RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 08/4614 WW, AWB 08/4668 ZW, AWB 08/4709 TW en
AWB 08/4997 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. E. Wolter,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. G.P. van Delft.
De rechtbank heeft op 21 november 2008, 25 november 2008, 26 november 2008 en
16 december 2008 beroepschriften ontvangen gericht tegen de besluiten van verweerder van respectievelijk 13 oktober 2008, 15 oktober 2008, 16 oktober 2008 en 5 november 2008.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 18 november 2009. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Eiseres heeft op 4 februari 2004 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Op haar aanvraagformulier heeft zij vermeld dat ze van 21 april 2003 tot en met 17 oktober 2003 in dienst is geweest bij [B.V.], een agrarisch uitleenbedrijf, als agrarisch medewerker voor 40 uur per week. Haar dienstverband voor bepaalde tijd zou op 17 oktober 2003 van rechtswege zijn geëindigd.
Bij besluit van 25 maart 2004 heeft verweerder eiseres een WW-uitkering toegekend voor de periode van 3 november 2003 tot en met 2 mei 2004. Nadat eiseres zich vanuit de WW had ziekgemeld, heeft verweerder haar met ingang van 11 mei 2004 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Aansluitend heeft zij een uitkering ingevolgde de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. In afwachting van een definitieve beslissing op haar WIA-aanvraag heeft verweerder haar bij besluit van 30 mei 2006 voorschotten verleend op een WIA-uitkering. Bij besluit van 18 oktober 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit op bezwaar van 26 maart 2007 heeft verweerder het besluit van 18 oktober 2006 gehandhaafd. De aan eiseres betaalde voorschotten op een WIA-uitkering heeft verweerder van haar teruggevorderd bij besluit van 23 november 2006. Bij besluit op bezwaar van 27 maart 2007 heeft verweerder het besluit van 23 november 2006 herroepen en beslist dat de voorschotten niet van eiseres worden teruggevorderd, omdat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
Naar aanleiding van een melding van het multidisciplinaire Westland interventieteam, dat bij het agrarische loonbedrijf [B.V.] vermoedelijk sprake was van gefingeerde dienstverbanden, heeft verweerder nader onderzoek ingesteld naar de dienstverbanden van de werknemers bij [B.V.], waaronder het dienstverband van eiseres. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Werknemersfraude van 21 februari 2008.
Op grond van de resultaten uit voormeld rapport heeft verweerder bij besluit van 5 juni 2008 de aan eiseres toegekende WW-uitkering met ingang van 3 november 2003 ingetrokken, omdat zij geen werkzaamheden in dienstbetrekking heeft verricht en derhalve niet als werknemer in de zin van de WW kan worden aangemerkt. Voorts heeft verweerder de over de periode van 3 november 2003 tot en met 2 mei 2004 ten onrechte betaalde WW-uitkering ten bedrage van € 5.279,44 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 5 juni 2008 gehandhaafd. De invordering van het teruggevorderde bedrag heeft verweerder op nihil gesteld, omdat eiseres geen aflossingscapaciteit had. Dit besluit is het bestreden besluit in de zaak AWB 08/4614 WW.
De resultaten van voormeld rapport zijn voor verweerder tevens aanleiding geweest om bij besluit van 26 juni 2008 zijn eerdere besluit inzake de toekenning van een ZW-uitkering met ingang van 11 mei 2004 in te trekken. Bij besluit van 27 juni 2008 heeft verweerder de over de periode van 11 mei 2004 tot en met 7 mei 2006 onverschuldigd betaalde ZW-uitkering ten bedrage van € 22.712,82 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het intrekkingsbesluit van 26 juni 2008 ongegrond verklaard. Dit besluit is het bestreden besluit in de zaak AWB 08/4668 ZW.
Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het terugvorderingsbesluit van 27 juni 2008 ongegrond verklaard. Ook in dit besluit heeft verweerder de invordering van het teruggevorderde bedrag op nihil gesteld, omdat eiseres geen aflossingscapaciteit had. Dit besluit is het bestreden besluit in de zaak AWB 08/4709 TW.
Voorts heeft verweerder op grond van de resultaten van het rapport Werknemersfraude bij besluit van 4 juni 2008 alsnog de onverschuldigd betaalde voorschotten op een WIA-uitkering ten bedrage van € 4.736,54 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 5 november 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het bsluit van 4 juni 2008 ongegrond verklaard. Dit is het bestreden besluit in de zaak AWB 08/4997 WIA.
Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat geen sprake was van een gefingeerd dienstverband, maar dat zij daadwerkelijk in loondienst bij [B.V.] heeft gewerkt. Voorts heeft zij aangevoerd dat, voor zover al op juiste gronden is herzien en teruggevorderd, sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien, omdat zij over de desbetreffende periodes geen soortgelijke uitkering meer kan verkrijgen. In de zaak AWB 08/4997 WIA heeft zij daarbij nog aangevoerd dat zij niet tot terugbetaling van de voorschotten gehouden is, omdat verweerder immers reeds bij besluit van 27 maart 2007 heeft beslist om van terugvordering af te zien.
De rechtbank overweegt het volgende.
Overwegingen in AWB 08/4614 WW
Ingevolge artikel 15 van de WW, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, heeft de werknemer die werkloos is recht op een loongerelateerde uitkering met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW wordt onder werknemer verstaan de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Ingevolge artikel 25 van de WW, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, is de werknemer verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
In artikel 22a, eerste lid, onder a, van de WW is, voor zover hier van belang, bepaald dat, onverminderd het elders in de WW bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, het UWV een dergelijk besluit herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van uitkering.
In het tweede lid van artikel 22a is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd.
In het vierde lid van artikel 36 is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de gedingstukken een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat sprake was van een gefingeerd dienstverband en dat eiseres dus feitelijk geen werkzaamheden in dienst van [B.V.] heeft verricht. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het rapport Werknemersfraude blijkt dat twee opsporingsfunctionarissen van het UWV op 11, 12 en 13 maart 2008 de eigenaar van [B.V.], de heer [persoon 1], diverse malen hebben verhoord. Op 12 maart 2008 heeft de heer [persoon 1] desgevraagd verklaard dat eiseres nooit voor [B.V.] heeft gewerkt, maar dat hij op haar naam en sofinummer extra uren heeft geboekt van de werknemers die wel aan het werk waren. Ook nadat hem de arbeidsovereenkomst van eiseres met [B.V.], een werkgeversverklaring van [B.V.] en een salarisspecificatie van eiseres waren getoond, bleef de heer [persoon 1] bij zijn verklaring dat eiseres nooit voor [B.V.] had gewerkt. De rechtbank ziet gaan aanknopingspunten om aan de verklaring van de heer [persoon 1] te twijfelen.
Eiseres is op 15 januari 2008 verhoord door een opsporingsfunctionaris van het UWV. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Voorts heeft de arbeidsdeskundige van het UWV naar aanleiding van de aanvraag om een WIA-uitkering van eiseres, op 5 oktober 2006 een gesprek gehad met eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van eiseres, zoals die zijn weergegeven in voormeld proces-verbaal en in het rapport van de arbeidsdeskundige, niet consistent en ook niet (op alle punten) geloofwaardig. In eerste instantie heeft ze tijdens het verhoor verklaard dat ze bakjes met groene plantjes had geplant in de tuin en dat ze niet wist of er vruchten of bloemen uitkwamen. Voorts ontkende ze desgevraagd dat ze plukwerk had gedaan. Later tijdens het verhoor heeft ze echter erkend dat ze tomaten en aubergines had geplukt, zij het dat ze dat maar twee keer zou hebben gedaan als vervanger van een zieke plukker en dan ook nog bij een ander bedrijf. Toen de opsporingsfunctionaris haar confronteerde met het door haar ingevulde aanvraagformulier voor een WIA-uitkering, waarop zij had aangegeven dat zij rozen had geknipt, verklaarde ze dat ze niet wist dat het om rozen ging. Kort daarna verklaarde ze dat ze niet wist waarom op het aanvraagformulier was vermeld dat ze rozen had geknipt, maar dat dit waarschijnlijk verkeerd getolkt was. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt echter dat ze tijdens het gesprek met de arbeidsdeskundige heeft verklaard dat ze van alles had gedaan, zowel rozen knippen als tomaten en aubergines plukken en dit alles bij dezelfde kwekerij. Een bevredigende verklaring voor deze inconsistenties heeft eiseres tijdens het verhoor met de opsporingsfunctionaris van het UWV en ook nadien in bezwaar en beroep niet gegeven. Verder heeft eiseres tijdens het verhoor desgevraagd verklaard dat ze de namen van haar chef en van collega's niet meer weet. Dit komt de rechtbank niet geloofwaardig voor, te meer daar eiseres de naam van de heer [persoon 1] zonder enige twijfel heeft kunnen noemen.
De opsporingsfunctionarissen van het UWV hebben in augustus, oktober en november 2007 de acht inleners bezocht die in 2003 personeel van [B.V.] hadden ingeleend. Uit dit onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat eiseres in 2003 niet bij een van hen kan hebben gewerkt. Eén bedrijf ([B]) deed aan gevelrestauratie en had nooit vrouwen van [B.V.] ingehuurd. Voorts is uit dit onderzoek dan wel uit de verklaringen van de desbetreffende inleners gebleken dat vijf andere inleners (V.o.f. [J], Kwekerij [O], Kwekerij [S], [P] en Agrarisch loonbedrijf en kwekerij [D]) geen vrouwelijk personeel van [B.V.] hadden ingehuurd (in 2003). Bij één kweker (Kwekerij [V]) is gebleken dat de ingehuurde vrouwen alleen sorteerwerk deden, hetgeen niet overeenstemt met het werk dat eiseres zou hebben gedaan, en bij één inlener (Uitzendbureau HBI i.o.) was onderzoek niet mogelijk, omdat het bedrijf niet meer bestond. Uit de administratie van het UWV is echter gebleken dat dit uitzendbureau zijn werkzaamheden reeds in augustus 2003 had gestaakt, terwijl eiseres tot 31 oktober 2003 via [B.V.] zou hebben gewerkt.
Gelet op het voorgaande heeft eiseres de inlichtingenplicht van artikel 25 geschonden. Als gevolg hiervan heeft verweerder haar ten onrechte een WW-uitkering toegekend. Zij was immers geen werknemer in de zin van de WW en had dus geen recht op een WW-uitkering. In aanmerking nemende dat herziening en terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering dwingend is voorgeschreven, heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres dan ook terecht ingetrokken en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering terecht van eiseres teruggevorderd.
Van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien, is de rechtbank niet gebleken. Daarvoor is vereist dat de herziening en de terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiseres zullen leiden. Eiseres heeft in dit verband ter zitting aangevoerd dat haar echtgenoot recentelijk om het leven is gekomen, dat zij een alleenstaande moeder is met drie kinderen, dat zij thans in slechte financiële omstandigheden verkeert omdat de deurwaarder beslag heeft gelegd op haar bijstandsuitkering, en dat zij tot in de lengte van dagen de terugvordering zal moeten afbetalen. Nog daargelaten dat diverse omstandigheden zich hebben voorgedaan nadat het bestreden besluit was genomen, en verweerder daarmee dus geen rekening heeft kunnen houden bij het nemen van het bestreden besluit, ziet de rechtbank hierin geen dringende redenen gelegen om van herziening en terugvordering af te zien, hoe betreurenswaardig en ernstig sommige van de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden ook zijn. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat verweerder de invordering op nihil heeft gesteld omdat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft.
In de omstandigheid dat eiseres niet meer met terugwerkende kracht een vervangende uitkering (zoals een bijstandsuitkering) kan verkrijgen, ziet de rechtbank evenmin een dringende reden gelegen. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2009, te vinden in www. rechtspraak.nl, LJ-nummer BG9931.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep in deze zaak ongegrond verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Overwegingen in AWB 08/4668 ZW en AWB 08/4709 TW
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW wordt voor de toepassing van deze wet als werknemer beschouwd degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt.
Ingevolge artikel 20 van de ZW zijn de werknemers in de zin van deze wet verzekerd.
Ingevolge artikel 19, eerste lid,van de ZW heeft alleen een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Ingevolge artikel 49 van de ZW, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, is de verzekerde verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering.
In artikel 30a, eerste lid, onder a, van de ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, het UWV een dergelijk besluit herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld.
In het tweede lid van artikel 30a is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de ZW, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, wordt het ziekengeld dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30a onverschuldigd is betaald door het UWV teruggevorderd.
In het vierde lid van artikel 33 is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Uit hetgeen hiervoor in de zaak AWB 08/4614 WW is overwogen volgt dat eiseres ten tijde van belang niet verzekerd was voor de ZW, omdat nadien is gebleken dat zij geen recht had op een WW-uitkering. Er was immers sprake van een gefingeerd dienstverband. Gelet hierop heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden. Als gevolg hiervan heeft verweerder haar ten onrechte een ZW-uitkering toegekend. In aanmerking nemende dat herziening en terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering dwingend is voorgeschreven, heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres dan ook terecht ingetrokken en de onverschuldigd betaalde ZW-uitkering terecht van eiseres teruggevorderd.
Van een dringende reden om van herziening en terugvordering af te zien, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor een motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen hieromtrent is overwogen in de zaak AWB 08/4614 WW.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep in deze zaken ongegrond verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van de door eiseres betaalde griffierechten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Overwegingen in AWB 08/4997 WIA
Vast staat dat eiseres geen recht had op een WIA-uitkering. Reeds bij besluit van 18 oktober 2006, gehandhaafd bij besluit van 26 maart 2007, heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering immers afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hiermee staat tevens vast dat de aan eiseres betaalde voorschotten op een WIA-uitkering onverschuldigd zijn betaald.
In artikel 77, eerste lid, van de WIA is bepaald dat een uitkering die op grond van de WIA onverschuldigd is betaald door het UWV wordt teruggevorderd.
In het vierde lid van artikel 77 is bepaald dat het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Bij het eerder vermelde besluit van 27 maart 2007 heeft verweerder beslist dat de aan eiseres betaalde voorschotten op een WIA-uitkering niet van haar worden teruggevorderd, omdat sprake was van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Als dringende reden heeft verweerder in dit besluit vermeld de nijpende financiële situatie waarin eiseres verkeerde, waarbij is overwogen dat vasthouden aan de terugvordering voor eiseres tot grote financiële problemen zou leiden. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiseres had meegedeeld dat zij geen bijstandsuitkering ontving, dat zij ook overigens geen inkomen had en dat zij schulden en een betalingsachterstand had.
Bij het bestreden besluit van 5 november 2008 heeft verweerder overwogen dat er thans sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat de grond voor aanname van een dringende reden is vervallen: eiseres wist dat zij ten onrechte een WIA-uitkering aanvroeg, zodat de gevolgen daarvan niet op derden kunnen en mogen worden afgewenteld. Niet gesteld kan worden dat de nijpende situatie waarin eiseres zich bevindt op enigerlei wijze het gevolg is van handelen van het UWV, noch dat het UWV daaraan zou hebben bijgedragen, aldus verweerder in het bestreden besluit van 5 november 2008.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ten nadele van eiseres is teruggekomen op het onherroepelijk geworden besluit van 27 maart 2007. Daaraan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte ten grondslag gelegd dat de reden voor het aannemen van een dringende reden zou zijn vervallen, omdat eiseres wist dat zij ten onrechte een WIA-uitkering aanvroeg. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan een dringende reden om van terugvordering af te zien niet zijn gelegen in de oorzaak van de terugvordering, maar uitsluitend in de gevolgen van de terugvordering (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2009, te vinden in www.rechtspraak.nl, LJ-nummer BJ2814). De in het bestreden besluit genoemde omstandigheden dat eiseres ten tijde van haar aanvraag wist dat ze geen recht had op een WIA-uitkering en dat de nijpende financiële situatie waarin zij zich bevindt niet het gevolg is van handelen van het UWV, houden echter uitsluitend verband met de oorzaak van de terugvordering en niet met de gevolgen daarvan. Deze omstandigheden kunnen dan ook geen reden vormen om terug te komen op de in het besluit van 27 maart 2007 gedane vaststelling dat sprake was van een dringende reden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld door op grond van voormelde motivering ten nadele van eiseres terug te komen op het aannemen van een dringende reden in het besluit van 27 maart 2007.
Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit van 5 november 2008 op een ondeugdelijke motivering en komt het wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiseres in deze zaak betaalde griffierecht ad € 39,- aan haar te vergoeden.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep in deze zaak bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- (2 punten x factor 1 x € 322,-). Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 18 november 2009.
AWB 08/4614 WW en AWB 08/4668 ZW en AWB 08/4709 TW
- verklaart de beroepen ongegrond.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met
inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ad € 39,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te
betalen door verweerder aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB