ECLI:NL:RBAMS:2009:BL0518

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5117 WWB en AWB 09/5706 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag bijstandsuitkering

In deze zaak heeft verzoekster een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met een beroep tegen het besluit van verweerder van 23 november 2009. Dit besluit verklaarde het bezwaar van verzoekster tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om bijstandsuitkering niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter heeft op 8 december 2009 de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering en verweerder door F.H.W. Fris. De rechter heeft vastgesteld dat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009 in werking is getreden, wat betekent dat rechtstreeks beroep moet worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechter oordeelt dat het ingediende bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen moet worden aangemerkt als een ingebrekestelling, waardoor verweerder niet bevoegd was om op het bezwaar te beslissen. De rechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verweerder moet het griffierecht vergoeden aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 december 2009.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/5117 WWB en AWB 09/5706 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. B. Leenders,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde F.H.W. Fris.
Procesverloop
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende beroep tegen het besluit van verweerder van 23 november 2009 met kenmerk 200907764 (hierna ook: bestreden besluit).
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft het verzoek ter zitting behandeld op
8 december 2009. Verzoekster is vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering. Verweerder is vertegenwoordigd door F.H.W. Fris.
Overwegingen
1. Inleidende bepalingen
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Feiten en omstandigheden
2.1. Op 21 juli 2009 heeft verzoekster een aanvraag om een uitkering voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) en om een bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004) ingediend.
2.2. Bij primair besluit van 2 september 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat het bedrijf of zelfstandig beroep van verzoekster niet levensvatbaar is.
2.3. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 14 oktober 2009 bezwaar gemaakt. Op 4 november 2009 heeft de gemachtigde van verzoekster de gronden aangevuld.
2.4. Tevens heeft de gemachtigde van verzoekster op 4 november 2009 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om een algemene bijstandsuitkering en bij de rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.5. Bij het bestreden besluit van 23 november 2009 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, omdat met het besluit van 2 september 2009 reeds op de aanvraag is beslist.
2.6. Verzoekster heeft aangevoerd dat nog niet is beslist op de aanvraag om algemene bijstand, omdat met het besluit van 2 september 2009 enkel op de aanvraag om bijzondere bijstand voor bedrijfskapitaal is beslist.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechter stelt vast dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden aangemerkt als een verzoek dat is gedaan hangende beroep, aangezien verweerder bij het besluit van 23 november 2009 op verzoeksters bezwaar heeft beslist. De feiten en omstandigheden in de hoofdzaak vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen nader onderzoek, zodat de voorzieningenrechter gebruik zal maken van zijn bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak (geregistreerd onder AWB 09/5706 WWB).
3.2. Op 1 oktober 2009 is de nieuwe Wet dwangsom en beroep niet tijdig beslissen in werking getreden. Ingevolge het hiermee gewijzigde artikel 7:1, aanhef en onder e, van de Awb gelezen in samenhang met het overgangsrecht in artikel III van de Wet dwangsom en beroep niet tijdig beslissen, dient vanaf 1 oktober 2009 rechtstreeks beroep te worden ingesteld als rechtsmiddel tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
3.3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Awb - zoals deze artikelleden gelden na 1 oktober 2009 - kan een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.4. Hieruit volgt dat het na 1 oktober 2009 niet meer mogelijk is een bezwaarschrift in te dienen tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Omdat niet is gebleken dat verzoekster verweerder in een aparte brief overeenkomstig artikel 6:12, tweede lid, van de Awb in gebreke heeft gesteld, moet het bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen naar het oordeel van de rechter worden aangemerkt als een ingebrekestelling, waarna het bestuursorgaan nog twee weken de tijd heeft om alsnog te beslissen. Na verloop van deze twee weken is het enige rechtsmiddel dat kan worden aangewend het instellen van rechtstreeks beroep. Hieruit volgt dat verweerder niet bevoegd was om een besluit te nemen op het op 4 november 2009 ingediende bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen. De rechter zal het beroep tegen het bestreden besluit van 23 november 2009 dan ook gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met de wet. De rechter ziet in dit geval geen aanleiding om rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien.
3.5. De rechter zal het beroep van verzoekster tevens opvatten als een rechtstreeks beroep in de zin van afdeling 8.2.4a van de Awb tegen het niet tijdig beslissen op (een deel van) de aanvraag. De rechter overweegt in dit verband het volgende.
3.6. Bij besluit van 2 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 21 juli 2009 om “bijstand op grond van de Wwb en het Bbz 2004 voor bedrijfskapitaal” afgewezen. De rechter is met verweerder van oordeel dat verweerder hiermee op beide onderdelen van verzoeksters aanvraag heeft beslist. Dat verweerder in dit besluit ook (afwijzend) heeft beslist op de aanvraag om algemene bijstand kan voorts worden opgemaakt uit de laatste alinea van het besluit, waarin verzoekster erop wordt gewezen onder welke omstandigheden zij wel in aanmerking kan komen voor bijstand voor het levensonderhoud.
3.7. Nu verweerder met het besluit van 2 september 2009 al volledig op de aanvraag heeft beslist, moet het op 8 december 2009 ingestelde beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen ongegrond worden verklaard. Gelet hierop zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
3.8. Aangezien verzoekster in de kern van de zaak in het ongelijk wordt gesteld, ziet de rechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel zal verweerder ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het griffierecht in de hoofdzaak aan verzoekster moeten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 23 november 2009, waarbij het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van 41,- aan verzoekster vergoedt;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.S. de Waal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2009.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB