ECLI:NL:RBAMS:2009:BL5939

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-5408 WWB en AWB 09-5667 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.G.A. van Meel, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. Diderich. De intrekking was gebaseerd op bevindingen van een huisbezoek, waaruit zou blijken dat verzoeker niet op het opgegeven adres woonde. Verzoeker betwistte deze conclusie en stelde dat hij wel degelijk op het adres woonde.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 11 december 2009 en geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende aanknopingspunten boden voor de conclusie dat verzoeker niet op het uitkeringsadres woonde. De rechter oordeelde dat de aanwezigheid van persoonlijke spullen van verzoeker in de woning, evenals zijn verklaring en de getoonde administratie, niet konden worden genegeerd. De rechter vond het niet onaannemelijk dat de aangetroffen kledingstukken de volledige garderobe van verzoeker vormden en dat de afwezigheid van wasgoed niet kon worden gebruikt om te concluderen dat hij niet in de woning woonde.

De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 december 2009 vernietigd, en het primaire besluit van 2 oktober 2009 herroepen. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de rechter direct uitspraak deed in de hoofdzaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en de termijn voor hoger beroep bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/5408 WWB en AWB 09/5667 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. C.G.A. van Meel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M.H.M. Diderich.
Procesverloop
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening (procedurenummer AWB 09/5408 WWB). Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 2 oktober 2009 (het primaire besluit).
Bij besluit van 4 december 2009 heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaar van verzoeker (het bestreden besluit). Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft op 9 december 2009 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (procedurenummer AWB 09/5667 WWB). Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt op grond van artikel 8:81, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 december 2009. Verzoekster is verschenen, vergezeld door [persoon 1] en bijgestaan door mr. C.G.A. van Meel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich.
Overwegingen
Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de rechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Partijen hebben ter zitting aangegeven dat zij er geen bezwaar tegen hebben als de voorzieningenrechter gebruik zou maken van deze bevoegdheid. De rechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en zal onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Verzoeker ontving een uitkering naar de norm van een alleenstaande vermeerderd met 10% toeslag gelet op zijn woonsituatie. Niet in geschil is dat [persoon 1] woonachtig is op het opgegeven adres, [adres].
Verweerder heeft de uitkering die verzoeker sinds 16 januari 2001 ontving op grond van de Wet werk en bijstand ingetrokken (beëindigd) met ingang van 14 september 2009. Verweerder heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat verzoeker geen recht meer heeft op een uitkering, omdat uit een huisbezoek op 14 september 2009 is gebleken dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres heeft. Verzoeker stelt in bezwaar en in beroep dat hij op het opgegeven adres woont.
Verweerder heeft in het kader van een periodiek heronderzoek een onderzoek verricht, waaronder een huisbezoek op 14 september 2009. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen. Uit dit rapport blijkt dat er in de woning een slaapkamer met een eenpersoonsbed is en dat er een tweepersoons matras in de woonkamer ligt. Tijdens het huisbezoek zijn kledingstukken en onderbroeken van verzoeker in de woning aangetroffen. Verzoeker heeft tijdens het huisbezoek zijn administratie laten zien. De verklaring die verzoeker voorafgaand aan het huisbezoek op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) heeft afgelegd is in overeenstemming met de bevindingen tijdens het huisbezoek. Naar het oordeel van de rechter biedt dit rapport onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoeker op 14 september 2009 niet op het adres [adres] woonde.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker tijdens het huisbezoek afgezien van de bankafschriften die hij mee had genomen naar het kantoor van de DWI geen recente administratie heeft kunnen tonen. Uit het rapport blijkt dat verzoeker tijdens het huisbezoek zijn administratie heeft getoond, die zich in de la van een kledingkast bevond. Daarnaast heeft hij een tas met administratie uit 2002 en 2004 laten zien die onder het bed lag. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat zijn administratie beperkt is en bestaat uit bankafschriften van de Fortis bank en (een klein aantal) brieven van de DWI, NUON en Agis. Daarnaast heeft verzoeker in dit verband het volgende aangegeven: de bankafschriften lagen in de la onder de kledingkast een heeft hij tijdens het huisbezoek laten zien. De brieven van Nuon en Agis zaten in de zak van zijn jas, omdat hij deze mee had genomen naar het kantoor van de DWI. De post van de DWI lag op de tafel in de keuken. Deze heeft verzoeker tijdens het huisbezoek niet laten zien, omdat er niet naar werd gevraagd. Mede gelet op de toelichting die verzoeker ter zitting heeft gegeven, is de rechter van oordeel dat uit de bevindingen van het huisbezoek niet blijkt dat delen van de administratie van verzoeker in de woning ontbraken.
Verweerder stelt zich op grond van de bevindingen van het huisbezoek op het standpunt dat er in de woning te weinig kleding van verzoeker aanwezig was om aan te nemen dat hij daar zijn hoofdverblijf heeft. Uit het rapport blijkt dat er tijdens het huisbezoek twee paar schoenen, handdoeken, drie T-shirts, een jas en onderbroeken van verzoeker in de woning zijn aangetroffen. Anders dan verweerder acht de rechter het niet onaannemelijk dat de volledige garderobe van verzoeker uit deze kledingstukken bestaat.
De omstandigheid dat verzoeker tijdens het huisbezoek geen wasgoed kon tonen is onvoldoende voor de conclusie dat verzoeker niet in de woning woont. Er is geen wasmachine in de woning aangetroffen en verzoeker heeft tijdens het gesprek op het kantoor bij de DWI verklaard dat hij zijn was bij de wasserette doet. Niet uitgesloten is dat hij tijdens het huisbezoek recent naar de wasserette was geweest, zodat er geen vuile was in de woning aanwezig was.
De omstandigheid dat tijdens het huisbezoek veel meer spullen van [persoon 1] dan van verzoeker in de woning zijn aangetroffen, is naar het oordeel van de rechter onvoldoende voor de conclusie dat verzoeker daar niet woont. De huisgenoot van verzoeker bezit kennelijk meer spullen dan verzoeker. Deze omstandigheid kan echter niet tot het oordeel leiden dat verzoeker niet in de woning woonachtig is.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
De rechter zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechter zal het primaire besluit herroepen. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep zal beslissen, zal zij het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
De rechter zal verweerder opdragen het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. De rechter zal verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker voor de behandeling van het verzoek en het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 874,- in de hoofdzaak (twee punten ter waarde van € 437,- voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en € 437,- in de voorlopige voorziening (één punt voor het indienen van het verzoekschrift). Omdat verzoeker heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, moet verweerder deze bedragen aan de griffier van de rechtbank betalen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
in de hoofdzaak (AWB 09/5667 WWB):
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 december 2009;
- herroept het besluit van 2 oktober 2009;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht tot een bedrag van € 41,- (eenenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,- (achthonderd vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
in de voorlopige voorziening (AWB 09/5408 WWB):
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht tot een bedrag van € 41,- (eenenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 437,- (vierhonderd zevenendertig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.P.M. van Dullemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2009.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB