RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/5480 WW44 en AWB 09/5333 WW44
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel,
verweerder,
gemachtigde mr. A.B. Blomberg,
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
Woningstichting Ouder-Amstel,
Gevestigd te Ouder-Amstel,
Gemachtigde mr. A.B. Blomberg.
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende beroep tegen het besluit van verweerder van 15 oktober 2009.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 december 2009. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Vergunninghouder is vertegenwoordigd door [persoon 1] en [persoon 2], bijgestaan door mr. A.B. Blomberg.
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
1.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de rechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de rechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
1.3. De feiten en omstandigheden in de hoofdzaak vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter (hierna: de rechter) geen nader onderzoek, zodat de rechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken.
2. Besluitvorming van verweerder
2.1. Bij besluiten van 21 juli 2009, bekend gemaakt op 29 juli 2009, heeft verweerder aan woningstichting Ouder-Amstel (hierna: vergunninghouder) een ontheffing van bouwverbod en een bouwvergunning verleend voor de bouw van een schoolgebouw (brede school) op het perceel Schoolweg 2 te Ouderkerk aan de Amstel.
2.2. Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft verweerder het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (hierna: bestreden besluit).
3.1. Verzoeker heeft de rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen welke er toe strekt dat niet met de bouw van de brede school mag worden begonnen alvorens een uitspraak is gedaan over de rechtmatigheid van het uitwerkingsplan en het bestreden besluit. Hij meent dat het bestreden besluit in beroep geen stand zal houden. Verzoeker meent dat verweerder hem als belanghebbende had moeten aanmerken nu hij schoolgaande kinderen heeft die ingeschreven staan op de Jan Hekman school en zijn kinderen in de te realiseren school zullen worden gehuisvest.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verband met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
4.2. Als gevolg van artikel 1:2, eerste lid van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.3. De rechter is van oordeel dat verweerder verzoeker ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb heeft aangemerkt. Verzoeker heeft als ouder van de kinderen van de Jan Hekman school een eigen belang bij de realisering dan wel behoud van een gezond schoolklimaat voor zijn kinderen. Dit belang is rechtstreeks bij de besluiten van 21 juli 2009 betrokken, nu nieuwbouw van de school op een afstand van ongeveer 150 meter van de wegrand van de snelweg A9 van invloed kan zijn op het schoolklimaat van de kinderen. Voor dit oordeel vindt de rechter ook steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2009 te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer BK2913.
4.4. Op grond van het voorgaande verklaart de rechter het beroep gegrond en vernietigt de rechter het bestreden besluit, voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van verzoeker. Verweerder dient – met in achtneming van deze uitspraak – op nieuw te beslissen op het bezwaar van verzoeker tegen de besluiten van 21 juli 2009.
4.5. In de door verzoeker aangevoerde gronden ziet de rechter geen aanleiding om een
voorlopige voorziening te treffen en overweegt daartoe het volgende.
4.6. Verzoeker heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de beoogde locatie niet geschikt is voor een school omdat deze op korte afstand van de snelweg A9 ligt en daardoor niet aan de luchtkwaliteitseisen voldoet.
Naar oordeel van de rechter betreffen deze bezwaren van verzoeker het uitwerkingsplan van 21 juli 2009. Dit uitwerkingsplan maakt immers de bouw van de school op deze locatie mogelijk Tegen dit besluit heeft verzoeker een procedure aanhangig gemaakt bij de Afdeling. Mede ter voorkoming van tegenstrijdige uitspraken zal de rechter zich over deze bezwaren niet uitlaten, anders dan bij de hierna onder 4.8. en 4.9. te geven afweging ten aanzien van opheffing van het bouwverbod. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat de ontheffing en de bouwvergunning niet verleend hadden mogen worden wegens strijd met het Besluit gevoelige bestemmingen, overweegt de rechter als volgt. De rechter is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen, dat nu in voorliggende kwestie toepassing is gegeven aan artikel 3.6 Wro en artikelen 40 en 44 van de Woningwet, het Besluit gevoelige bestemmingen hier niet van toepassing is.
4.7. Ingevolge artikel 3.6. eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met in achtneming van het plan te geven regels van bij het plan aan te geven regels, ontheffing kunnen verlenen. Op grond van artikel 3.6 lid 5 Wro worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen ontheffing naar voren te brengen. Ingevolge artikel 4, lid 3 van het bestemmingsplan Ouderkerk-Zuid 2006 mogen zolang en voor zover een uitwerking als bedoel in dat artikel niet onherroepelijk is, bouwwerken niet worden gebouwd en werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden niet worden uitgevoerd. Aan de orde is thans de vraag of verweerder bevoegd was om ontheffing te verlenen van het bouwverbod.
Ingevolge artikel 4, vierde lid van het bestemmingsplan Ouderkerk-Zuid 2006 kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het voorlopig bouw- en aanlegverbod onder voorwaarde dat:
a. het bouwplan c.q. deze werken, geen bouwwerken in overeenstemming zijn met het ontwerpuitwerkingsplan dan wel op verantwoorde wijze kunnen worden ingepast in een vastgestelde uitwerking of een ontwerp daarvoor, en;
b. van gedeputeerde staten vooraf een verklaring van geen bezwaar ter zake is ontvangen, tenzij gedeputeerde staten hebben verklaard, dat de uitwerking geen goedkeuring behoeft en gedurende de termijn van terinzagelegging geen bedenkingen tegen het ontwerpuitwerkingsplan zijn ingebracht, dan wel het bouwwerken betreft waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist.
Niet in geschil is dat het bouwplan past binnen het uitwerkingsplan van 21 juli 2009. Hieruit volgt dan ook dat aan de eerste voorwaarde, neergelegd in sub a van artikel 4 van het bestemmingsplan, is voldaan. Ten aanzien van de tweede voorwaarde heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat, ingevolge artikel 9.1.7, derde lid van de Invoeringswet
Wet ruimtelijke ordening, de tweede voorwaarde, neergelegd in sub b van artikel 4 van het bestemmingsplan, per 1 juli 2009is komen te vervallen. Uit dit artikel en de bijbehorende toelichting uit de memorie van toelichting leidt de rechter af dat, nu het ontheffingsbesluit van 21 juli 2009 dateert, sub b van artikel 4 van het bestemmingsplan in zijn geheel niet meer van toepassing was. Naar voorlopig oordeel van de rechter was verweerder dan ook bevoegd om ontheffing te verlenen van bouwverbod.
4.8. Aan de orde is vervolgens de vraag of verweerder in redelijkheid tot verlening van de ontheffing kon overgaan. Naar voorlopig oordeel van de rechter dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. De rechter overweegt daartoe dat de binnenplanse anticipatie in het bestemmingsplan is voorzien om vooruit te lopen op de definitieve vaststelling van het uitwerkingplan onder meer wanneer dat in urgente situaties gewenst is. Verweerder heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat spoedige ontwikkeling van een nieuw schoolgebouw noodzakelijk is in verband met de toestand van de huidige (nood)gebouwen, waarin de scholen zijn gevestigd. Ten behoeve van het onderhavige uitwerkingsplan heeft verweerder een onderzoek luchtkwaliteit en een onderzoek geluidsbelasting doen verrichten. Uit die onderzoeken blijkt dat de geldende grenswaarden noch in de huidige situatie, noch na de realisatie van het plan worden overschreden. Vervolgens is het uitwerkingsplan vastgesteld en naderhand goedgekeurd door de gedeputeerde staten. Het uitwerkingsplan past het bestemmingsplan Ouderkerk-Zuid 2006 waar ter plaatse een “S” (school) is neergelegd. Beoordeling van de rechtmatigheid van het uitwerkingsplan, zal geschieden in het kader van het bestemmingsplan Ouderkerk-Zuid 2006, waarvoor ook reeds uitgebreid onderzoek naar de luchtkwaliteit is gedaan. De enkele stelling van verzoeker dat de luchtkwaliteitsonderzoeken niet juist zijn uitgevoerd of achterhaald zijn, is voorshands onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het uitwerkingsplan naar verwachting in rechte geen stand zal houden. Onder die omstandigheden heeft verweerder het belang van vergunninghouder bij opheffing van het bouwverbod kunnen laten prevaleren, ook al is het uitwerkingsplan niet onherroepelijk
4.9. In de omstandigheid dat beroep is ingesteld tegen het uitwerkingsplan van 21 juli 2009 en hangende deze procedure om een voorlopige voorziening is verzocht, ziet de rechter in het kader van de spoedeisendheid van deze procedure geen grond om het ontheffingsbesluit te schorsen. Voorts speelt een rol dat de geplande heiwerkzaamheden geen onomkeerbare gevolgen voor verzoeker zullen hebben. Indien achteraf blijkt dat de bouwvergunning ten onrechte is verleend omdat geen schoolgebouw op deze plek kan worden gesitueerd, heeft de vergunninghouder op eigen risico bouwwerkzaamheden verricht en zal – zoals ook namens verweerder ter zitting is opgemerkt – het gebouwde niet in gebruik worden genomen als school, zodat het directe gezondheidsbelang van zijn kinderen daardoor niet wordt geschaad.
4.10. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep in de bodemzaak aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150,00 aan hem vergoedt.
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 09/5333 WW44,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van verzoeker;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker tegen de besluiten van 21 juli 2009.
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150,00 aan hem vergoedt;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 09/5480 WW44,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2009.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
DOC: C
SB
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen, voor zover deze betreft het oordeel in de hoofdzaak
(AWB 09/5333 WW44), een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.