RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3208 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.C. Walker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. drs. J.M. Boegborn.
Verweerder heeft bij besluit van 13 maart 2009 de bijstandsuitkering van eiser met € 200 verlaagd.
Bij besluit van 10 juni 2009 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
2.1. Verweerder heeft de maatregel opgelegd omdat eiser niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB, welke door de DWI is aangeboden. Eiser betwist dat hij niet heeft meegewerkt en stelt voorts dat sprake is van een verboden indirect onderscheid als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (verder: Awgb).
2.2 In het bestreden besluit stelt verweerder het volgende. Verweerder heeft eiser voorzieningen als bedoeld in artikel 9 van de Wet werk en bijstand (WWB) aangeboden, waarmee eiser zijn kans op werk kon vergroten. Het eerste aanbod betrof een opleiding en werk in de beveiliging. Dit aanbod is niet doorgegaan omdat eiser bij voorbaat weigerde zijn baard tot een veilige lengte van 3 a 5 centimeter in te korten, aldus verweerder. Er zijn hier diverse gesprekken met eiser over gevoerd. Het tweede aanbod bij de Formulierenbrigade van de Dienst Werk en Inkomen is niet doorgegaan omdat eiser bij voorbaat weigerde tijdens de uitoefening van de functie vrouwen een hand te geven. Ook nu weer zijn gesprekken met eiser gevoerd om zijn werkhouding te wijzigen. Omdat eiser volhardde in het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen en omdat mensen hierdoor mogelijk beledigd zouden kunnen zijn, is ook dit aanbod niet doorgegaan. Eiser dient volledig mee te werken aan een traject naar werk dat tot algemeen geaccepteerde arbeid zal leiden. Door zijn houding en gedrag wordt de begeleiding hier naar toe echter ernstig belemmerd, waardoor eiser langer dan noodzakelijk gebruik maakt van de bijstand. Hieruit concludeert verweerder dat eiser ernstig is tekortgeschoten in zijn verplichting en dat het gedrag van eiser verwijtbaar is. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiser over de maand maart 2009 met € 200 verlaagd.
2.3. In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is, voor zover hier van belang, bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de door de gemeenteraad van Amsterdam vastgestelde Afstemmingsverordening WWB (hierna: Afstemmingsverordening) voor zover van belang, is bepaald dat de bijstand eenmalig met € 200 wordt verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het College ernstig is tekort geschoten in het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWB is aangeboden.
2.4 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awgb, voor zover thans van
belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder direct onderscheid onder meer verstaan: onderscheid tussen personen op grond van godsdienst; onder indirect onderscheid: onderscheid op grond van andere hoedanigheden of gedragingen, dat direct onderscheid tot gevolg heeft.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Awgb geldt het in deze wet neergelegde
verbod van onderscheid op grond van godsdienst niet ten aanzien van indirect onderscheid indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder h, van de Awgb is onderscheid verboden bij
a. de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking;
b. arbeidsbemiddeling;
c. het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding;
d. ..
e. arbeidsvoorwaarden;
f. het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding;
g. ..
h. arbeidsomstandigheden.
2.5 Eiser betwist allereerst dat hij een aangeboden voorzieningen heeft geweigerd. Eiser heeft niet geweigerd zijn baard af te scheren dan wel vrouwen de hand te schudden. Bovendien heeft hij het recht deze baard te dragen in de lengte die hij wil en op de wijze die overeenkomt met zijn geloofsovertuiging. Zijn geloofsovertuiging schrijft voor dat eiser vrouwen geen hand mag geven. Er is volgens eiser sprake van indirect onderscheid op grond van godsdienst. De eis dat hij zijn baard moet inkorten dan wel dat hij vrouwen een hand dient te geven is in strijd met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder h van de Awgb, aldus eiser.
2.6 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij niet zou hebben geweigerd zijn baard in te korten dan wel vrouwen een hand te geven. Uit het rapport van de DWI van 12 maart 2009 blijkt dat aan eiser is medegedeeld dat zijn baard te lang is en dat de lengte van de baard een gevaar voor eiser kan vormen. Hiertoe heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid van agressie in de beveiligingsbranche. Als iemand de baard van eiser zou vastgrijpen zou dat eiser weerloos maken. Uit het rapport blijkt voorts dat eiser is verzocht de baard tot een lengte van 3 tot 5 centimeter terug te brengen en dat eiser dit heeft geweigerd. Verweerder heeft ter zitting gewezen op het feit dat hetzelfde geldt voor het dragen van een das, wat ook onaanvaardbare veiligheidsrisico’s in het werk met zich brengt. Uit het rapportageoverzicht van verweerder van 12 maart 2009 blijkt voorts dat de Formulierenbrigade eiser een participatieplaats heeft geweigerd omdat eiser weigert vrouwen de hand te schudden. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van het rapportageoverzicht te twijfelen.
2.7.1 De vraag is of eiser in redelijkheid heeft kunnen weigeren aan de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, WWB te voldoen, omdat sprake zou zijn van schending van de Awgb.
2.7.2 De rechtbank stelt voorop dat deze wetsbepaling voorziet in de verplichting voor de bijstandsgerechtigde om mee te werken aan voorzieningen die leiden naar werk. Deze verplichting staat niet op zichzelf, maar houdt verband met de omstandigheid dat eiser een bijstandsuitkering ontvangt, en mitsdien een beroep doet op de algemene middelen. Dit heeft tot gevolg dat niet snel zal worden geoordeeld dat eiser niet aan de bedoelde verplichting behoeft te voldoen. Eiser heeft immers ook de keuze af te zien van een bijstandsuitkering, indien hij zich niet kan verenigen met de aan die uitkering verbonden verplichtingen. Die keuze heeft eiser evenwel niet gemaakt. Dat heeft tot gevolg dat eiser geacht moet worden ook de aan de uitkering verbonden verplichtingen te hebben aanvaard.
2.7.3 In de lijn van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 7 mei 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BI2440, die alleen betrekking had op het geven van een hand aan iemand van het andere geslacht, gaat de rechtbank er van uit dat zowel de weigering van eiser om vrouwen ter begroeting een hand te geven als het dragen van een lange baard gedragingen zijn waarmee iemand rechtstreeks uiting kan geven aan zijn geloofsovertuiging, hetgeen valt onder het begrip godsdienst, zoals bedoeld in de Awgb. Het voorschrift tot het geven van een hand als begroeting en tot het inkorten van de baard kunnen voorts een indirect onderscheid naar godsdient opleveren omdat deze voorschriften tot gevolg kunnen hebben dat hoofdzakelijk mensen met een bepaalde levensovertuiging worden geraakt.
2.7.4 Naar het oordeel van de rechtbank dient het voorschrift tot het inkorten van de baard een legitiem doel omdat van belang is dat een beveiliger in zijn werk niet kwetsbaar wordt doordat hij bij zijn baard kan worden vastgegrepen.
Voor wat betreft de Formulierenbrigade heeft verweerder erop gewezen dat de Formulierenbrigade een onderdeel van de gemeente is waarbij een burger hulp kan vragen bij het invullen van formulieren die van belang zijn voor het uitoefenen van zijn of haar rechten. De Formulierenbrigade bevindt zich in een openbaar gebouw en de medewerkers hebben vanuit de aard van het werk een publieke functie. Het is dan een redelijke eis dat werknemers wordt verzocht zowel mannen als vrouwen een hand te schudden bij kennismaking. Het schudden van handen wordt in Nederland immers als de gebruikelijke vorm van begroeting en als een beleefdheidsvorm gezien. Het weigeren daarvan kan dan ook als onbeleefd of kwetsend worden ervaren, in het bijzonder als die weigering wordt ingegeven doordat de betreffende persoon van het andere geslacht is. Een intern uitvoeringsbericht van november 2007 van de Formulierenbrigade bepaalt onder meer dat een hand wordt gegeven bij kennismaking. Op het belang van het schudden van een hand bij kennismaking wordt ook bij cursussen gewezen, aldus verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat het voorschrift tot het geven van een hand als uniforme begroetingsregel eveneens een legitiem doel dient.
2.7.5 Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze voorschriften passend en noodzakelijk zijn om het gestelde doel te bereiken. Het gaat, zoals de Centrale Raad van Beroep in genoemde uitspraak heeft overwogen, daarbij om een afweging van de belangen van verweerder, die de WWB dient uit te voeren en bijstandsgerechtigden dient te begeleiden naar werk, enerzijds, en het belang van eiser, die moet worden beschermd tegen ongelijke behandeling vanwege zijn godsdienst anderzijds.
Aan de zijde van verweerder geldt dat het uitgangspunt werk boven uitkering centraal staat in de WWB. Verweerder is ingevolge de WWB verantwoordelijk voor de opdracht de bijstandsgerechtigde bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Uit de stukken blijkt dat het bureau Pantar met eiser meerdere trajecten naar werk heeft besproken, naast de beveiliging en de Formulierenbrigade ook werk bij een verzorgingshuis en bij parkeerbeheer, die ook niet haalbaar bleken vanwege de weigering van eiser vrouwen de hand te schudden respectievelijk zijn baard in te korten.
In het licht van het feit dat eiser een bijstandsuitkering ontvangt en alsdan geacht moet worden de daaraan verbonden verplichtingen tevens te aanvaarden is de rechtbank van oordeel dat de eis dat de baard moet worden ingekort om aan werk als beveiliger te komen, niet zodanig verstrekkend is dat dit in redelijkheid niet van eiser kan worden gevergd. Hetzelfde geldt voor het geven van een hand aan vrouwelijke collega’s en klanten. De vrijheid van een ieder om zich te gedragen en eruit te zien zoals hij wil dient te worden gerespecteerd, maar vindt zijn begrenzing op het moment dat dit leidt tot grote beperkingen in de toegang tot de arbeidsmarkt.
De rechtbank is mitsdien van oordeel dat het belang van verweerder bij de uitvoering van de WWB hier zwaarder weegt dan het belang van eiser. De voorschriften als middel voor het bereiken van het legitieme doel zijn passend en noodzakelijk. Van strijd met de Awgb is geen sprake.
2.8 Eiser heeft voorts een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan, omdat hij op grond van in het openbaar gedane uitspraken van de burgemeester van Amsterdam erop mocht vertrouwen dat het weigeren vrouwen de hand te schudden geen gevolgen zou hebben voor zijn bijstandsuitkering. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De in het openbaar gedane uitspraak van de burgemeester kan niet worden aangemerkt als een door het in dezen bevoegd gezag aan eiser gedane concrete toezegging over zijn bijstandsuitkering, aan welke toezegging eiser een gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt.
2.9 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij niet aan zijn verplichting kan voldoen omdat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst. Verweerder heeft dit betwist en uit de stukken, in het bijzonder de besprekingen met het bureau Pantar, leidt de rechtbank af dat eiser de taal voldoende beheerst om aan het werk te komen. Overigens kan eiser ook daarin door verweerder worden ondersteund.
2.10 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Hof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2009.
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB