ECLI:NL:RBAMS:2009:BL1170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4661 WRO, AWB 08/4669 WRO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot verlening van vrijstelling voor bouwproject op gronden met bestemming 'Tuin'

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning voor drie appartementengebouwen op gronden met de bestemming 'Tuin'. Eiser A en eisers B hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, dat op 15 oktober 2009 een vrijstelling van het bestemmingsplan had verleend. De eisers stelden dat de vrijstelling in strijd was met de beleidsregels van de gemeente, die bepalen dat vrijstelling 'in ieder geval' wordt geweigerd voor bouw op gronden met de bestemming 'Tuin'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afdelingsmanager niet bevoegd was om het bestreden besluit te nemen, maar dat er geen sprake was van een ondermandaat. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling in strijd was met de beleidscriteria, aangezien het bouwplan niet voldeed aan de voorwaarden die in de beleidsnota waren vastgesteld. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers B niet-ontvankelijk, maar de beroepen van eiser A en eisers B gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en de rechtbank bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser A.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 08/4661 WRO
AWB 08/4669 WRO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaken tussen:
[eiser A],
wonende te [woonplaats],
eiser A,
gemachtigde mr. R.J.G. Bäcker,
[eisers B],
eisers B,
allen wonende te [woonplaats],
gemachtigde [gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren,
verweerder,
gemachtigde mr. F.R.M. van Lent.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
vergunninghouder,
gemachtigde mr. M. Lafarre.
1. Procesverloop
Verweerder heeft op 6 juni 2009 gedurende zes weken het ontwerpbesluit gepubliceerd om, naar aanleiding van de aanvraag van 4 februari 2008, aan vergunninghouder een bouwvergunning eerste fase te verlenen, onder verlening van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor de bouw van drie appartementengebouwen met in totaal vijftien appartementen en een toegangspoort op het perceel [adres].
Bij brief van 18 juli 2009 heeft eiser A zijn zienswijze over het ontwerpbesluit bekend gemaakt. Bij brief van eveneens 18 juli 2009 hebben eisers B hun zienswijze over het ontwerpbesluit bekend gemaakt.
Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft verweerder in overeenstemming met het voornemen beslist (hierna: het bestreden besluit).
Eiser A heeft hiertegen bij brief van 25 november 2008 beroep ingesteld.
Eisers B hebben tegen dit besluit bij brief van 25 november 2008 gezamenlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting behandeld op 18 november 2009.
Eiser A is verschenen bij zijn gemachtigde. Eisers B zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [gemachtigde vergunninghouder].
2. Overwegingen
2.1.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.1.2. De rechtbank van oordeel dat [eisers B], woonachtig aan de [adres], en [eisers B], woonachtig aan de [adres], geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Hiertoe overweegt de rechtbank dat zij vanuit hun woningen niet of nauwelijks direct zicht hebben op de te bouwen appartementengebouwen en dat hun woningen op ongeveer 181 respectievelijk ongeveer 215 meter van het bouwplan zijn gesitueerd, met tussenliggende bebouwing, zodat zij naar het oordeel van de rechtbank geen belang hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. De overige onder eisers B genoemde personen zijn wel als belanghebbenden aan te merken.
2.2. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Gelet op overgangsregels is de WRO op dit beroep van toepassing.
2.3 Blijkens de voorschriften bij het ter plaatse geldende bestemmingplan “Rijksweg 2000” rust op de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft de bestemmingen “Tuin “ en “Erf”.
2.4. Eisers hebben allereerst aangevoerd dat de afdelingsmanager ‘Publiek, vergunningverlening en handhaving van de BEL- (Blaricum, Eemnes, Laren) combinatie’ (hierna: de afdelingsmanager), niet bevoegd was om namens verweerder het bestreden besluit te nemen. Een ondermandaat zoals is neergelegd in de Regeling gemeente Laren mandaat (hierna: Mandaatregeling), waarbij verweerder zijn volledige takenpakket aan een niet-ondergeschikte overdraagt, is in strijd met het doel en de strekking van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: WGR) en het beginsel van rechtszekerheid.
Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van een ondermandaat, maar van een ondertekeningsmandaat.
De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt, nu uit verweerders besluit van 16 september 2008 blijkt dat verweerder zelf heeft ingestemd met het voorstel om het bestreden besluit te nemen. Blijkens het bestreden besluit heeft de afdelingsmanager het bestreden besluit bovendien uitdrukkelijk “namens verweerder” genomen.
2.5.1 Eisers stellen in beroep allereerst dat de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO in strijd met de Beleidsnota Toepassing artikel 19 WRO (hierna: de Beleidsnota) van maart 2001 van de gemeente Laren is verleend.
2.5.2 In hoofdstuk II van de Beleidsnota staan beleidscriteria geformuleerd voor de toepassing van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Beleidscriteria
1º Aanvragen worden van geval tot geval bekeken.
2° De vrijstelling wordt in ieder geval geweigerd indien:
(…)
5. het project is gesitueerd in de bestemming Tuin van het betreffende bestemmingsplan;
(…)
8. de maximaal toelaatbare bouw- en goothoogte met meer dan 25% wordt overschreden; in uitzonderingsgevallen kan een hogere overschrijding mogelijk zijn, indien zulks om redenen van welstand gewenst is en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad;
9. de volgens het bestemmingsplan maximaal toelaatbare bebouwingsoppervlakte per bouwperceel met meer dan 10% wordt overschreden; (het bouwperceel is als zodanig op de plankaart aangegeven)
(…)
Zoals ter zitting aan de hand van plankaart en bouwtekeningen is besproken, zal het bouwplan onder meer worden gerealiseerd op gronden met de bestemming “Tuin”, zal de maximaal toelaatbare bouw- en goothoogte met meer dan 25% worden overschreden en zal het maximaal toelaatbare bebouwingsoppervlakte per bouwperceel met meer dan 10% worden overschreden.
2.5.3 Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het beleid, omdat onder het kopje Beleidscriteria sub 1 staat dat de aanvragen immers van geval tot geval kunnen worden bekeken. Weliswaar staat in Beleidscriterium sub 2, aanhef onder 5 dat de vrijstelling “in ieder geval” wordt geweigerd als gebouwd wordt op de bestemming “Tuin”, maar uit de toelichting bij de Beleidscriteria zou blijken dat het gestelde onder sub 1 afbreuk kan doen aan het gestelde onder sub 2.
2.5.4 In de toelichting op de Beleidscriteria staat onder meer:
“Iedere aanvraag wordt van geval tot geval beoordeeld. Omdat het verlenen van vrijstelling geen automatisme is, zijn er beleidscriteria vastgesteld waaraan een aanvraag om vrijstelling wordt getoetst. Gekozen is voor een systeem in welke gevallen een aanvraag in ieder geval dient te worden geweigerd. Hiermede wordt op voorhand duidelijkheid gegeven over het (niet)-welslagen van een vrijstellingsaanvraag. Mocht in de praktijk blijken, dat in een concreet geval het ene beleidscriterium conflicteert met het andere, dan is altijd punt 1º van toepassing (aanvragen worden van geval tot geval beoordeeld)”.
2.5.5 De rechtbank volgt verweerder niet in diens kennelijke stelling dat sprake zou zijn van met elkaar conflicterende beleidscriteria. Uit de daaraan voorafgaande passage blijkt duidelijk dat is gekozen voor een systeem waaruit blijkt in welke gevallen de aanvraag in ieder geval wordt geweigerd, zodat op voorhand duidelijk is wanneer het niet zinvol is een aanvraag in te dienen. Bij een andere lezing zouden de woorden “in ieder geval” als vervat in de Beleidscriteria onder sub 2 bovendien geheel zinledig worden.
Het voorgaande wordt onderschreven door (een ander deel van) de toelichting bij de Beleidscriteria, waarin staat:
‘Door bebouwing in de Tuinbestemming uit te sluiten, en dat geldt ook voor vrijstellingen op grond van de leden 2 en 3, wordt handhaving van dit (Larense dorps-)karakter op voorhand veiliggesteld. Dat wil overigens niet zeggen, dat er in Laren in de Tuinbestemming niet mag worden gebouwd, nagenoeg alle bestemmingsplannen kennen een bouwrecht van 5 m² en met vrijstelling zelfs een bouwrecht tot 20 m². Deze binnenplanse vrijstelling wordt als voldoende geacht”.
2.5.6 Gelet op het voorgaande heeft verweerder in strijd met zijn eigen beleidsregels een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend. Dit geldt te meer waar het bouwplan tevens in strijd is met de beleidscriteria sub 2 onder 8 en 9.
2.5.7 Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden, omdat verweerder er welbewust voor gekozen heeft geen enkele vrijstelling te verlenen indien - onder meer - in de bestemming “Tuin” wordt gebouwd. Van een onvoorziene en niet in het beleid verdisconteerde omstandigheid is dan ook geen sprake, zodat ten onrechte van het beleid is afgeweken.
2.5.8 De rechtbank stelt vast dat het in de Beleidsnota geformuleerde beleid tot de toepassing van artikel 19, eerste (en derde) lid, van de WRO, ten aanzien van het verbod om te bouwen op gronden met de bestemming “Tuin”, gelijkluidend is aan het voornoemde beleid inzake de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Gelet hierop is het verlenen van een andere vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO evenmin mogelijk. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de overige beroepsgronden van eisers te bespreken.
2.6.1 De rechtbank zal mitsdien het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen omdat dit besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Dat betekent dat verweerder geen nieuwe besluit behoeft te nemen en dat aan deze procedure, behoudens hoger beroep, een einde is gekomen.
2.6.2 Nu de beroepen gegrond worden verklaard dient verweerder op grond van hetgeen is bepaald in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, het door eiser A en eisers B betaalde griffierecht te vergoeden.
2.6.3 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van hetgeen is bepaald in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten van aan eiser A (zaaknummer: AWB 08/4661 WRO) verleende rechtsbijstand, welke kosten onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (versie 2006) (hierna: Bpb) forfaitair worden begroot op een bedrag van € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x factor 1 x € 322,--). Ten aanzien van de beroepen van eisers B (zaaknummer: AWB 08/4669 WRO) ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb.
3. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart de beroepen van eisers [eisers B] en [eisers B] niet-ontvankelijk;
2. verklaart de beroepen van eiser A en eisers B gegrond;
3. vernietigt het bestreden besluit;
4. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
5. bepaalt dat verweerder het door eiser A en eisers B betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,-- (zegge: honderd en vijfenveertig euro) aan hen vergoedt;
6. veroordeelt verweerder in de kosten van eiser A van deze procedure tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. V. Heijman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB