ECLI:NL:RBAMS:2009:BK5964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
28441/08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G. Ellerbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst en wil van de werknemer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2009, stond de vraag centraal of er sprake was van een geldige beëindigingsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever. De werknemer, aangeduid als [eiseres], was in dienst van [gedaagde] als caissière en had haar arbeidsovereenkomst ondertekend na beschuldigingen van fraude. De werknemer stelde dat zij onder druk stond en niet volledig begreep wat zij ondertekende. De kantonrechter oordeelde dat de hevige gemoedsbeweging van de werknemer haar verhinderde om de strekking van de ondertekende verklaring te begrijpen. De werkgever had moeten inzien dat de ondertekening geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring inhield. Hierdoor werd de beëindigingsovereenkomst nietig verklaard. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsovereenkomst voortduurde tot 23 mei 2009 en dat de werkgever verplicht was om het loon van de werknemer door te betalen, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 25%. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werknemer. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de noodzaak voor werkgevers om zich bewust te zijn van de omstandigheden waaronder werknemers verklaringen ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
SECTOR KANTON, LOCATIE AMSTERDAM
rolnummer: 28441/08
5
datum: 11 september 2009
Vonnis in de zaak:
[eiseres],
eiseres,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr, D.C. Lala,
tegen:
[gedaagde],
gedaagde,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gemachtigde: mr. J.A. Martens.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Partijen worden verder aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].
Bij tussenvonnis van 28 november 2008 -waarvan de inhoud als hier ingelast en overgenomen geldt- is een comparitie van partijen gelast.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 27 januari 2009. Gehoord zijn partijen en hun gemachtigden.
[eiseres] nam een schriftelijke conclusie van repliek.
[gedaagde] nam een schriftelijke conclusie van dupliek.
Daarna is opnieuw vonnis gevraagd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1 Feiten
1.1 Als over en weer gesteld en niet of onvoldoende gemotiveerd betwist staat tussen partijen het volgende vast.
1.2 [eiseres] is op 23 november 2007 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van [gedaagde] getreden als caissière voor 32 uur per vier weken. Het loon bedroeg € 135,68 bru-to per vier weken.
1.3 De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode van een half jaar en nadien verlengd met een periode van een jaar, eindigend op 23 mei 2009.
1.4 [eiseres] was werkzaam in een supermarkt van [gedaagde] te Amsterdam.
1.5 Op 29 mei 2008 is [eiseres] er door haar leidinggevende op aangesproken dat zij fraude had gepleegd door ten behoeve van een tante en van een vriend bepaalde boodschappen niet op de kassa aan te slaan.
1.6 Aan [eiseres] is tijdens dat gesprek een brief voorgelegd waarin [gedaagde] aan haar bevestigde dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [eiseres] met wederzijds goedvin-den met onmiddellijke ingang werd beëindigd. [eiseres] heeft die brief voor akkoord onder-tekend.
1.7 Door [gedaagde] is aangifte gedaan bij de politie, die [eiseres] heeft gearresteerd en uit het filiaal heeft meegenomen.
1.8 De aangifte heeft niet geleid tot strafrechtelijke vervolging.
2 Vordering
2.1 Bij dagvaarding stelde [eiseres] dat zij op staande voet was ontslagen en vorderde zij vernietiging van het ontslag, verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd en doorbetaling van loon.
2.2 Nadat [gedaagde] bij antwoord had opgeworpen dat van ontslag op staande voet geen sprake is geweest, heeft [eiseres] bij repliek nader aangevoerd dat zij niet heeft geweten wat zij ondertekende, dat haar wil niet gericht is geweest op beëindiging van de arbeids-overeenkomst en dat daarom geen beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen.
3 Verweer
3.1 Primair voert [gedaagde] aan dat [eiseres] niet althans niet op de juiste wijze de vernietig-baarheid van de beëindigingsovereenkomst heeft ingeroepen, subsidiair dat er geen grond is voor vernietiging.
4 Beoordeling
4.1 Anders dan [gedaagde] meent, behelst het standpunt van [eiseres] dat niet sprake is van gronden voor vernietiging van een rechtshandeling (te weten: de beëindigingsovereen-komst). Het standpunt van [eiseres] houdt juist in dat geen rechtshandeling (overeen-komst) tot stand is gekomen, omdat haar wil niet op de totstandkoming daarvan gericht is geweest en [gedaagde] dat ook niet heeft mogen aannemen.
4.2 Gezien de ernstige gevolgen die een vrijwillige beëindiging van een arbeidsovereen-komst kan hebben voor de werknemer, mag een werkgever slechts aannemen dat de werknemer met beëindiging instemt, als deze daartoe een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring aflegt.
4.3 Onweersproken staat vast dat de brief waarop [gedaagde] zich beroept, is ondertekend tussen het moment waarop [eiseres] was aangesproken op het plegen van fraude en het moment waarop zij wegens die beschuldiging werd afgevoerd door de politie. Het is alleszins aannemelijk dat de uitgebrachte beschuldiging en de aankondiging van politiebemoeiing bij [eiseres] een hevige gemoedsbeweging heeft teweeggebracht die verhinderde dat zij zich voldoende realiseerde wat de strekking was van de haar tijdens het gesprek voorgelegde verklaring. Van haar kant had [gedaagde] zich in de gegeven omstandigheden moeten realiseren dat de ondertekening van die verklaring geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring inhield als hiervoor bedoeld.
4.4 Aan [gedaagde] komt daarom geen beroep op een beëindigingsovereenkomst toe.
4.5 Voor zover strekkende tot verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd en tot doorbetaling van loon –waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd- zijn de vorderingen toewijsbaar, met dien verstande dat de wettelijke verhoging zal worden bepaald op 25%.
4.6 [gedaagde] dient te worden aangemerkt als in het ongelijk gestelde partij en te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
BESLISSING
I. Voor recht wordt verklaard dat de arbeidsovereenkomst na 29 mei 2008 heeft voortgeduurd tot 23 mei 2009.
II. [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiseres] te voldoen haar loon over de hiervoor genoemde periode, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding voor wat betreft het tot op die dag opeisbare loon en vanaf de datum van opeisbaarheid voor wat betreft het overige loon, tot de voldoening, het loon voorts vermeerderd met 25% als wettelijke verhoging.
III. [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op deze uitspraak begroot op € 642,44, waarvan te betalen:
€ 26,75 aan [eiseres] voor het door deze voldane gedeelte van de griffie-rechten;
€ 80,25 aan de griffier van de gerechten te Amsterdam voor het in debet gestelde gedeelte van de griffierechten;
€ 450,00 aan de griffier van de gerechten te Amsterdam als salaris voor de gemachtigde van [eiseres];
€ 85,44 aan de griffier van de gerechten te Amsterdam voor het door deurwaarder R.J.A.A. van der Spruijt uitgebrachte exploot.
IV. Dit vonnis is voor wat betreft de onderdelen uitvoerbaar bij voorraad.
V. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Aldus gewezen te Amsterdam door mr. S.G. Ellerbroek, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.