vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 428744 / HA ZA 09-1689
Vonnis van 9 december 2009
de stichting
STICHTING SINT LUCAS ANDREAS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.H. Emaus,
[A],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. N. Türkkol.
Partijen zullen hierna het Ziekenhuis en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 september 2009;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 oktober 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] heeft zich op 11 december 2006 gemeld op de spoedeisende hulp van het Ziekenhuis, is vervolgens opgenomen en is op 12 december 2006 uit het Ziekenhuis ontslagen. [A] heeft op 19 december 2006, 26 december 2006 en 12 januari 2007 van het Ziekenhuis vervolgbehandelingen gekregen. Een aan [A] gerichte factuur van het Ziekenhuis d.d. 11 mei 2007 (hierna: factuur I) brengt voor voormelde behandelingen een bedrag van EUR 4.216,59 aan haar in rekening.
2.2. [A] heeft op 26 januari 2007 een behandeling gekregen van het Ziekenhuis. Een aan [A] gerichte factuur van het Ziekenhuis d.d. 10 oktober 2007 (hierna: factuur II) brengt voor voormelde behandeling een bedrag van EUR 115,08 aan haar in rekening.
3. Het geschil
3.1. Het Ziekenhuis vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [A] te veroordelen tot betaling aan haar van EUR 5.953,01, te vermeerderen met de contractuele
– althans wettelijke – rente over EUR 4.331,67 vanaf 1 juni 2009 en over de achterstallige rente die over een vol jaar verschuldigd is, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
3.2. Het Ziekenhuis legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [A] heeft van het Ziekenhuis – telkens uit hoofde van een tussen partijen gesloten behandelingsovereenkomst – verschillende medische behandelingen gekregen. Deze behandelingen zijn door middel van de facturen I en II aan haar in rekening gebracht. [A] heeft deze facturen – van in totaal een bedrag van EUR 4.331,67 – in het geheel niet voldaan. Op grond van de algemene voorwaarden van de overeenkomst is [A] over dit bedrag contractuele rente verschuldigd over de periode van 10 juni 2007 tot en met 31 mei 2009 van in totaal EUR 707,42, alsmede contractuele buitengerechtelijke incassokosten van EUR 768,00. Ook heeft het Ziekenhuis omzetbelasting over de buitengerechtelijke incassokosten van [A] te vorderen van EUR 145,92. Voor zover de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, is [A] – in plaats van de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten – wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd aan het Ziekenhuis.
3.3. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn het er over eens dat [A] eenmaal opgenomen is geweest in het Ziekenhuis en later door het Ziekenhuis nog een aantal keren (naar de rechtbank begrijpt: poliklinisch) is behandeld. Met betrekking tot de stelling van het Ziekenhuis dat een en ander telkens heeft plaatsgevonden in het kader van een behandelingsovereenkomst, heeft [A] zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Bij de vraag of een behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen, komt het – op grond van de artikelen 3:33, 3:35 en 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – aan op hetgeen partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden hebben mogen afleiden. Door het Ziekenhuis is gesteld dat [A] de hulp van het Ziekenhuis heeft ingeroepen, dat het Ziekenhuis die hulp heeft geboden en dat [A] dat heeft geaccepteerd. [A] heeft deze gang van zaken in het geheel niet betwist. De rechtbank heeft het er derhalve voor te houden dat deze gang van zaken – telkens opnieuw, dan wel eenmalig voor meerdere behandelingen tegelijk – is voorafgegaan aan elk van de aan [A] gefactureerde behandelingen. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat alle behandelingen die [A] heeft ondergaan hebben plaatsgevonden uit hoofde van een (al dan niet telkens opnieuw) gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 BW.
4.2. Nu de verschillende behandelingen die [A] heeft ondergaan telkens hebben plaatsgevonden uit hoofde van een geneeskundige behandelingsovereenkomst, is artikel 7:461 BW van toepassing. Op grond van dit artikel is [A] loon verschuldigd aan het Ziekenhuis voor de behandelingen die zij heeft ondergaan. Specifiek met betrekking tot de opname van [A] in het Ziekenhuis op 11 december 2006 overweegt de rechtbank nog als volgt. Ook indien aangenomen zou moeten worden dat de in het kader van deze opname verrichte medische handelingen dermate spoedeisend waren dat ze zijn uitgevoerd zonder voorafgaande opdracht daartoe – of kenbaar gemaakte instemming ermee – van [A] dan neemt dit de verschuldigdheid van loon niet weg. Er is dan weliswaar geen sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst, maar op grond van artikel 7:464 BW is bij een dergelijke spoedbehandeling artikel 7:461 BW van overeenkomstige toepassing.
4.3. Voor zover is beoogd het verweer te voeren dat de omstandigheid dat [A] niet verzekerd is voor haar ziektekosten tot gevolg heeft dat zij geen loon aan het Ziekenhuis verschuldigd is, wordt dit verweer verworpen. [A] heeft niet onderbouwd en evenmin is gebleken waarom de omstandigheid dat zij niet verzekerd is haar ontslaat van haar verplichtingen uit hoofde van artikel 7:461 BW. De rechtbank acht de vraag of [A] een verklaring heeft ondertekend waarin zij zich aansprakelijk stelt voor kosten voor zover deze niet door een ziekenfonds of verzekeringsmaatschappij worden voldaan, dan ook niet van belang.
4.4. [A] heeft gesteld dat het Ziekenhuis had moeten uitleggen wat de kosten van de behandeling zijn, met uitzondering van de kosten van de behandeling in het kader van de opname op 11 december 2006, voor zover de spoedeisendheid van deze behandeling zich tegen deze uitleg verzette. Het ziekenhuis heeft erkend dat de kosten van de behandelingen niet vantevoren met [A] zijn besproken. De rechtbank oordeelt evenwel dat [A] op grond van artikel 7:461 BW loon verschuldigd is aan het Ziekenhuis voor de behandelingen die zij heeft ondergaan, ongeacht of haar vantevoren telkens duidelijk is gemaakt wat de kosten zullen bedragen.
4.5. Met betrekking tot de hoogte van het verschuldigde loon wordt overwogen dat het (op grond van artikel 7:405 lid 2 BW, dat ook van toepassing is in de situatie van artikel 7:464 BW) dient te gaan om een redelijk loon. Het Ziekenhuis heeft gesteld dat voor de aan [A] in rekening gebrachte kosten van de aan haar gegeven behandelingen gebruik is gemaakt van de tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit. [A] heeft dit niet betwist en heeft ook niet gesteld dat deze tarieven onredelijk zijn. De rechtbank heeft het er derhalve voor te houden dat aan [A] een redelijk loon in rekening is gebracht. [A] is derhalve gehouden de facturen I en II van in totaal EUR 4.331,67 aan het Ziekenhuis te betalen. Nu gesteld noch gebleken is dat [A] deze facturen reeds (deels) heeft voldaan, zal de vordering van het Ziekenhuis tot het bedrag van EUR 4.331,67 worden toegewezen.
4.6. De rechtbank zal de vordering tot contractuele rente afwijzen, nu (tegenover de betwisting door [A] gesteld noch gebleken is dat de toepasselijkheid van de (aan dit deel van de vordering ten grondslag gelegde) algemene voorwaarden tussen partijen is overeengekomen. Wel zal de rechtbank de subsidiair gevorderde wettelijke rente toewijzen. Gesteld noch gebleken is met ingang van welke datum [A] in verzuim is. De facturen (I en II) – die [A] naar de rechtbank aanneemt heeft ontvangen, nu zij slechts de ontvangst van de incassobrieven heeft betwist – geven op dit punt evenmin uitsluitsel. Deze facturen vermelden namelijk geen betalingstermijn. De rechtbank zal de wettelijke rente derhalve toewijzen met ingang van 11 mei 2009, zijnde de datum van dagvaarding.
De gevorderde wettelijke rente is op grond van de wet ook toewijsbaar over reeds berekende rente voor zover deze over een geheel jaar verschuldigd is. De veroordeling tot betaling van wettelijke rente zoals in het dictum geformuleerd, heeft op grond van artikel 6:119 lid 2 BW reeds automatisch dit gevolg.
4.7. De vordering tot betaling van contractuele buitengerechtelijke incassokosten zal de rechtbank – evenals de vordering tot betaling van contractuele rente, om dezelfde reden – afwijzen. Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van de subsidiair gevorderde wettelijke buitengerechtelijke kosten tot eenzelfde bedrag wordt als volgt overwogen. Het Ziekenhuis heeft gesteld deze kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van (wettelijke) buitengerechtelijke kosten ten bedrage van EUR 768,00 zal toewijzen. De door het Ziekenhuis gevorderde vergoeding van BTW over buitengerechtelijke kosten ten bedrage van EUR 145,92 zal eveneens worden toegewezen, nu het Ziekenhuis onweersproken heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, althans een van BTW vrijgestelde prestatie heeft verricht waarop de vordering betrekking heeft.
4.8. [A] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ziekenhuis worden begroot op:
- dagvaarding EUR 94,31
- vast recht 313,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.175,31
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [A] om aan het Ziekenhuis te betalen een bedrag van EUR 5.245,59 (vijfduizendtweehonderdvijfenveertig euro en negenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het bedrag van
EUR 4.331,67 vanaf 11 mei 2009 tot de dag van volledige betaling.
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Ziekenhuis tot op heden begroot op EUR 1.175,31,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.?