ECLI:NL:RBAMS:2009:BK5382

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-4302 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapvergunning voor acacia’s op de Dr. A. van der Horstlaan te Naarden

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 december 2009 uitspraak gedaan over de kapvergunning voor twaalf acacia’s aan de Dr. A. van der Horstlaan te Naarden. De gemeente Naarden had op 21 september 2007 een vergunning aangevraagd voor het kappen van deze bomen, welke op 1 november 2007 was verleend. Dit besluit werd door een aantal bewoners aangevochten, die bezwaar maakten tegen de kapvergunning. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangen van de aanvrager zwaarder zouden wegen dan de natuurwaarde en beeldbepalende waarde van de bomen. De rechtbank stelde vast dat de bomen een belangrijke natuurwaarde en beeldbepalende waarde hebben en dat de argumenten van de gemeente over overlast door worteldruk en onderhoudskosten niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat er gevaarlijke verkeerssituaties zouden ontstaan door de worteldruk van de bomen en dat de uitlopers van de wortels eenvoudig konden worden weggeknipt. Bovendien was niet aangetoond dat een meerderheid van de bewoners voor de kap was, ondanks de beweringen van de gemeente. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eisers, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4302 VEROR
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser 1] en de overige 23 personen die zijn vermeld op de bij deze uitspraak gevoegde bijlage,
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger eisers],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden,
verweerder,
gemachtigde mr. L.M.M. da Costa.
I. Procesverloop
Op 21 september 2007 heeft de gemeente Naarden een vergunning aangevraagd voor het kappen van 12 acacia’s staande in het trottoir aan de korte kanten van de Dr. A. van der Horstlaan te Naarden naast de huisnummers 8, 10 en 48.
Bij besluit van 1 november 2007 heeft verweerder de aanvraag toegewezen en de gevraagde kapvergunning verleend.
Bij besluit van 11 september 2008 heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009. [vertegenwoordiger eisers] is in persoon verschenen, mede in haar hoedanigheid van vertegenwoordiger van de overige eisers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Ontvankelijkheid van het beroep
1.1. Blijkens de gedingstukken heeft [eiser 1], wonende op [adres 1], beroep ingesteld mede namens de bewoners van de [adressen].
1.2. De rechtbank is gebleken dat [persoon 1], wonende op huisnummer [huisnummer], geen bezwaar heeft gemaakt alvorens beroep in te stellen, hetgeen is vereist op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het namens deze bewoner ingestelde beroep moet daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
1.3. Ten aanzien van het beroep van de overige bewoners overweegt de rechtbank dat de twaalf bomen waarvoor kapvergunning is verleend niet allen bij elkaar staan maar in twee groepen van vier en acht bomen met daartussen een hemelsbrede afstand van ongeveer 200 meter. Blijkens de zich tussen de gedingstukken bevindende kaart van het gebied wonen alle bewoners op minder dan 100 meter afstand van in ieder geval één van de te kappen bomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel de (overige) bewoners als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en hun beroepen ontvankelijk zijn.
2. Juridisch kader
2.1. Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Naarden (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
2.2. Ingevolge artikel 4.3.4 van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.3. In de op 9 januari 2007 door verweerder vastgestelde Beleidsregels ten aanzien van het bewaren van houtopstanden (hierna: de beleidsregels) is bepaald dat bij aanwezigheid van een of meer weigeringsgronden alleen een vergunning kan worden verleend indien de belangen van de aanvrager zwaarder wegen dan de belangen die ten grondslag liggen aan de weigeringsgronden of als de conditie van de bomen dusdanig is dat het niet reëel is om deze te handhaven.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Vast staat dat de onderhavige bomen een natuurwaarde en een beeldbepalende waarde hebben en allen in goede conditie verkeren.
3.2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder een grote mate van beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid toekomt bij de toepassing van artikel 4.3.4 van de APV, zodat de rechtbank het op grond van dit artikel genomen besluit terughoudend moet toetsen. Ter (gedeeltelijke) invulling van zijn beleidsvrijheid heeft verweerder voornoemde beleidsregels vastgesteld. Gelet hierop dient de rechtbank in dit geding te beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de aanvrager in dit geval zwaarder wegen dan het belang bij bescherming van de natuurwaarde en beeldbepalende waarde van de bomen.
3.3. Aan de verlening van de vergunning heeft verweerder in het primaire besluit ten grondslag gelegd dat de vergunning wordt verleend omdat de bomen overlast veroorzaken door worteldruk in het trottoir en uitlopers in de tuinen.
3.4. Ten behoeve van de beslissing op het bezwaar van eisers heeft verweerder advies gevraagd van de Commissie voor de bezwaarschriften, een adviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb (hierna: de commissie). In het advies van 16 juni 2008 is de commissie tot de conclusie gekomen dat niet gesteld kan worden dat het belang bij verlening van de kapvergunning zwaarder weegt dan de belangen die ten grondslag liggen aan de weigeringsgronden, in dit geval de natuurwaarde en de beeldbepalende waarde van de acacia’s. De commissie heeft daartoe onder meer overwogen dat het wegdek ter plaatse onlangs geheel is gerenoveerd en dat de op enkele plaatsen omhoogstaande trottoirtegels op eenvoudige wijze hersteld kunnen worden. Van een gevaarlijke (verkeers)situatie tengevolge van de worteldruk behoeft volgens de commissie geen sprake te zijn, mits de gemeente tijdig en periodiek herstelwerkzaamheden uitvoert. De overlast voor bewoners door uitlopers in tuinen acht de commissie niet dusdanig groot, dat daarom de acacia’s gekapt zouden moeten worden. De uitlopers blijken namelijk op eenvoudige wijze verwijderd te kunnen worden. Het is de commissie verder niet gebleken dat de worteldruk schade veroorzaakt aan rioleringen, kabels en leidingen. Hierbij komt nog dat verweerder heeft aangegeven dat serieus rekening zou worden gehouden met de uitkomst van een onder de bewoners gehouden enquête. Volgens de commissie kan niet worden gesteld dat uit de enquête overduidelijk blijkt dat de omwonenden voor kap van de bomen zijn.
3.5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit tot verlening van de kapvergunning gehandhaafd, omdat de belangen van de gemeente in haar hoedanigheid van groen- en wegbeheerder bij het kappen van de bomen zwaarder wegen dan de belangen die ten grondslag liggen aan de aan de orde zijnde weigeringsgronden. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de direct aanwonenden onomstotelijk voor de kap zijn en dat aan de beeldbepalende- en natuurwaarde van de bomen tegemoet wordt gekomen met de herplant van nieuwe bomen.
3.6. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder betoogd dat de worteldruk in het trottoir en het wegdek en de uitlopers in de tuinen van de direct omwonenden overlast veroorzaken. Door het wortelstelsel en de worteldruk dicht aan de oppervlakte ontstaan volgens verweerder scheuren en oneffenheden in het wegdek en worden stoeptegels en stoepranden omhoog gedrukt. Hierdoor ontstaan volgens verweerder gevaarlijke (verkeers)situaties en zijn de kosten voor het onderhoud van de weg hoger dan gebruikelijk.
3.7. Ter zitting is namens verweerder echter desgevraagd bevestigd dat het asfalt van de korte weggedeelten van de Dr A. van der Horstlaan in december 2007 is vernieuwd en dat het wegdek ook nu nog in goede staat verkeert. Verweerder heeft daarop gesteld dat sinds december 2007 wel al tweemaal herstelwerkzaamheden moesten worden verricht aan de stoeptegels. Op de stelling van eisers dat deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden op het lange gedeelte van de Dr. A. van der Horstlaan en niet aan de stoepen ter plaatse van de in geding zijnde bomen, heeft verweerder echter niet duidelijk kunnen maken waar de door hem bedoelde werkzaamheden hebben plaatsgevonden en evenmin van welke aard en omvang die werkzaamheden waren. Mitsdien is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat, zoals verweerder heeft betoogd, ten gevolge van de worteldruk van de in geschil zijnde bomen gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan en frequenter en kostbaarder onderhoud aan het wegdek en het trottoir moet worden verricht dan gebruikelijk.
3.8. De rechtbank overweegt voorts dat ter zitting aan de hand van foto’s is gebleken dat in de aangrenzende tuinen enkele uitlopers van de wortels van de bomen voorkomen. Eisers hebben onweersproken gesteld dat deze uitlopers eenvoudig kunnen worden weggeknipt.
3.9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij, in afwijking van het advies van de commissie, in dit geval meer gewicht heeft toegekend aan de belangen van de aanvrager dan aan het belang bij bescherming van de natuurwaarde en beeldbepalende waarde van de bomen.
3.10. Voorts merkt de rechtbank op dat verweerder blijkens de gedingstukken op 30 januari 2008 heeft besloten een enquête te houden onder de bewoners van de Dr. A. van der Horstlaan om te onderzoeken of er voldoende draagvlak is voor het kappen van de bomen en dat verweerder heeft toegezegd dat de verleende kapvergunning wordt ingetrokken indien een meerderheid van de bewoners tegen de kap is. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat uit de enquête is gebleken dat drieëntwintig omwonenden voor en zeven tegen de kap zijn. Eisers hebben de uitslag van de enquête bestreden en stellen dat een meerderheid van de bewoners tegen het kappen van de bomen is. De rechtbank constateert dat onder de groep bewoners die volgens verweerder voor de kap is, zich zes bewoners bevinden namens wie het onderhavige beroepschrift mede is ingediend. Zo behoort de bewoonster van de [adres] volgens verweerders enquête-uitslag bij de groep voorstanders, terwijl deze bewoonster, [persoon 2], als eisende partij ter zitting aanwezig is geweest. Met de commissie is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet vast is komen te staan dat een meerderheid van de bewoners van de Dr. A. van der Horstlaan voor het kappen van de bomen is. Het bestreden besluit is ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
3.11. Nu het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert, komt het voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarbij tevens moeten ingaan op het ter zitting door eisers gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel.
3.12. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding nu niet is gebleken dat eisers voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten hebben gemaakt. Wel dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
III. Beslissing
De rechtbank:
? verklaart het beroep voor zover dat is ingesteld namens [persoon 1] niet-ontvankelijk;
? verklaart het beroep overigens gegrond;
? vernietigt het bestreden besluit;
? draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
? bepaalt dat verweerder aan eisers het griffierecht van € 145,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. P.E. Aarten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll: TA
DOC: B