1. Als uitgangspunt geldt het volgende
1.1. [eiser] is sinds 19 januari 1998 werkzaam als tramconducteur in dienst van GVB, voorheen een diensttak van de gemeente Amsterdam en per 1 januari 2007 geprivatiseerd.
1.2. [eiser] is afkomstig uit Egypte en heeft sinds 1984 de Nederlandse nationaliteit. Hij is aanhanger van het christelijke geloof. In verband met dat laatste draagt hij een goudkleurige halsketting tot halverwege de borst met een crucifix eraan. Het kruisje is naar schatting vijf centimeter lang.
1.3. Eind 2008 is nieuwe bedrijfskleding geïntroduceerd, voorzien van een GVB logo, welke met ingang van 14 december 2008 wordt gedragen. In verband met de introductie van de nieuwe bedrijfskleding heeft GVB bij brief van 9 december 2008 het personeel, waaronder [eiser], nog eens gewezen op de kledingvoorschriften. Daarin is onder meer vermeld dat kledingstukken die niet tot de bedrijfskleding behoren niet zichtbaar mogen zijn (met uitzondering van een wit T-shirt onder een overhemd), dat in verband met de veiligheid controlerend personeel sterk wordt aangeraden om een clipdas te dragen in plaats van een gewone stropdas en dat sieraden bescheiden van grootte en kleur dienen te zijn.
1.4. Op 16 januari 2009 is [eiser] erop aangesproken door een assistent lijnmanager dat hij de ketting met kruis niet boven zijn kleding mocht dragen. Op 24 januari 2009 is [eiser] daarop nogmaals aangesproken. Bij brief van dezelfde datum is aan [eiser] bericht dat zijn weigering om ketting en kruis onder zijn kleding te dragen wegens zijn geloofsovertuiging niet van professioneel gedrag getuigt, dat hij om die reden is geschorst en dat hij de dienstopdracht heeft overschreden door toch als controleur op de tram te gaan rijden.
1.5. Op 27 januari 2009 heeft een verantwoordingsgesprek plaatsgevonden naar aanleiding van de schorsing. In het daarvan opgemaakte verslag is onder meer vermeld dat het dragen van een ketting over de bedrijfskleding heen ter discussie zal worden gebracht in het MT-overleg, waarna een definitief oordeel zal worden gegeven.
1.6. Op 2 februari 2009 heeft [eiser] een rijverbod opgelegd gekregen door een leidinggevende vanwege het boven de kleding dragen van de ketting met kruis.
1.7. Op 4 februari 2009 is in het MT “vervoersbreed” beslist dat sieraden niet zichtbaar over de bedrijfskleding heen gedragen mogen worden. Op 5 februari 2009 heeft GVB het uniformdragend personeel in een schriftelijke kennisgeving laten weten dat kettingen gedragen mogen worden, maar niet zichtbaar en dus onder het overhemd of de blouse moeten worden gedragen. Ook broches zijn niet toegestaan.
1.8. Naar aanleiding van het rijverbod heeft op 5 februari 2009 een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarbij de aldus aangescherpte regel met betrekking tot het dragen van sieraden is besproken. Daarbij heeft GVB onder meer gewezen op het veiligheidsaspect en de publieksfunctie van de uniformkleding. [eiser] heeft aangegeven dat het voor hem niet gaat om een sieraad, maar om zijn geloofsbeleving. GVB heeft voorgesteld dat [eiser] de kwestie met een geestelijke van zijn kerk zal bespreken.
1.9. Op 11 februari 2009 heeft [eiser] zich ziek gemeld in verband met spanningsklachten. Uiteindelijk is hij twee dagen als arbeidsongeschikt aangemerkt.
1.10. Op 16 februari 2009 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. GVB heeft [eiser] in dat gesprek aangeboden op haar kosten met een psycholoog te gaan praten. [eiser] heeft daarmee ingestemd en heeft in de periode daarna vier gesprekken gehad met een psycholoog naar zijn keuze.
1.11. Bij brief van 8 april 2009 heeft [eiser] zich erover beklaagd dat hij zijn ketting met kruis niet mag dragen als teken van geloofsuiting, terwijl een geloofsuiting in de vorm van een hoofddoek wel is toegestaan. De opvatting dat het kruis afbreuk zou doen aan de professionele uitstraling van het uniform beschouwt hij als gebrek aan respect voor zijn geloof. Wel heeft hij beloofd niet meer over geloof te praten tijdens het werk uit respect voor anderen.
1.12. Verdere correspondentie en overleg tussen partijen hebben niet tot overeenstemming geleid. [eiser] draagt de ketting met kruis sinds juli 2009 in afwachting van deze procedure onder zijn kleding, maar legt zich daar niet bij neer.
1.13. Bij brief van 8 september 2009 heeft de gemachtigde van [eiser] GVB gesommeerd om toe te staan dat hij tijdens het werk het kruisje zichtbaar over zijn kleding mag dragen. Bij fax van 30 september 2009 heeft GVB dit geweigerd.