaatregel worden gegeven waarbij in aanmerking wordt genomen dat [gedaagde sub 1] herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij er geen moeite mee heeft de parkeermogelijkheid die hij heeft op [perceel 6] (groot) prijs te geven als daar tegenover zou staan dat [eiser] niet meer op perceel [perceel 3] zou parkeren. De ordemaatregel houdt ten eerste in dat wordt bepaald dat het parkeren op [perceel 3] door personen die louter iets te doen hebben op perceel [perceel 2] voortaan wordt beperkt tot één auto, zo dicht mogelijk bij het terrein van [eiser]. Weliswaar is een dergelijke invulling niet overeenkomstig de letterlijke tekst in het vonnis van 12 november 2008, waarin melding wordt gemaakt van ‘auto’s’, maar het is op dit moment een oplossing die, mede in verband met het navolgende met betrekking tot de erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s., het meest recht doet aan de onder 5.2 vermelde – ook aan het vonnis van 12 november 2008 ten grondslag liggende – uitgangspunten ter zake van de inhoud en de omvang van de erfdienstbaarheid. De vordering van [eiser] zal met inachtneming met het voorgaande worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, als na te melden. Nu het recht van [eiser] daarmee beperkt wordt ingevuld zal, als tweede onderdeel van de ordemaatregel, worden beslist dat [gedaagde sub 1] c.s. geen gebruik meer zal maken van de bevoegdheid om (bezoekers) te (laten) parkeren op perceel [perceel 6] (groot) van [eiser]. Aangezien tot op grote hoogte aan de wens van [gedaagde sub 1] wordt voldaan in ruil waarvoor hij zich bereid heeft getoond de mogelijkheid (voor zijn bezoekers) om te parkeren op [perceel 6] (groot) prijs te geven, is het schrappen van die parkeerplaats een de meest in de rede liggende beslissing.
De ordemaatregel zal gelden tussen partijen totdat door hen of bij een rechterlijke uitspraak anders omtrent de inhoud en omvang van de over en weer geldende erfdienstbaarheden zal zijn beslist.
5.4. Vanzelfsprekend blijft het recht van weg om te komen en te gaan van perceel [perceel 3] over perceel [perceel 6] (groot) naar de openbare weg onverkort van toepassing.
5.5. Nu partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, als na te melden.
6. De beoordeling in reconventie
6.1. De voorzieningenrechter heeft tijdens de plaatsopneming geconstateerd dat de bloembakken op het perceel [perceel 6] (groot) zich bevinden in de nabijheid van de woning van [eiser] en geen hinderlijke belemmering vormen voor de uitoefening van de erfdienstbaarheden door [gedaagde sub 1] c.s., noch het parkeren van [eiser] in de buurt van zijn woning onmogelijk maken. Er is dan ook geen aanleiding om de vordering tot verwijdering van obstakels toe te wijzen.
6.2. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij anderen belemmert in het parkeren op en/of wegrijden van de percelen [perceel 6] en [perceel 3]. Nu hierover geen oordeel te vellen valt zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor het kort geding zich niet leent, en gelet op de in conventie op te leggen ordemaatregelen, bestaat voorshands voor toewijzing van de vordering van [gedaagde sub 1] c.s. op dit punt evenmin enige grond.
6.3. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde sub 1] c.s. worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie, gevallen aan de zijde van [eiser], die, vanwege de samenhang met het geding in conventie, zullen worden begroot op nihil.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
In conventie:
7.1. gebiedt [gedaagde sub 1] c.s. te dulden dat personen die louter iets te doen hebben op perceel [perceel 2] op het perceel [perceel 3] één auto parkeren en geparkeerd te houden, zo dicht mogelijk bij het perceel [perceel 2];
7.2. bepaalt dat [gedaagde sub 1] c.s. een dwangsom verbeurt van € 150,- voor iedere keer dat in strijd wordt gehandeld met het bepaalde onder 7.1, met een maximum van € 10.000,-;
7.3. bepaalt dat [gedaagde sub 1] geen gebruik zal maken van de erfdienstbaarheid van parkeren ten gunste van [perceel 3] en ten laste van het perceel [perceel 6] (groot);
7.4. bepaalt dat hetgeen onder 7.1 tot en met 7.3 is vermeld geldt bij wijze van ordemaatregel tussen partijen en totdat in onderling overleg of bij een rechterlijke uitspraak over de omvang en inhoud van de over en weer geldende erfdienstbaarheden anders zal zijn beslist;
7.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie:
7.8. weigert de gevraagde voorziening;
7.9. veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2009.?