ECLI:NL:RBAMS:2009:BL6864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 09.223
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2009 uitspraak gedaan over een schriftelijk verzoek tot wraking van een rechter in een familiekamer. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, die zich niet kon verenigen met de mededeling van de rechter dat zij eerdere beslissingen in de zaak niet kon terugdraaien. Verzoeker stelde dat deze mededeling de indruk wekte dat de rechter partijdig was, wat hem aanleiding gaf om de wraking te verzoeken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn, wat in dit geval niet was aangetoond. De rechter heeft ter zitting toegelicht dat haar opmerking over het niet kunnen terugdraaien van eerdere beslissingen enkel betrekking had op de gevolgen van die beslissingen en niet op een vooringenomenheid. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook ongegrond verklaard en de procedure voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het ter zitting van 19 maart 2009 gedane en onder rekestnummer HA RK 09.223 ingeschreven verzoek tot wraking van:
[ ],
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 2009;
? een beschikking echtscheiding en voorlopige voorzieningen d.d. 21 mei 2008.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker heeft op 15 april 2009 een telefonisch verzoek om aanhouding van de behandeling gedaan.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 15 april 2008 alwaar de rechtbank de rechter heeft gehoord.
De uitspraak is nader bepaald op 22 april 2009.
1. De feiten
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote zijn bij de rechtbank onder zaaknummers [ ] en [ ] een echtscheidings- en voorlopige voorzieningenprocedure aanhangig. Bij beschikking van 21 mei 2008 is door de rechtbank een nadere voorlopige omgangsregeling tussen verzoeker en zijn minderjarige kinderen vastgesteld en is de behandeling ten aanzien van de definitieve omgangsregeling pro forma aangehouden.
b) Op 19 maart 2009 heeft ten overstaan van de rechter een voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het van de behandeling opgemaakte proces-verbaal vermeldt als verklaring van verzoeker –voor zover van belang en zakelijk weergegeven-:
" Voorts zegt u dat u hetgeen in het verleden is gebeurd niet kunt terugdraaien. (…..) Ik vraag u of u de ingezette lijn, dus met medeneming van het rapport van [ ] en de eerder ingebrachte stukken, gaat voortzetten en zo ja, dan stop ik ermee. U zegt dat u over de zaak gaat nadenken, alsnog van de te elfder ure mijnerzijds ingebrachte stukken zult kennisnemen en dan een beslissing zult nemen. Voorts wijst u mij er nogmaals op dat u de eerder in deze zaak genomen beslissingen niet kunt terugdraaien. Ik wens zo niet verder te gaan. Ik wraak u ….".
Hierop heeft de rechter de behandeling van de zaak geschorst.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Aan het verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 2009 staat vermeld. Kennelijk heeft de mededeling van de rechter, dat zij de eerder in deze zaak genomen beslissingen niet kon terugdraaien, verzoeker aanleiding gegeven de rechter te wraken.
3. De beoordeling van het verzoek
3.1 De rechtbank stelt vast dat uit het door verzoeker gedane verzoek om aanhouding van de behandeling blijkt dat verzoeker op de hoogte was van de datum van de behandeling.
Door verzoeker is aan het verzoek om aanhouding ten grondslag gelegd dat hij wenst te worden bijgestaan door zijn advocaat die vandaag verhinderd was hem bij te staan. Niet valt in te zien waarom verzoeker niet ter zitting zou kunnen verschijnen om zelf zijn standpunt toe te lichten. Hij heeft immers ook zelf de rechter gewraakt. Bovendien dient een wrakingsverzoek zo spoedig als mogelijk ter zitting te worden behandeld. Het onderhavige verzoek is gedaan op 19 maart 2009. Verder uitstel van de behandeling zou tot verdere vertraging van de hoofdzaak leiden. Het verzoek om aanhouding van de behandeling wordt daarom afgewezen.
3.2 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3 Bij die beoordeling staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een
zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De vraag of er sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium.
3.4 Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Gesteld noch gebleken is dat dit hier het geval is.
3.5 Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
3.6 Naar het oordeel van de rechtbank levert hetgeen door verzoeker aan het verzoek ten grondslag is gelegd geen grond op voor de aanname dat in de onderhavige zaak aan deze maatstaf is voldaan. Aan verzoeker kan worden toegegeven dat de mededeling van de rechter wellicht de indruk wekte dat zij de eerder genomen beslissingen niet zou wijzigen, doch de rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer toegelicht dat zij daarmee louter bedoelde dat zij de gevolgen van de in deze zaak eerder genomen beslissingen (dat de kinderen al die tijd bij moeder hadden verbleven) niet kon terugdraaien. Een dergelijke mededeling brengt niet mee dat de door verzoeker gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Niet de visie van verzoeker is beslissend; de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt moet, zoals hiervoor al overwogen, objectief gerechtvaardigd zijn.
3.7. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als zijnde ongegrond te worden afgewezen.
3.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de procedures met nummer [ ] en [ ] worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. F.G. Bauduin, H.C. Hoogeveen en Y.A.A.G. de Vries, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.:
Tegen de beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.