RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3517 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. T. Oslam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Diederich.
Verweerder heeft bij besluit van 3 april 2009 aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag van 22 maart 2009 om bijstand wordt afgewezen omdat verweerder het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Verweerder verwijt eiser dat hij niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek op 25 maart 2009.
Bij besluit van 22 juni 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N. Talih. Verweerder is verschenen bij mr. M. Diederich.
2.1. Standpunten van partijen
2.1.1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser verdere medewerking aan het huisbezoek op 25 maart 2009 heeft geweigerd terwijl er een gegronde reden bestond dit huisbezoek voort te zetten. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de artikelen 11 en 17, tweede lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB).
2.1.2. Eiser bestrijdt de door verweerder geschetste gang van zaken ten tijde van het huisbezoek, met name dat hij onvoldoende medewerking zou hebben verleend.
2.2.1. In artikel 11, eerste lid van de WWB is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
2.2.2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WWB is de belanghebbende verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
2.2.3. Indien de belanghebbende deze verplichting niet of in onvoldoende mate nakomt en in gebreke blijft dit verzuim te herstellen, is dat blijkens vaste jurisprudentie, in samenhang bezien met artikel 11, eerste lid, van de WWB, een rechtsgrond een bijstandsaanvraag af te wijzen wanneer door de schending van die rechtsplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.3. Beoordeling door de rechtbank
2.3.1. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat toen de handhavingsmedewerkers in de woning van eiser op 25 maart 2009 omstreeks 11.30 een huisbezoek wilden afleggen er geen gegronde reden bestond voor dat huisbezoek. Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiser toestemming heeft gegeven voor dat huisbezoek. Hij heeft deze toestemming gegeven nadat de handhavingspecialisten hem erop hadden gewezen dat een eventuele weigering niet zal leiden tot afwijzing van zijn aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat er bij het binnentreden van de woning sprake was van het zogenoemde “informed consent”. Het huisbezoek moet dan ook worden aangemerkt als een rechtmatig huisbezoek. Eiser was daarom gehouden tijdens het huisbezoek de noodzakelijke medewerking te verlenen om te beoordelen of aanspraak bestaat op bijstand. Indien eiser onvoldoende medewerking verleent, kunnen daar nadelige gevolgen aan worden verbonden voor het recht op bijstand.
2.3.2. Het huisbezoek verliep volgens de rapportage van 2 april 2009 van de handhavingspecialisten op een zodanige wijze en de sfeer was dusdanig dat zij het gesprek hebben afgebroken. De handhavingspecialisten hebben daarop eiser voor de volgende dag om 10.00 uur op kantoor uitgenodigd voor een (vervolg)gesprek. Zij hebben eiser daarvoor een uitnodigingsbrief overhandigd. Uit het verslag van het huisbezoek valt op te maken, hetgeen ter zitting door verweerders gemachtigde is erkend, dat dit is gebeurd nadat de onaangename sfeer al was ontstaan en het huisbezoek goed beschouw al was beëindigd.
2.3.3. Nadat de handhavingspecialisten de brief hadden overhandigd en terwijl zij richting de voordeur liepen om de woning te verlaten, is een van de handhavingsmedewerkers bij nader inzien tot de conclusie gekomen dat er, gezien de verklaringen van eiser over de in de woning aangetroffen persoonlijke spullen van zijn vriendin, tijdens het huisbezoek een gegronde reden was ontstaan voor het huisbezoek. Daarop hebben zij eiser vervolgens medegedeeld dat nu wél een aanleiding bestond voor het huisbezoek en dat als hij zijn medewerking daaraan zou weigeren dat tot gevolg heeft dat zijn aanvraag wordt geweigerd. Daarop hebben zij eiser vervolgens verzocht of zij de woning mochten bekijken. Eiser heeft vervolgens heftig gereageerd en de handhavingsmedewerkers op luide toon te verstaan gegeven dat zij de woning onmiddellijk moesten verlaten. De handhavingsmedewerkers voelden zich hierdoor niet meer prettig en hebben de woning verlaten. Ongeveer een half uur nadat de handhavingspecialisten de woning hadden verlaten, hebben zij eiser gebeld en de uitnodiging voor het gesprek voor de volgende dag op kantoor afgezegd met de mededeling dat het recht niet is vast te stellen.
2.3.4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser ten onrechte heeft tegengeworpen zijn medewerking aan het huisbezoek te hebben geweigerd als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. De rechtbank acht hiervoor van belang dat de handhavingsmedewerkers het huisbezoek hadden afgesloten en eiser reeds een uitnodigingsbrief voor de gesprek de volgende dag hadden overhandigd. De constatering daarna van een van de handhavingsmedewerkers dat er tijdens het huisbezoek, gelet op de verklaringen van eiser, een gegronde reden was ontstaan voor het huisbezoek waardoor eiser nu wél gehouden was zijn medewerking te verlenen, berust op een misvatting. De verklaringen die eiser heeft afgelegd vonden plaats tijdens een rechtmatig huisbezoek (‘informed consent’). Op die grond rustte op eiser reeds de verplichting zijn medewerking daaraan te verlenen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet gerechtvaardigd om de opstelling en uitlatingen van eiser aan het slot van het huisbezoek eiser tegen te werpen. De rechtbank wijst er dit verband nog op dat juist de mededeling van een van de handhavingspecialisten dat een weigering om medewerking te verlenen meebrengt dat de aanvraag wordt afgewezen er voor heeft gezorgd dat de reeds verhitte gemoederen nog hoger zijn opgelopen met als gevolg dat eiser zich verbaal agressief heeft opgesteld. Indien de handhavingspecialisten op de aanvankelijk ingeslagen weg waren voortgegaan, had na een bezoek aan het kantoor de volgende dag het huisbezoek mogelijk in een rustiger sfeer kunnen worden voortgezet en was de vereiste informatie mogelijk alsnog verkregen.
2.3.5. Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen zodat dit voor vernietiging in aanmerking komt op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
2.3.6. Nu de rechtbank een nieuw onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiser ten tijde in geding (maart 2009) vanwege het lange tijdsverloop niet meer goed mogelijk acht, ziet zij ter finale beslechting van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit van 3 april 2009 te herroepen. De rechtbank zal bepalen dat verweerder eiser bijstand verleent naar de voor hem geldende norm per de datum van zijn aanvraag tot 7 mei 2009. Naar ter zitting is gebleken, is eiser per die datum naar aanleiding van een nieuwe aanvraag bijstand verleend.
2.3.7. Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,- . Daarbij is 1 punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift,1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift. Tevens dient verweerder het door eiser voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 41,- aan hem te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 3 april 2009;
- bepaalt dat verweerder eiser bijstand verstrekt naar de voor hem geldende norm per de datum van zijn
aanvraag tot 7 mei 2009;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,- (zegge: negenhonderdenzesenzestig
euro) te voldoen door de gemeente Amsterdam aan eiser;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam eiser het griffierecht van € 41,- (zegge: eenenveertig euro)
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in tegenwoordigheid van R.E. Toonen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.
Rechtsmiddel. Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.