ECLI:NL:RBAMS:2009:BK4538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-4643 WRO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vrijstelling voor de realisatie van een bedrijfswoning op een ligplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2009 uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren om vrijstelling te verlenen voor de realisatie van een bedrijfswoning op een ligplaats. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, stelde dat zij slechts één bedrijfswoning wilde realiseren, wat volgens het bestemmingsplan is toegestaan, maar op een andere locatie. De verweerder was echter van mening dat het verlenen van vrijstelling voor de ligplaats zou leiden tot de mogelijkheid om twee bedrijfswoningen te realiseren, wat niet wenselijk is vanuit planologisch oogpunt, vooral gezien de nabijheid van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied.

De rechtbank overwoog dat de verweerder bij de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) een ruime beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de vrijstelling in redelijkheid was, omdat de verweerder niet de mogelijkheid kon wegbestemmen om elders op het perceel een tweede bedrijfswoning te realiseren. De rechtbank merkte op dat de verweerder bezig was met een bestemmingsplanherziening, waarin de ligplaats voor de bedrijfswoning positief zou worden bestemd, maar dat het niet wenselijk was om met een partiële herziening vooruit te lopen op deze herziening.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres niet onevenredig benadeeld werd, aangezien de verweerder had toegezegd de ligplaats met bedrijfswoning positief te bestemmen in de aanstaande herziening van het bestemmingsplan. De rechtbank zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4643 WRO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[B.V.],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. F.J.M. Kobossen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde verweerder].
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2005, verzonden 26 april 2005, heeft verweerder geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) te verlenen voor een ligplaats voor een woonark op het jachthavenbedrijf [jachthavenbedrijf], gelegen aan [adres].
Bij besluit van 13 november 2008 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2009. Partijen zijn verschenen bij voornoemde gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 De weigering van de vrijstelling heeft betrekking op een vaste ligplaats voor een woonboot die zal worden bewoond door een havenmeester met een toezichthoudende en bewakingstaak.
2.2 Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Gelet op het overgangsrecht is de WRO op dit beroep van toepassing.
2.3 Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 september 2008 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BF2160) staat vast dat het innemen van de ligplaats ten behoeve van een woonboot voor een havenmeester/toezichthouder in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Eerste Herziening Bestemmingsplan Plassengebied".
2.4 In geschil is of verweerder in redelijkheid vrijstelling voor de ligplaats heeft kunnen weigeren.
Eiseres heeft gesteld dat het hem niet gaat om het realiseren van twee bedrijfswoningen, maar slechts om één bedrijfswoning, hetgeen volgens het geldende bestemmingsplan is toegelaten, evenwel op een andere locatie. Omdat die andere locatie voor andere doeleinden in gebruik is genomen, en er op het terrein verder geen plaats meer is voor een bedrijfswoning, dient deze op het water te worden gerealiseerd.
Verweerder heeft gesteld in beginsel bereid te zijn om medewerking te verlenen aan de ligplaats voor een bedrijfswoning. Verweerder is evenwel niet bereid daarvoor vrijstelling te verlenen, omdat verweerder bij het verlenen van een vrijstelling voor de ligplaats niet tevens de mogelijkheid op elders op het terrein een bedrijfswoning te realiseren, kan wegbestemmen. Dit heeft tot gevolg dat eiseres alsdan twee bedrijfswoningen zou kunnen realiseren, hetgeen vanuit planologisch oogpunt onwenselijk is, mede gelet op de directe nabijheid van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied en de ligging buiten de rode contour van het Streekplan Noord-Holland-Zuid. Verweerder is wel bezig met een bestemmingsplanherziening, waarin de ene bedrijfswoning zal worden wegbestemd en de ligplaats voor de bedrijfswoning zal worden opgenomen. Nu het bestemmingsplan wordt herzien acht verweerder het voorts niet wenselijk, mede gelet op de daarmee gemoeide kosten, met een partiële herziening hierop voortuit te lopen.
2.5 De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de toepassing van artikel 19 van de WRO een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de afweging van de vraag of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de rechtbank de belangenafweging van verweerder terughoudend dient te toetsen.
2.6 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het verlenen van de gevraagde vrijstelling, gelet op het geldende bestemmingsplan, tot gevolg zal hebben dat op het betrokken terrein twee bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd. Bij het verlenen van een vrijstelling voor dit bouwplan kan verweerder immers niet een bebouwingsmogelijkheid elders op het perceel wegbestemmen. Nu verweerder een tweede bedrijfswoning op het perceel uit planologisch oogpunt niet wenselijk acht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen weigeren thans vrijstelling voor een tweede bedrijfswoning te verlenen. Eiseres wordt daardoor niet onevenredig benadeeld aangezien verweerder heeft toegezegd de ligplaats met bedrijfswoning positief te bestemmen in de aanstaande integrale herziening van het bestemmingsplan, waarvan de vaststelling in 2011 is beoogd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres er zelf voor heeft gekozen de mogelijkheid een bedrijfswoning te realiseren conform het geldende bestemmingsplan niet te benutten. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van een bedrijfswoning op de wal in de tussentijd onmogelijk is.
2.7 Eiseres stelt voorts dat verweerder aan een vrijstelling de voorwaarde kan verbinden dan wel eiseres civielrechtelijk kan dwingen van de mogelijkheid af te zien om een tweede bedrijfswoning te realiseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat het niet mogelijk is met een dergelijke voorwaarde of civielrechtelijk contract te voorkómen dat eiseres dan wel de rechtsopvolger van eiseres de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, te verwezenlijken.
2.8 Aangezien verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vanwege het door hem voorgestane planologische beleid medewerking aan het bouwplan van eiseres mocht onthouden, gaat de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte niet heeft bezien of andere vrijstellingen konden worden verleend niet op, nu de beoordeling van de vraag of andere vrijstellingen kunnen worden verleend niet wezenlijk verschilt van de vraag of een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO kan worden verleend. Voorts is niet gebleken dat het bestemmingsplan voorziet in het verlenen van een binnenplanse vrijstelling en evenmin dat sprake is van een bouwwerk dat voorziet in een tijdelijke behoefte, zodat het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO mogelijk is.
2.9 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van
B.O. Schaafsma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB