ECLI:NL:RBAMS:2009:BK5961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
3202/09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G. Ellerbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door werkgever met strijd tegen contractuele opzegtermijn

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 18 september 2009, staat de onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst centraal. De eiser, werkzaam bij TIME WARNER PUBLISHING B.V. (TW4), heeft zijn werkgever aangeklaagd wegens het niet in acht nemen van de contractueel afgesproken opzegtermijn. De arbeidsovereenkomst, die op 1 januari 2006 is ingegaan, bevatte bepalingen die de opzegtermijn voor de werkgever op drie maanden stelden. Echter, TW4 heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd met een opzegtermijn van slechts één maand, wat in strijd is met artikel 7:672 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel bepaalt dat de opzegtermijn voor de werkgever niet korter mag zijn dan het dubbele van die voor de werknemer.

De kantonrechter oordeelt dat de bepaling in de arbeidsovereenkomst die de opzegtermijn voor de werkgever korter maakt dan wettelijk toegestaan, vernietigbaar is. De eiser heeft ervoor gekozen om geen beroep te doen op deze vernietigbaarheid, waardoor de contractuele bepaling van kracht blijft. De rechter concludeert dat TW4 een opzegtermijn van twee maanden had moeten hanteren, in plaats van de één maand die daadwerkelijk is gegeven. Dit leidt tot de conclusie dat de opzegging onregelmatig was en dat de eiser recht heeft op schadevergoeding.

De eiser vordert een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van het loon over vier maanden, alsook een pro rata deel van de dertiende maand. De rechter wijst de vordering voor de dertiende maand af, omdat de eiser niet in dienst was op 31 december van het betreffende jaar. Uiteindelijk wordt TW4 veroordeeld tot betaling van € 13.649,04 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van opzegging. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
rolnummer: 3202/09
5
datum: 18 september 2009
Vonnis in de zaak:
[eiser],
eiser,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. E.C. Adriaanse,
tegen:
TIME WARNER PUBLISHING B.V.,
gedaagde,
gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde: mr. A.M. Bos.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Partijen worden verder aangeduid als [eiser] en TW4.
Bij tussenvonnis van 7 mei 2009 is de zaak verwezen naar de rolzitting voor schriftelijk voortprocederen.
[eiser] nam een schriftelijke conclusie van repliek.
TW4 nam een schriftelijke conclusie van dupliek.
Daarna is vonnis gevraagd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1 Feiten
1.1 Als over en weer gesteld en niet of onvoldoende gemotiveerd betwist staat tussen partijen het volgende vast.
1.2 [eiser] is op 1 januari 2006 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van TW4 getreden.
1.3 De schriftelijke arbeidsovereenkomst bevat de volgende bepa¬lingen:
(Artikel 3.4)
"After the trial period, this agreement may be terminated by either party with due obser-vance of a notice period of 3 months for the Employee and 3 months for the Em-ployer".
(Artikel 5)
"The Employee will receive a 13th month payment in December provided that the Em-ployee is still employed by the Employer on December the 31th of that year. If the em-ployment contract commences during the year or the working hours change, the 13th month payment will be pro rated".
(Artikel 6)
"In your position of Support Services Director, you will be eligible to participate in the companies Associate Incentive Plan (AIP). Your bonus opportunity will amount to 30% of the base salary (base salary = monthly salary + holiday allowance as described in art. 4) and is payable upon successful delivery of your annual objectives".
1.4 Nadat zij een ontslagvergunning had verkregen, heeft TW4 de arbeidsover¬een¬komst bij brief van 17 december 2007 opgezegd tegen 31 januari 2008.
2 Vordering
2.1 Onregelmatig ontslag
2.1.1 [eiser] beroept zich op artikel 7:672 lid 6 BW, dat -voor zover hier van belang- bepaalt dat bij contractuele verlenging van de wettelijke opzegtermijn de termijn van opzegging voor de werkgever niet korter mag zijn dan het dubbele van die voor de werknemer.
2.1.2 Naar de opvatting van [eiser] moet die bepaling leiden tot conversie van artikel 3.4 van de arbeidsovereenkomst, in die zin dat voor TW4 een opzegtermijn van zes maanden gold. [eiser] stelt dat artikel 3.4 van de arbeidsovereenkomst niet nietig, maar vernietigbaar is en dat alleen hij en niet TW4 een beroep op die vernietigbaarheid zou kunnen doen.
2.1.3 Rekening houdende met aftrek van een maand ingevolge artikel 7:672 lid 4 BW (omdat een ontslagvergunning was verleend) had TW4 daarom volgens [eiser] per saldo een opzegtermijn van vijf maanden in acht moeten nemen.
2.1.4 Wegens onregelmatigheid van het ontslag maakt [eiser] aanspraak op schadeloosstelling ten bedrage van het loon over vier maanden.
2.1.5 Subsidiair stelt [eiser] dat TW4 de contractuele opzegtermijn van drie maanden had moeten hanteren, en vordert hij wettelijke schadeloosstelling ten bedrage van het loon over één maand.
2.1.6 Naar het oordeel van [eiser] moeten bij de bepaling van het bedrag van de wettelijke schadeloosstelling naast het vaste loon en de vakantietoeslag ook zijn aanspraken in aanmerking worden genomen op dertiende maand, bonus en andere "fringe benefits".
2.2 Dertiende maand
2.2.1 [eiser] vordert een pro rata (1/12) deel van de dertiende maand over de maand januari 2009.
3 Verweer
3.1 TW4 verweert zich tegen beide onderdelen van de vordering. De gronden van haar verweer komen hierna aan de orde.
4 Beoordeling
4.1 Onregelmatig ontslag
4.1.1 Ingevolge artikel 7:672 lid 3 bedraagt de wettelijke opzegtermijn voor de werknemer in een geval als dit één maand.
4.1.2 Lid 6 van genoemd artikel bepaalt dat schriftelijk kan worden afgeweken van de termijn bedoeld in lid 3, maar schrijft dwingend voor dat de termijn voor de werknemer niet langer mag zijn dan zes maanden en niet korter dan het dubbele van de termijn die geldt voor de werkgever.
4.1.3 Artikel 3.4 van de arbeidsovereenkomst is strijdig met dit dwingende voorschrift, omdat de in dat beding aan [eiser] voorgeschreven opzegtermijn korter is dan het dubbele van de termijn die geldt voor TW4.
4.1.4 Ingevolge artikel 3:40 BW leidt strijd met een dwingende wetsbepaling tot nietigheid van een rechtshandeling, maar, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.
4.1.5 Artikel 7:672 lid 6 is redelijkerwijs niet vatbaar voor een andere uitleg dan dat deze uitsluitend strekt ter bescherming van de werknemer. De bepaling heeft tot gevolg dat (ook) bij contractuele afwijking van de wettelijke opzegtermijn voor de werknemer een kortere termijn geldt dan voor de werkgever. Het belang van de werkgever is daarmee niet gediend.
4.1.6 Derhalve is artikel 3.4 van de arbeidsovereenkomst niet nietig maar vernietigbaar. Dat bij de totstandkoming van artikel 7:672 lid 6 BW door de regering blijk is gegeven van een andere opvatting (Kamerstukken II 1998/99, 26 257, nr. 7 p. 14) leidt niet tot een ander oordeel. Die opvatting strookt niet met artikel 3:40 BW.
4.1.7 [eiser] heeft er (uitdrukkelijk, zie de dagvaarding onder 12) voor gekozen om zich niet te beroepen op de vernietigbaarheid van artikel 3.4. Daaruit volgt dat het beding tussen partijen geldt en dat TW4 dus een opzegtermijn van twee maanden (drie ingevol-ge artikel 3.4 min één ingevolge artikel 7:672 lid 4) in acht had moeten nemen, derhal-ve één maand meer dan nu is gebeurd.
4.1.8 Conversie van een rechtshandeling kan blijkens de bewoordingen van artikel 3:42 BW slechts aan de orde zijn, wanneer sprake is van een nietigheid (al dan niet na vernietiging) van een rechtshandeling. Omdat hier geen sprake is van nietigheid/vernietiging kan het over en weer betoogde met betrekking tot conversie hier buiten beschouwing blijven.
4.1.9 [eiser] maakt aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 4 jo. artikel 680 lid 1 BW. Ingevolge laatstgenoemde bepaling en hetgeen hiervoor onder 4.1.7 is overwogen, is die wettelijke schadeloosstelling gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon plus vakantiegeld over één maand.
4.1.10 Onomstreden is dat ten tijde van de opzegging een vast loon gold van € 12.638,00 bruto per maand en dat [eiser] aanspraak had op 8% vakantiegeld.
4.1.11 Artikel 5 van de arbeidsovereenkomst bepaalt met zoveel woorden dat alleen aanspraak bestond op een dertiende maand als [eiser] op 31 december van het be-treffende jaar nog in dienst was. Voor wat betreft 2008 is dat niet het geval en er is daarom geen grond om een pro rato deel van een dertiende maand op te nemen in de schadeloosstelling.
4.1.12 Uit artikel 6 van de arbeidsovereenkomst volgt dat [eiser] ook slechts een voorwaardelijke aanspraak had op bonus, te weten voor het geval van verwezenlijking van de ten aanzien van hem voor de duur van een jaar geldende doelstellingen ("annual ob-jecti¬ves"). Omdat de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2008 is geëindigd, kan van die verwezenlijking geen sprake zijn geweest, en dat is ook niet gesteld of gebleken. Evenmin kan gezegd worden dat het dienstverband al zover in het jaar was gevorderd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om geen rekening te houden met een vooruitzicht op bonus.
4.1.13 Onder "fringe benefits" verstaat [eiser] het gebruik van een lease-auto, pensioenbijdrage, bijdrage ziektekostenverzekering en bijdrage opleidingskosten. Dergelijke emo-lumenten kunnen evenwel niet worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 7:680 BW.
4.1.14 Het vorenstaande leidt tot een verklaring voor recht als hierna geformuleerd en tot toewijzing van een bedrag ad € 13.649,04 (€ 12.638,00 plus 8% vakantiegeld) ter zake van het onregelmatig ontslag.
4.2 Dertiende maand
4.2.1 Uit hetgeen is overwogen onder 4.1.11 volgt dat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
4.3 Slotoverwegingen
4.3.1 [eiser] heeft gevorderd te bepalen dat het aan hem toekomende bedrag desverlangd zal worden betaald aan een door hem aan te wijzen stamvennootschap of pensioenlichaam. TW4 heeft zich daartegen op zich niet verzet.
4.3.2 Partijen zijn over en weer op bepaalde punten in het ongelijk gesteld. De gedingkosten zullen daarom worden gecompenseerd
BESLISSING
I. Voor recht wordt verklaard dat TW4 het dienstverband onregelmatig heeft opgezegd, dat TW4 een opzegtermijn van twee maanden had moeten hanteren in plaats van één maand die zij heeft aangehouden en dat TW4 deswege schadeplichtig is.
II. TW4 wordt veroordeeld om aan [eiser] dan wel, als [eiser] dat verzoekt, aan een door [eiser] aan te wijzen stamvennootschap of pensioenlichaam te voldoen de som van € 13.649,04 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 januari 2008 tot de voldoening.
III. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Ieder van partijen draagt de eigen proceskosten.
Aldus gewezen te Amsterdam door mr. S.G. Ellerbroek, kanton¬rechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.