Rekestnummer HA RK 09.436
Beschikking van 26 juni 2009 inzake:
[ ],
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoekschrift van 5 juni 2009,
? de schriftelijke reactie d.d. 9 juni van de rechter daarop.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 juni 2009 alwaar de rechtbank verzoeker en de rechter heeft gehoord. De uitspraak is nader bepaald op 26 juni 2009.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank Amsterdam zijn twee zaken aanhangig met zaaknummers [ ] en [ ]. Het betreft een beroepszaak inzake een aanvraag mantelzorgcompliment en een aanvraag bijzondere bijstand.
b) In die zaken is een mondelinge behandeling bepaald op woensdag 8 juli 2009.
c) Bij brieven van 2 juni 2009 heeft de griffier verzoeker in reactie op diens verzoek medegedeeld dat de rechtbank geen aanleiding heeft gevonden de behandeling van één van beide zaken uit stellen omdat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als bedoel in artikel 14, vierde lid van de Procesregeling Bestuursrecht.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking, zoals ter zitting nog door verzoeker nader toegelicht,
is gebaseerd op het navolgende. Verzoeker is van mening dat het mogelijk moet zijn de behandeling van een van zijn zaken te ruilen met een zaak van een ander op een andere zittingsdag. Wanneer dat organisatorisch niet mogelijk zou zijn, hetgeen verzoeker zich niet kan voorstellen, dan had een andere datum moeten worden bepaald. In de zaak met nummer [ ] is de behandeling meerdere malen uitgesteld. Voor advocaten en rechters is het gebruikelijk meerdere zaken op een dag te behandelen. Dat wordt tot hun werk gerekend en zij hebben daarvoor ook tijd beschikbaar. Dat geldt ook voor andere juristen. Voor verzoeker geldt dat niet.
Verzoeker wil zich per zaak goed kunnen voorbereiden. Dat kan hij niet als twee zaken achter elkaar worden behandeld. Zijn tijd is beperkt omdat hij 7 dagen per week de zorg heeft voor zijn moeder die in een zorgcentrum verblijft. Zijn recht op een eerlijk proces wordt geschonden omdat een gebrek aan tijd van zijn kant maakt dat zijn waarborgen op rechtszekerheid worden aangetast en onrecht ontstaat. Verzoeker heeft de indruk dat vanuit de rechtbank wèl overleg plaats vindt met de Dienst Werk en Inkomen over de datum van behandeling, aldus verzoeker.
3. Het verweer van de rechter
De rechter heeft aangevoerd dat een beslissing om de zaak al dan niet aan te houden wordt genomen door de rechter. Die maakt op grond van de inhoud van het verzoek de afweging of er een uitzonderlijke omstandigheid is als in de Procesregeling vermeld. De door verzoeker in zijn verzoek gegeven toelichting had geen aanleiding gegeven anders te beslissen. De rechter heeft er geen zicht op of met de Dienst Werk en Inkomen overleg plaats vindt over de datum van behandeling van zaken. De rechter kan het zich uit het oogpunt van een efficiënte behandeling overigens wel voorstellen. Verzoeken om uitstel van de Dienst Werk en Inkomen worden niet anders behandeld dan verzoeken van justitiabelen. De rechter heeft aan het voorgaande toegevoegd dat zijn beslissing de zaak niet aan te houden niet maakt dat hij niet onpartijdig is.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid. De door verzoeker aangevoerde gronden betreffen zijn visie op door de rechter genomen beslissing. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de door verzoeker jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid gerechtvaardigd is.
4.3 Hierbij merkt de rechtbank op dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg.
5. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
? wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gegeven door mr. F.G. Bauduin, voorzitter, en mrs. A.J. Beukenhorst en C.M. Degenaar, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 AWB geen voorziening open.