RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/372 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen,
verweerder.
Verweerder heeft bij besluit van 21 oktober 2008 de teveel gemaakte kosten van bijstand ten bedrage van € 1.370,28 netto van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 6 januari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2009. Eiser is niet verschenen. Verweerder is – met kennisgeving – niet verschenen.
2.1. Eiser ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
2.2. Uit een onderzoek door verweerder is gebleken dat eiser in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 mei 2008 een Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) van het UWV heeft ontvangen. Verweerder heeft een brief van het UWV van 17 oktober 2007 inclusief opgave van de Ziektewet-inkomsten overgelegd. Eiser heeft bij verweerder geen melding gemaakt van deze inkomsten.
2.3. Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft verweerder wegens schending van de inlichtingenplicht de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 april 2008 tot en met 31 mei 2008 teruggevorderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
2.4. Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
2.5. Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.6. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser zijn inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geschonden. Nu sprake is van schending van de inlichtingenplicht, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat het verzwijgen van de ZW-uitkering niet heeft geleid tot een te hoog bedrag aan verleende bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft slechts aangevoerd dat het UWV eveneens de te veel verstrekte ZW-uitkering terugvordert, waardoor hij dubbel terugbetaalt. Nu eiser deze stelling niet nader met bewijsstukken heeft onderbouwd, ook niet nadat verweerder dit in het verweerschrift uitdrukkelijk heeft aangevoerd, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank de dubbele terugbetaling onvoldoende aangetoond.
2.7. Het voorgaande betekent dat verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB het recht op bijstand te herzien over de hiervoor genoemde periode. Voorts vloeit uit het voorgaande voort dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan, zodat verweerder bevoegd was tot terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand. Volgens verweerders beleidsregels wordt teveel of ten onrechte betaalde bijstand in beginsel teruggevorderd tenzij sprake is van dringende redenen. De rechtbank acht deze beleidsregels niet onredelijk. De rechtbank stelt vast dat verweerder in overeenstemming met zijn beleidsregels heeft gehandeld. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte geen dringende redenen heeft aangenomen dan wel dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van terugvordering had moeten afzien.
2.8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of voor een veroordeling in de proceskosten.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB