ECLI:NL:RBAMS:2009:BK6660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-5193 WRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase en de rol van de toevoeging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. Eiser, een rechtsbijstandverlener, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin een vergoeding van € 680,60 was vastgesteld voor de verleende rechtsbijstand aan een rechtzoekende. De Raad had echter een bedrag van € 228,- in mindering gebracht op de vergoeding, omdat eiser ook een vergoeding van de Informatie Beheer Groep (IBG) had ontvangen voor proceskosten in de bezwaarfase. Eiser stelde dat deze verrekening niet mocht plaatsvinden, omdat de vergoeding die aan de cliënt toekwam niet op zijn vergoeding in mindering mocht worden gebracht.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Brv) de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase aan de rechtshulpverlener toekomt en niet aan de cliënt. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan, in dit geval de Raad voor Rechtsbijstand, bevoegd was om de door de IBG betaalde vergoeding in mindering te brengen op het bedrag dat eiser ontving voor de verleende toevoeging. De rechtbank concludeerde dat de IBG de vergoeding voor proceskosten had overgemaakt aan eiser, en dat hij deze kon verrekenen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase had verlaagd. Eiser werd niet in de proceskosten veroordeeld, en de uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de wetgeving rondom rechtsbijstand en de rol van toevoegingen in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/5193 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de Raad voor Rechtsbijstand,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 24 juni 2008, op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtbijstand (hierna: Wrb), een vergoeding vastgesteld van
€ 680,60 voor de door eiser op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand aan mevrouw [rechtzoekende] (hierna: de rechtzoekende).
Bij besluit van 12 november 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2009.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder is – met voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Naar aanleiding van de aanvraag van eiser van 16 mei 2008, heeft verweerder bij besluit van 13 juni 2008 ten behoeve van de rechtzoekende een toevoeging verleend voor een bezwaarprocedure inzake een studiefinancieringsschuld.
2.2. In het, bij het bestreden besluit gehandhaafde, besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder de voor eiser berekende vergoeding met toepassing van artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Brv) verlaagd met € 228,- wegens aanspraak van eiser op betalingen van derden. Deze aanspraak bestaat uit de bij besluit van 13 juni 2008 door de Informatie Beheer Groep (hierna: IBG) met toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan eiser toegekende vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van de bezwaarschriftprocedure van de rechtzoekende, minus diens eigen bijdrage ter hoogte van € 94,-.
2.3. In beroep stelt eiser zich onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 februari 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: AZ9000) – kort samengevat – op het standpunt dat een vergoeding die toekomt aan de cliënt, niet op de vergoeding die hem als rechtsbijstandverlener toekomt in mindering mag worden gebracht. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
2.5. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb verstrekt verweerder aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
2.6. Ingevolge artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Brv) worden, indien de rechtsbijstandverlener blijkens zijn opgave aan verweerder recht heeft op betalingen van derden voor de kosten van de verlening van rechtsbijstand, anders dan op de voet van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) of van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), deze bedragen tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig dit besluit vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering gebracht.
2.7. Bij besluit van 13 juni 2008, geadresseerd aan eiser als gemachtigde, heeft de IBG, in verband met het gegrond verklaren van het bezwaar van eisers cliënt, aan eiser een bedrag van € 322,- aan proceskosten in de bezwaarfase toegekend.
“Met betrekking tot uw verzoek om vergoeding van de kosten deel ik u mee dat ik gelet op de gevoerde procedure op grond van de daarvoor geldende regeling de kosten, zijnde € 322,- zal vergoeden.”
2.8. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 243, tweede lid, van het Rv is van overeenkomstige toepassing.
De rechtbank overweegt dat per 1 mei 2004 aan artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand een derde lid is toegevoegd dat luidt:
“3. Indien op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar of administratief beroep wordt ingesteld en de belanghebbende een verzoek om een kostenvergoeding doet, wordt een afschrift van het besluit tot toevoeging zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist dan wel het beroepsorgaan op het beroep heeft beslist, overgelegd aan dat bestuurs- of beroepsorgaan.”
Gelet op de wetsgeschiedenis is het de bedoeling van de wetgever geweest dat door middel van het overleggen van de toevoeging het bestuursorgaan er van op de hoogte werd gesteld dat op toevoegingsbasis werd geprocedeerd, zodat het bestuursorgaan de kostenvergoeding niet aan de bezwaarde maar aan diens rechtsbijstandverlener zou kunnen toekennen. In de toelichting op artikel 29, derde lid Wrb is daartoe vermeld:
“In deze regeling wordt bepaald dat de rechter de wederpartij van degene aan wie een toevoeging is verleend, ambtshalve veroordeelt om de kosten te betalen aan de griffier. De griffier betaalt de kosten in een voorgeschreven volgorde uit aan de rechthebbenden. Opdat de rechter artikel 57b voornoemd kan toepassen is in artikel 29, van de Wet op de rechtsbijstand bepaald dat de advocaat de rechter door overlegging van een afschrift van het besluit tot toevoeging informeert over het op toevoegbasis procederen.
Een dergelijke handelwijze is door deze bepaling van overeenkomstige toepassing te verklaren in artikel 7:15 en 7:28 van de Awb ook mogelijk als de rechtzoekende op een beslissing op het bezwaar of beroep geen beroep bij de rechter instelt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel kosten bestuurlijke voorprocedures wordt erop gewezen dat het in die gevallen het meest praktisch is dat de kostenvergoeding naar de advocaat wordt overgemaakt, zodat die kan zorgen voor verrekening van de eigen bijdrage (Kamerstukken II 1999/2000, 27 024, nr. 3, blz. 10). Opdat het bestuursorgaan weet dat aan de advocaat moet worden betaald, wordt voorgesteld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand ook te regelen dat de advocaat het bestuursorgaan informeert over het verlenen van rechtsbijstand op toevoegbasis. Daarbij wordt voor het moment waarop de advocaat een afschrift van de toevoeging moet overleggen aangesloten bij de bestaande regeling. Dit houdt in dat de advocaat zo snel mogelijk, doch in ieder geval voordat op het bezwaar of beroep is beslist, van de toevoeging melding moet maken, opdat het bestuursorgaan daarmee tijdig rekening kan houden bij de uitbetaling van de kosten dan wel het beroepsorgaan in staat wordt gesteld vast te stellen dat aan de advocaat moet worden betaald.
(Nota van wijziging, Kamerstuk 2001-2002, 27553, nr. 6, Tweede Kamer, pag 3)
2.9. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarfase aan de rechtshulpverlener toekomt, en niet aan de cliënt van eiser. Eiser heeft het als rechtshulpverlener zelf in de hand of de vergoeding voor proceskosten aan hem, dan wel aan zijn cliënt wordt uitbetaald. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank, daargelaten of de IBG op de hoogte was van de verleende toevoeging, bevoegd het door de IBG betaalde bedrag ter vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten, in mindering te brengen op het bedrag dat eiser ontvangt voor de verleende toevoeging.
2.10. De omstandigheid dat de IBG de vergoeding voor de proceskosten in de bezwaarfase heeft overgemaakt op een door eiser zelf hiertoe aangedragen derderekening, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser is immers bevoegd bedrijfsmatig te beschikken over bedragen op deze rekening.
2.11. De door eiser in zijn beroepschrift genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat in die zaak – anders dan in de onderhavige – een vergoeding was toegekend aan de rechtszoekende zelf en artikel 32, derde lid, van het Bvr geen basis biedt voor verrekening van de door een derde rechtstreeks aan de rechtszoekende toegekende vergoeding. In dit geval heeft eiser het bedrag van de IBG ontvangen en kan eiser het mitsdien verrekenen.
2.12 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase ten bedrage van € 228,- op de vastgestelde vergoeding in mindering gebracht. Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard.
2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep en evenmin voor vergoeding van het door eiser gestorte griffierecht.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V. Heijman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB