RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4882 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. T.M. Tshabangu,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M.E. Arendsen.
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 2 oktober 2009.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
2.2 Verzoeker huurt vanaf 1 januari 2007 een gedeelte[adres]an de [adres]. Hij heeft het gehuurde in gebruik als restaurant-wijnbar. Op de overige, niet door verzoeker gehuurde verdiepingen van het pand zijn appartementen gevestigd. Aan de achterzijde van het pand bevinden zich ventilatiebuizen en een tweetal ventilatiekasten.
2.3 Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker zonder de vereiste vergunningen installaties heeft geplaatst aan het gebouw de [adres]. Verweerder heeft verzoeker, wegens overtreding van de voorschriften neergelegd in artikel 40, lid 1 onder a, van de Woningwet, artikel 12, lid 1 onder a, van de Woningwet en artikel 11, lid 2 aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988, gelast om binnen 6 weken te verwijderen en verwijderd te houden de installaties geplaatst op het dak en bevestigd aan de gevel en voorts om het dak en de gevel terug te brengen in de oorspronkelijke (laatst vergunde) staat, het voorgaande op straffe van een dwangsom van € 10.000.
2.4 Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht het besluit te schorsen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte aanmerkt als overtreder omdat hij de ventilatie-installatie niet heeft geplaatst en voorts omdat hij, gelet op zijn hoedanigheid van huurder, het niet in zijn macht aan de last te voldoen. Voorts stelt verzoeker dat voor de installatie reeds vergunning is verleend voordat hij huurder werd.
2.5 Ter zitting is gebleken dat verzoeker onlangs twee nieuwe ventilatiekasten heeft geplaatst en dat de gewraakte installaties worden gebruikt ten behoeve van het bedrijf van verzoeker, en niet voor de daarboven gelegen appartementen. De stelling van verzoeker dat hij het niet in zijn macht heeft aan de last te voldoen volgt de rechter mitsdien niet, nog daargelaten dat een eigenaar gehouden is te dulden dat een huurder voldoet aan een door een bestuursorgaan als verweerder opgelegde last.
2.6 Verzoeker stelt voorts dat de bouwvergunning die op 28 november 2006 aan de Pilserij B.V. is verleend reeds voorzag in het plaatsen van deze installatie. De rechter stelt vast dat die bouwvergunning, blijkens de omschrijving van dat besluit, is verleend voor het veranderen van de indeling van de tweede, derde en vierde verdieping van het gebouw met bestemming daarvan tot woning alsmede voor het veranderen van de indeling van de begane grond en eerste verdieping met behoud van bestemming daarvan tot café. Noch in de aanvraag, noch op de bouwtekeningen, noch in het besluit tot vergunningverlening wordt gewag gemaakt van deze installaties. Het intekenen van stippellijnen op de bouwtekening is niet voldoende voor de aanname dat voor die installaties vergunning is aangevraagd en verkregen. Dit geldt te meer als er over die bouwaanvraag niet een welstandsadvies is uitgebracht waarin de installaties zijn beoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat er destijds een positief welstandsadvies over de installaties is uitgebracht.
Naar voorlopig oordeel van de rechter heeft verweerder zich mitsdien terecht op het standpunt gesteld dat voor de gewraakte installatie geen bouwvergunning en evenmin een monumentenvergunning is verleend, nu het pand is aangewezen tot beschermd rijksmonument.
2.7 Aangezien er een negatief welstandsadvies is uitgebracht is er geen sprake van concreet zicht op legalisatie.
2.8 Verweerder heeft aangegeven dat in de beslissing op bezwaar overtreding tevens artikel 40, lid 1 onder b, van de Woningwet, waarin is bepaald dat het is verboden om een bouwwerk dat is gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning in stand te laten, ten grondslag zal worden gelegd aan de opgelegde last onder dwangsom.
Verweerder is daartoe bevoegd.
2.9 Naar voorlopig oordeel is de last onder dwangsom terecht opgelegd. Nu verzoeker sinds juli 2009 op de hoogte was van de omstandigheid dat hij het zonder bouwvergunning gebouwde diende te verwijderen is er voorts geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn. Het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker zal mitsdien worden afgewezen.
2.11 Desalsniettemin ziet de rechter aanleiding om ambtshalve de begunstigingstermijn te verlengen, aangezien ter zitting is gebleken dat enige tijd nodig is voor de wijziging van de installatie opdat deze aan de regels kan voldoen, en verweerder voorts desgevraagd bereid is tot enig uitstel. De rechter zal met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, de begunstigingstermijn verlengen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De rechter geeft verzoeker in overweging terstond te beginnen met een onderzoek naar aanpassing van de installatie in dier voege dat bouw- en monumentenvergunning kan worden verleend, en zulks in overleg met verweerder en omwonenden, aangezien dit proces enige tijd in beslag zal nemen.
2.12 Nu de last terecht is opgelegd ziet de rechter geen aanleiding te bepalen dat het griffierecht dan wel de proceskosten van verzoeker worden vergoed.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- verlengt de begunstigingstermijn tot zes weken na bekendmaking van het besluit van verweerder op de bezwaren van verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
20 november 2009.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB