ECLI:NL:RBAMS:2009:BK7674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
425704 - HA ZA 09-1300
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van sponsorovereenkomst tussen autocoureur en energiedrankproducent

In deze zaak vorderde eiser, een DTM-coureur, nakoming van een sponsorovereenkomst van gedaagde, een producent van sportdrank, die de verschuldigde sponsorgelden niet had betaald. De overeenkomst was gesloten voor het DTM-seizoen 2008 en omvatte een bedrag van EUR 50.000,00. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat de reclame-uitingen niet correct waren aangebracht op de kleding van eiser en vorderde in reconventie schadevergoeding voor misgelopen reclame. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet bevoegd was om de betaling van de sponsorgelden op te schorten, omdat hij contractueel als eerste gehouden was te presteren. De rechtbank concludeerde dat de sponsorovereenkomst niet buitengerechtelijk was ontbonden, aangezien de tekortkomingen in de uitvoering van de reclame-uitingen niet zodanig waren dat ontbinding gerechtvaardigd was. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de sponsorgelden, exclusief btw, en de vorderingen in reconventie werden afgewezen. De rechtbank wees ook de buitengerechtelijke kosten toe aan eiser, die door gedaagde moesten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan op 21 oktober 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 425704 / HA ZA 09-1300
Vonnis van 21 oktober 2009
in de zaak van
[A],
wonende te --,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.N. van Regteren Altena,
tegen
[B],
wonende te--,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.J.H. Crans.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 april 2009;
- de akte houdende overlegging producties met producties 1 t/m 12;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 7;
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 17 juni 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 13 en 14;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 september 2009, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] is een professioneel autocoureur. Vanaf het seizoen 2008 is [A] uitgekomen in de Deutsche Tourwagen Masters (DTM) klasse.
2.2. [B] brengt een energiedrank op de markt onder de naam F1 Racing Energy Drink (hierna: F1).
2.3. [B] en [A] hebben op 27 maart 2008 een op schrift gestelde en door beide partijen ondertekende sponsorovereenkomst (hierna: de sponsorovereenkomst) gesloten. De sponsorovereenkomst strekte tot promotie van F1 door [A] tegen betaling van EUR 50.000,00 aan sponsorgelden door [B] en gold voor het DTM seizoen 2008 van 27 maart 2008 tot en met 31 december 2008.
2.4. In de sponsorovereenkomst is, voor zover thans relevant, het navolgende bepaald:
“ARTIKEL 2 – RECHTEN EN VERPLICHTINGEN [A]
2.1 Het logo van F1 Racing Energy Drink zal gedurende het raceseizoen 2008 worden afgebeeld op de zijkanten van de racecap van [A], voorzijde raceoverall van [A] en linker- en rechterzijde racehelm van [A]. Het logo zal eveneens op de merchandising van [A] afgebeeld worden (polo, shirt) die gedurende de looptijd van de overeenkomst wordt verkocht. Tevens zal het F1 Racing Energy Drink-logo zichtbaar zijn op de officiële [A] website.
(…)
ARTIKEL 3 – RECHTEN EN VERPLICHTINGEN [B]
3.1 [B] sponsort [A] door betaling van een vergoeding zoals genoemd in artikel 4.
(…)
ARTIKEL 4 – VERGOEDING EN BETALING
4.1 Het sponsorbudget van [B] bedraagt in 2008 Euro 50.000,- exclusief BTW.
4.2 De sponsorgelden zullen uiterlijk op de volgende datum door [B] aan [A] worden voldaan:
- Euro 50.000 op datum van ondertekening van deze overeenkomst
4.3 Bij overschrijding van de betalingstermijn is [B] wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 a BW verschuldigd over het verschuldigde bedrag vanaf de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn tot aan de dag van gehele voldoening. Indien [A] de vordering bij gebreken van gehele of gedeeltelijke betaling uit handen dient te geven, is [B] buitengerechtelijke kosten verschuldigd welke begroot worden conform het tarief dat de Orde van Nederlandse Advocaten voorheen hanteerde met een minimum van Euro 2.500,-.”
2.5. Bij de sponsorovereenkomst horen vier bijlagen met afbeeldingen van de raceoverall, de helm, de pet en het T-shirt van [A], waarop [A] en [B] in overleg telkens de plaatsen hebben aangegeven waar de reclame-uiting F1 zou moeten worden geplaatst.
2.6. Bij brief van 19 juni 2008 heeft [A] [B] bericht, voor zover hier van belang:
“Op 27 maart 2008 sloten wij de sponsorovereenkomst en sindsdien is jouw logo van F1 Racing Energy Drink op de overall en helm geplaatst en in vrijwel alle publicaties in beeld gekomen.
Afgesproken was dat jij het sponsorbedrag van EUR 50.000 exclusief BTW op de datum van de overeenkomst zou betalen. In een telefoongesprek van ongeveer twee maanden geleden heb ik je eraan herinnerd om het bedrag over te maken. Ik heb het echter nog steeds niet ontvangen.
Ik verzoek je dan ook het bedrag (inclusief BTW: EUR 59.500) binnen een week na vandaag over te maken.”
2.7. Op 7 juli 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [A] en [B]. Naar aanleiding van deze bespreking heeft [A] [B] op 10 juli 2008 per
e-mail medegedeeld, voor zover hier van belang:
“Op maandag 7 juli spraken wij over de op 27 maart 2008 gesloten sponsorovereenkomst en hebben wij de volgende aanvullende afspraken gemaakt:
- Het logo van F1 Racing Energy Drink op de race overall zal met ingang van de race in Zandvoort een zwarte ondergrond krijgen.
- Jij levert een horizontaal logo aan van F1 Racing Energy Drink, waar wij badges van kunnen laten maken. Op bovenarmen van de race overall zal met ingang van de race in Zandvoort ook een badge met het logo van F1 Racing Energy Drink geplaatst worden. Deze badge zal even groot zijn als de badge van Vtools.
- Met ingang van de race op de Nürburgring zal het logo van F1 Racing Energy Drink geplaatst worden op mijn personal teamshirt (merchandise shirt) op de plek waar thans het logo van JVC is geplaatst.
- Jij betaalt uiterlijk 10 juli 2008 het bedrag van EUR 59.500 inclusief BTW aan DHVG.
Voor het overige blijft de sponsorovereenkomst ongewijzigd.”
2.8. Bij brief van 27 augustus 2008 heeft [A] [B] bericht, voor zover hier relevant:
“Op 27 maart 2008 sloten wij de sponsorovereenkomst en sindsdien is jouw logo van F1 Racing Energy Drink op de overall en helm geplaatst en in vrijwel alle publicaties in beeld gekomen.
Op 7 juli hebben we aanvullende afspraken gemaakt m.b.t. de logo’s op mijn overall en teamshirt. Ik heb mij aan deze afspraken gehouden, maar helaas nog steeds geen betaling ontvangen (zie bijlage).
Ik zou je daarom nogmaals willen verzoeken het bedrag (inclusief BTW: EUR 59.500) binnen 10 dagen na vandaag over te maken.
Bij gebreke daarvan zullen wij een incassobureau inschakelen en alle daarbij komende kosten komen voor jouw rekening.”
2.9. In reactie hierop heeft [B] [A] per e-mail van 8 september 2008, voor zover hier van belang, als volgt bericht:
“In onze Sponsorovereenkomst staan duidelijke afspraken omtrent de plaats van ons logo, F1 Energy Drink. Onze afspraak is, dat ons logo op het bovenste borstgedeelte zichtbaar tijdens TV-closeup’s geplaatst zou worden!
Dit is niet gebeurd.
(…)
Ik heb niet de Exposure gekregen zoals overeengekomen, en voel mij genoodzaakt ons contract te ontbinden, door
uw nalatigheid.
Aangezien ik met U en niet met een Nederlands bedrijf dit contract heb gesloten, kunt u geen BTW in rekening
brengen gezien het feit dat U in -- woont en ik het derhalve niet kan recupereren.”
2.10. Bij brief van 20 oktober 2008 heeft Smit & Legebeke Gerechtsdeurwaarders namens [A] onder meer aan [B] medegedeeld:
“Ontbinding van deze overeenkomst wordt (vooralsnog) niet geaccepteerd.”
2.11. [B] heeft hier bij brief van 30 oktober 2008 onder meer als volgt op gereageerd:
“Daar wij geen enkele herkenning hebben in het beloofde en het geleverde, blijven wij van mening dat de
overeenkomst door uw cliënt teniet is gedaan en er derhalve voor ons geen verplichting is tot enige vergoeding.
Aangezien wij als F1 Drinks [A] een toffe gast vinden en hem veel succes wensen zijn wij bereid tot het volgende:
De overeenkomst komt te vervallen en wij schenken [A] is € 5000,-”
2.12. Het in de brief van 30 oktober 2008 door [B] toegezegde bedrag is niet aan [A] ter beschikking gesteld.
2.13. Op 26 januari 2009 is [B] door (de raadsman van) [A] in gebreke gesteld.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [B] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 59.500,00, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2008, althans vanaf 3 april 2009, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening. [A] vordert voorts [B] te veroordelen aan hem ter zake van buitengerechtelijke kosten te betalen een bedrag van EUR 2.500,00, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2008, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [B] in de kosten van de procedure.
3.2. [A] legt hieraan ten grondslag dat [B] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de sponsorovereenkomst ex artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3. [B] voert gemotiveerd verweer en stelt dat [A] zijn verplichtingen op grond van de sponsorovereenkomst niet is nagekomen, althans maar zeer ten dele.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. [B] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat voor recht wordt verklaard dat [A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de sponsorovereenkomst d.d. 27 maart 2008 respectievelijk de eventueel daarna overeengekomen wijzigingen daarop en dat [A] wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met vermeerdering van de wettelijke rente en veroordeling van [A] in de kosten.
3.6. [B] legt hieraan ten grondslag dat [A] tekort is gekomen in de nakoming van de sponsorovereenkomst.
3.7. [A] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. De rechtbank stelt voorop dat [B] heeft erkend dat hij het op grond van de sponsorovereenkomst verschuldigde bedrag van EUR 50.000,00 niet heeft betaald. [B] verweert zich met de stelling dat [A] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de sponsorovereenkomst.
4.2. Ter comparitie heeft (de advocaat van) [B] gesteld dat [B] de betaling met recht kon opschorten omdat niet aan de overeenkomst werd voldaan. De rechtbank overweegt dat voor een bevoegdelijke opschorting op grond van artikel 6:52 BW onder meer vereist is dat [B] een opeisbare vordering op [A] heeft. Uit artikel 4.2 van de sponsorovereenkomst volgt echter dat de sponsorgelden uiterlijk op de datum van ondertekening van de sponsorovereenkomst, te weten 27 maart 2008, door [B] aan [A] moesten zijn voldaan. [B] was dus gehouden om als eerste te presteren. Daar [B] dit achterwege heeft gelaten is zijn vordering op [A] niet opeisbaar geworden. De rechtbank concludeert derhalve dat [B] niet bevoegd was om betaling van de sponsorgelden op te schorten.
4.3. Voor zover (de advocaat van) [B] ter comparitie heeft bedoeld overigens te betogen dat het [B] redelijkerwijs vrijstond om zijn eigen belangen veilig te stellen, door te wachten met betalen totdat [A] zijn verplichtingen op grond van de sponsorovereenkomst zou zijn nagekomen, oordeelt de rechtbank dat dit standpunt niet houdbaar is aangezien dit haaks staat op de afspraken waaraan [B] zich bij de sponsorovereenkomst heeft verbonden.
4.4. Kennelijk subsidiair heeft [B] gesteld dat de sponsorovereenkomst bij brief van 30 oktober 2008 (buitengerechtelijk) is ontbonden. [B] heeft hierbij overigens nagelaten aan te geven of dit een gehele of een gedeeltelijke ontbinding zou betreffen. Op grond van artikel 6:265, eerste lid BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De partij die de ontbinding wenst, in dit geval dus [B], dient het bestaan van een tekortkoming te stellen en zonodig te bewijzen.
4.5. [B] stelt dat [A] zijn afspraken op grond van de sponsorovereenkomst niet is nagekomen voor wat betreft het plaatsen van de reclame-uiting F1 op de diverse kledingstukken en voert in dat kader het volgende - samengevat - aan.
De reclame-uiting F1 op de raceoverall en op het T-shirt is te laag geplaatst, hetgeen de zichtbaarheid van het logo vermindert of teniet doet. Ten tweede is de reclame-uiting op de raceoverall en het T-shirt niet, zoals het hoort, op een zwarte ondergrond geplaatst, hetgeen ook een negatief effect heeft op de zichtbaarheid. Ten derde is er geen enkele pet met de reclame-uiting F1 te zien geweest bij optredens van [A] in de media. Het moet ervoor worden gehouden dat de petten met reclame-uitingen nooit zijn gedragen door [A], aldus steeds [B]. [B] merkt tenslotte overigens op dat de helm het enige kledingstuk is waarop de reclame-uiting F1 wel correct is geplaatst. [A] heeft zich tegen deze stellingen gemotiveerd verweerd.
4.6. Ten aanzien van de vraag of deze door [B] gestelde afwijkingen van de tussen partijen gemaakte afspraken in de sponsorovereenkomst een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst door [A] opleveren die een ontbinding rechtvaardigt, hetgeen door [A] gemotiveerd is weersproken, overweegt de rechtbank als volgt.
De pet
4.7. Kern van het verwijt van [B] ten aanzien van de pet is dat deze niet zou zijn gedragen, hetgeen [A] weerspreekt. Gesteld noch gebleken is dat de bedongen F1 reclame-uiting niet op de pet zou zijn aangebracht. Vooropgesteld zij dat de sponsorovereenkomst geen uitgewerkte bepalingen bevat over hoe vaak of waar de kledingstukken met F1 reclame-uitingen door [A] dienden te worden gedragen. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt evenwel mee dat [B] van [A] tenminste mocht verwachten dat de pet niet ongebruikt zou blijven en dat, telkens wanneer [A] tijdens het seizoen bij racegerelateerde gelegenheden een pet zou dragen, dit de pet zou zijn waarop het F1 logo was aangebracht. Naar het oordeel van de rechtbank volgt echter uit het enkele feit dat [B] in de media niet heeft gezien dat [A] de pet droeg evenwel niet dat [A] de pet nooit heeft gedragen. [B] heeft ter zitting verklaard dat hijzelf geen enkele race waaraan [A] deelnam heeft bezocht, noch overigens bij enig race-evenement aanwezig is geweest en dat zijn waarneming beperkt is tot hetgeen hijzelf en/of zijn medewerkers in de media hebben waargenomen. De rechtbank concludeert dat [B] daarmee onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te komen dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de sponsorovereenkomst van de zijde van [A] met betrekking tot de pet.
De kleur van de ondergrond van het logo
4.8. Vast staat dat eerst na 7 juli 2009 het F1 logo in de reclame-uitingen op de overall en op het T-shirt op een zwarte ondergrond is geplaatst. [B] stelt dat de ondergrond van de reclame-uiting F1 op de raceoverall en het T-shirt van meet af aan zwart had moeten zijn. [A] verweert zich hiertegen.
4.9. De rechtbank overweegt dat de sponsorovereenkomst en de bijlagen niets bepalen over de kleur van de achtergrond van de reclame-uiting F1. Evenmin voorziet de sponsorovereenkomst in bepalingen over controle op de kledingstukken door [B] vóór ingebruikname bij aanvang van het seizoen. Gesteld noch gebleken is dat om een dergelijke controle door [B] is verzocht. [B] heeft voorts onweersproken gelaten dat, zoals [A] stelt, tijdens de bespreking tussen partijen op 7 juli 2008 voor het eerst de kleur van de ondergrond is besproken en dat [A] er toen mee heeft ingestemd de zwarte ondergrond aan te brengen vóór de aanvang van de volgende race, hetgeen ook is geschied. Uit dit alles volgt geen contractuele verplichting van [A] ten aanzien van het opnemen van een zwarte ondergrond, althans niet vóór 7 juli 2008.
4.10. Uit de stellingen van [B] ter zitting begrijpt de rechtbank als zijn (nadere) standpunt in deze dat door zijn medewerkers het logo met de juiste ondergrond aan [A] was aangeleverd kort na het sluiten van de sponsorovereenkomst, maar dat [A] dit aangeleverde voorbeeld kennelijk niet goed heeft overgenomen. Ter comparitie heeft [A] dit betwist en gesteld dat hij de logo’s niet als zodanig aangeleverd heeft gekregen van [B], maar dat hem, zonder nadere instructies, van de zijde van [B] slechts een link was doorgegeven naar een website waarop de beeldmerken in verschillende varianten zichtbaar waren en dat hij naar beste weten de meest bruikbare logo’s heeft gedownload. [B] heeft daarop met betrekking tot het aanleveren van het F1 logo desgevraagd niet concreet kunnen aangegeven wat hij wanneer en op welke wijze aan [A] ter beschikking heeft gesteld noch heeft hij daarvan voorbeelden verstrekt. De rechtbank acht de stellingen van [B] ten aanzien van het nakomen van de verplichtingen van [A] ten aanzien kleur van de achtergrond van het F1 logo derhalve, mede in het licht van het feit dat [A] de achtergrondkleur direct heeft gewijzigd nadat [B] zijn klacht kenbaar heeft gemaakt, ontoereikend om van een tekortkoming in de nakoming van de sponsorovereenkomst te kunnen spreken.
De plaats van de reclame-uiting op het T-shirt
4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat, bij het aanbrengen van reclame-uitingen op kledingstukken als een T-shirt, de plaats op het kledingstuk van belang is voor de zichtbaarheid (vooral in de media) en daarmee bepalend voor de prijs van die plaats. Zo wordt tussen partijen gesproken over bijvoorbeeld plaatsen één, twee of drie, waarmee wordt geduid op de posities van de logo’s van boven naar beneden op de borst. [B] betoogt dat de reclame-uiting F1door [A] op plaats drie is aangebracht, hetgeen in strijd is met hetgeen is overeengekomen, omdat in de desbetreffende bijlage bij de sponsorovereenkomst is aangegeven dat deze reclame-uiting op plaats één zou worden aangebracht. [A] weerspreekt dit.
De rechtbank stelt voorop dat in de bijlage bij de sponsorovereenkomst inderdaad is aangegeven dat het F1 logo als bovenste reclame-uiting op de borst op het T-shirt zou staan en dat op de overgelegde foto’s te zien is dat dit (op het overgrote deel van de foto’s) niet het geval is geweest.
4.12. Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer [B] zijn klacht aangaande het T-shirt aan [A] kenbaar heeft gemaakt en of [A] aldus de gelegenheid is geboden om het gebrek te herstellen. Vast staat dat de plaats van het F1 logo op het T-shirt in ieder geval tijdens de bespreking op 7 juli 2008 aan de orde is gesteld. [A] heeft onweersproken gesteld dat hij na deze bespreking op verzoek van [B] het F1 logo op het T-shirt naar boven heeft verplaatst.
Ter comparitie heeft [B] gesteld dat hij denkt dat hij eerder dan bij brief van 30 oktober 2008 bij [A] heeft geklaagd over onder meer de plaats van het F1 logo op het T-shirt. Voor zover [B] hiermee heeft bedoeld te stellen dat hij [A] al vóór de bespreking van 7 juli 2008 in gebreke heeft gesteld aangaande het T-shirt overweegt de rechtbank dat deze stelling onvoldoende is gemotiveerd nu deze ingebrekestelling – die schriftelijk diende te geschieden – niet door [B] in het geding is gebracht en ook overigens het daarover verklaarde te vaag is gebleven.
4.13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [A] het gebrek aangaande het T-shirt op eerste klacht van [B] tijdig heeft hersteld, dat [A] dienaangaande dus niet in verzuim is komen te verkeren en dat dan ook geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de sponsorovereenkomst.
De plaats van de reclame-uiting op de raceoverall
4.14. [B] stelt dat de plaats van de reclame-uiting op de raceoverall, in strijd met hetgeen op de bijlage bij de sponsorovereenkomst is aangegeven, op plaats drie of vier van boven staat in plaats van op plaats twee van boven. [A] heeft dit erkend, maar stelt dat over de exacte hoogte van het F1 logo in de sponsorovereenkomst niets is opgenomen. Voorts stelt [A] dat hij te maken heeft met zogenaamde klasse-sponsoren, wier logo’s door alle coureurs die meedoen aan de DTM dienen te worden gedragen op een vaste plek op de raceoverall, namelijk op de voorzijde, op de linkerborst, bovenaan (plaats één). [A] stelt dat [B] hiervan op de hoogte was en dat hij op 27 maart 2008 met [B] het verplichte blok van de klasse-sponsor ADAC heeft ingetekend op de raceoverall in de bijlage. [A] erkent dat hij zich, achteraf bezien, heeft vergist door op de tweede plek van boven geen apart strookje voor klasse-sponsor Dunlop in te tekenen, maar voegt daaraan toe dat dit komt omdat de logo’s van ADAC en Dunlop het jaar daarvoor aan elkaar vast zaten en dus samen één plaats innamen. In reactie hierop heeft [B] ter comparitie gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat het F1 logo onder het ADAC logo zou komen, dat hij mocht verwachten op grond van de tekening van [A] dat het ADAC logo veel kleiner zou zijn en dat hij verder niets met de klasse-sponsoren van [A] te maken heeft. [A] heeft een goede plek op zijn kleding twee keer verkocht, aldus [B].
4.15. De rechtbank overweegt dat uit de bijlage bij de sponsorovereenkomst blijkt dat er boven de reclame-uiting F1 nog een ander logo zou komen. [B] heeft niet weersproken dat bij de totstandkoming van de sponsorovereenkomst de verplichte klasse-sponsoring aan de orde is geweest. De uiteindelijke plaatsing van het F1 logo was echter lager dan de bijlage bij de sponsorovereenkomst weergeeft, in twee opzichten: het bovenaan geplaatste ADAC logo is groter uitgevallen dan op de bijlage weergegeven en er is, op plaats twee, nog een (kleiner) logo van een klasse-sponsor (Dunlop) tussen geplaatst. Hierdoor staat het F1 logo op de derde plek van boven op een plaats die lager is dan [B] naar het oordeel van de rechtbank op grond van de sponsorovereenkomst mocht verwachten.
4.16. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat het [A] contractueel als DTM-deelnemer vanwege de verplichte klasse-sponsoring niet vrijstond om het F1 logo op de raceoverall hoger te plaatsen dan daadwerkelijk is gebeurd. Hieruit leidt de rechtbank af dat nakoming van de sponsorovereenkomst op dit punt derhalve onmogelijk was. De vraag is of deze tekortkoming in de nakoming de ontbinding van de gehele sponsorovereenkomst rechtvaardigt.
4.17. De achtergrond van de klacht van [B] dat het F1 logo te laag is geplaatst op de raceoverall houdt, zoals overwogen, verband met de zichtbaarheid van het logo in de media en daarmee met de effectiviteit van de reclame-uiting. [B] stelt dat het F1 logo zich onder de zogenaamde televisie-lijn bevond waardoor het, zeker wanneer [A] zittend een interview gaf, niet (goed) in beeld kwam en dus niet (goed) zichtbaar was. De rechtbank overweegt dat op grond van de vastgelegde beelden van [A] die over en weer in het geding zijn gebracht niet gebleken is dat deze zorg van [B] terecht is. Te zien is weliswaar dat het F1 logo op de derde plek van boven is geplaatst, maar het logo is op alle foto’s zichtbaar. Ter comparitie heeft [A] ook (onweersproken) verduidelijkt dat hij zelf foto’s aanlevert aan de media en dat de door hem ingeschakelde fotografen er op zijn aanwijzing voor zorgdragen dat alle logo’s er goed op staan. Voorts heeft [A] onweersproken gesteld dat hij na de bespreking van 7 juli 2008 geheel onverplicht badges met het F1 logo op de armen van de raceoverall heeft laten plaatsen. Ook overigens heeft [B] niet betwist - behoudens ten aanzien van de pet - dat [A] alle kleding met het F1 logo tot het einde van het seizoen heeft gedragen.
4.18. Gelet op het voorgaande, in combinatie met de reclame-uitingen waarvan niet in geschil is dat die correct zijn uitgevoerd door [A], is de rechtbank van oordeel dat de tekortkoming in de nakoming betreffende de raceoverall te gering is om ontbinding van de sponsorovereenkomst te rechtvaardigen.
Slot
4.19. De rechtbank concludeert dat de sponsorovereenkomst tussen [A] en [B] niet (buitengerechtelijk) is ontbonden en derhalve in stand is gebleven. [B] is [A] op grond van artikel 3.1 juncto 4.1 en 4.2 van de sponsorovereenkomst EUR 50.000 exclusief BTW verschuldigd.
4.20. [A] vordert betaling van het op grond van de sponsorovereenkomst verschuldigde bedrag inclusief BTW, te weten EUR 59.500,00. [A] heeft in dat verband – zonder nadere toelichting – verwezen naar artikel 6, lid 2, onder d, ten tweede van de Wet op de Omzetbelasting. [B] heeft betwist dat BTW in rekening kan worden gebracht, nu [A] ingezetene van -- is en dus in het buitenland woont. Naar het oordeel van de rechtbank kan het aan BTW gevorderde niet worden toegewezen op grond van het volgende. Een redelijke uitleg van de sponsorovereenkomst brengt mee dat partijen hebben beoogd dat BTW over het sponsorbedrag, voor zover verplicht, door [B] aan [A] diende te worden vergoed. Nu [A] in -- is gevestigd behoeft zijn kennelijke stelling, dat BTW afdracht verplicht is, nadere onderbouwing. In dat kader betoogt [A] dat hij valt onder de door hem genoemde uitzonderingsbepaling. Deze uitzondering ziet echter op diensten die worden verleend aan ondernemers voor zover zij buiten de Gemeenschap wonen of zijn gevestigd. In dit geval woont [B] echter binnen de Gemeenschap en is het [A], degene door wie de diensten worden verleend, die buiten de Gemeenschap woont. Dit artikel is dus niet van toepassing op de onderhavige situatie. Daar [A] dit onderdeel van de vordering overigens evenmin heeft onderbouwd, zal de rechtbank de door [A] gevorderde (Nederlandse) BTW over de hoofdsom afwijzen.
4.21. [A] heeft gevorderd [B] te veroordelen om het in hoofdsom aan hem te betalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
27 maart 2008, althans vanaf 3 april 2009, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening. Uit de stellingen van [A] volgt dat hij op grond van artikel 4.3 van de sponsorovereenkomst, zoals geciteerd onder rechtsoverweging 2.4, wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vordert. De rechtbank zal deze vordering als onweersproken toewijzen met ingang van de dag volgend op de dag die partijen zijn overeengekomen als uiterste dag van betaling, te weten 28 maart 2008.
4.22. De door [A] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal op grond van artikel 4.3 van de sponsorovereenkomst, zoals geciteerd onder rechtsoverweging 2.3, worden toegewezen. Artikel 4.3 bepaalt immers dat wanneer [A] bij gebreken van gehele of gedeeltelijke betaling zijn vordering uit handen dient te geven, [B] minimaal EUR 2.500,00 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd is, ongeacht of deze buitengerechtelijke kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Het door [A] gevorderde bedrag is in overeenstemming met het in artikel 4.3 genoemde bedrag en de rechtbank is van oordeel dat geen termen aanwezig zijn om (ambtshalve) tot matiging van de gevorderde vergoeding over te gaan.
4.23. [A] heeft gevorderd [B] te veroordelen om het aan hem ter zake van buitengerechtelijke kosten te betalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2008, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening.
Buitengerechtelijke (incasso)kosten zijn een vorm van vermogensschade (artikel 6:96 sub c BW). Omdat de wettelijke handelsrente-regeling van artikel 6:119a BW niet van toepassing is op schadevergoedingsbedragen, is alleen de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering als onweersproken toewijzen met ingang van het moment dat de betreffende schade is geleden. Bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is dit het moment waarop deze kosten door de schuldeiser zijn betaald. Aangezien [A] daarover niets heeft gesteld, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf het moment van dagvaarding, te weten 3 april 2009.
4.24. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op:
Vastrecht EUR 1.365,00
Dagvaarding 85,98
Salaris advocaat 1.788,00 (2 punten x tarief IV) +
Totaal EUR 3.238,98
in reconventie
4.25. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in conventie heeft overwogen, is het belang van [B] aan zijn vordering in reconventie ontvallen. Ook overigens heeft [B] de door hem gestelde schade die hij zou hebben geleden als gevolg van het handelen van [A] op geen enkele wijze nader onderbouwd. De vorderingen van [B] in reconventie zullen derhalve worden afgewezen.
4.26. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 452,00 (2 punten x 0,5 x tarief II).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW daarover vanaf
28 maart 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2. veroordeelt [B] om aan [A] te betalen ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van EUR 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 april 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3. veroordeelt [B] in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 3.238,98;
5.4. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6. wijst de vorderingen af;
5.7. veroordeelt [B] in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2009.?