ECLI:NL:RBAMS:2009:BL6869

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 09.438
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen politierechter in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juni 2009 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de verdachte in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de politierechter die had besloten om een getuige niet te horen. De verzoeker stelde dat de motivering van de politierechter onbegrijpelijk was en dat dit de schijn van partijdigheid wekte. De rechtbank overwoog dat het aan de rechter toekomt om te beslissen of getuigen moeten worden gehoord en dat de juistheid van die beslissing niet ter beoordeling staat aan de rechtbank die over het wrakingsverzoek oordeelt. De rechtbank benadrukte dat alleen in uitzonderlijke gevallen, wanneer de beslissing van de rechter zo onbegrijpelijk is dat er geen andere verklaring dan vooringenomenheid kan worden gegeven, er aanleiding is om te vermoeden dat de rechter partijdig is. De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing gaven voor subjectieve partijdigheid van de rechter. De wraking werd daarom ongegrond verklaard en het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK TE AMSTERDAM
Rekestnummer HA RK 09.438
Beschikking van 26 juni 2009 inzake:
[ ],
verzoeker tot wraking,
raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters,
en
mr. [ ], in zijn hoedanigheid van politierechter in de rechtbank Amsterdam, hierna : de rechter.
1. De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
? Een email van de rechter op het wrakingsverzoek d.d. 16 juni 2009;
? het proces-verbaal van de zitting van 9 juni 2009;
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 19 juni 2009, waar de rechtbank de raadsvrouw van verzoeker heeft gehoord. Door de raadsvrouw is een pleitnota overgelegd.
De uitspraak is nader bepaald op 26 juni 2009.
2. De feiten
a) Verzoeker is verdachte in een strafzaak geregistreerd onder parketnummer [ ].
b) Op 9 juni 2009 heeft een voortgezette behandeling van de strafzaak plaatsgevonden en zijn door de rechter een aantal getuigen gehoord.
c) Na een verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding en oproep van een niet verschenen getuige heeft de rechter het verzoek afgewezen. In het proces-verbaal staat daaromtrent het volgende vermeld:” De politierechter deelt mede dat in beginsel door de officier van justitie opgeroepen en niet verschenen getuigen opnieuw worden opgeroepen. Ten tijde van de vorige zitting heeft de politierechter de officier van justitie bevolen alle getuigen opnieuw op te roepen, omdat de raadsvrouw over het al dan niet opnieuw oproepen van de getuigen toen haar standpunt niet kenbaar heeft kunnen maken. Nu beide partijen zich over de niet verschenen getuige hebben uitgelaten, zal de politierechter evenwel beslissen dat hij op grond van het zogenoemde “overbodigheidscriterium” het verzoek van de raadsvrouw afwijst, nu uit het proces-verbaal niet blijkt dat [ ] de aanhouding van verdachte heeft gezien en over de omstandigheden ten tijde van die aanhouding kan verklaren. Hetgeen [ ] volgens het proces-verbaal wel heeft waargenomen - het overgeven in de taxi - is in redelijkheid niet van belang voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing”.
d) Na beraad met haar cliënt heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechter gewraakt.
3. De gronden van het verzoek
3.1 Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat op zijn verzoek een aantal getuigen zijn opgeroepen door het openbaar ministerie. De verdediging wenste deze getuigen
een aantal vragen te stellen over de aanleiding van het incident dat ten grondslag lag aan de aanhouding van verzoeker, het geweld bij zijn arrestatie en de daaruit voortvloeiende verdenking van wederspannigheid. De opgeroepen getuige, een taxichauffeur was niet verschenen naar aan leiding van de oproep. De rechter heeft de verdediging en de officier van justitie hun standpunt verzocht inzake het aanhouden van de zaak voor het oproepen van deze getuige. De nog te horen getuige was de enige getuige die geen familieverband met verzoeker had en ook niet betrokken was bij het opmaken van de processen verbaal. Zijn verklaring was noodzakelijk om de betrouwbaarheid te beoordelen van de verklaringen van de verbalisanten en eventueel ter ondersteuning van de ontlastende gedeelten van de verklaringen van de broer van verzoeker.
3.2 De motivering van de politierechter tot afwijzing van het horen van deze getuige als weergegeven in het proces-verbaal van de zitting is gezien het voorgaande onbegrijpelijk. De rechter heeft in eerdere processen-verbaal geen oordeel gegeven over de eventuele overbodigheid van de op te roepen getuige. Dit oordeel heeft de rechter pas gegeven nadat hij alle verbalisanten heeft gehoord. De rechter neemt dit standpunt in voordat de verklaringen van de verbalisanten en de broer van de verdachte zijn voorgehouden aan verzoeker. Verzoeker heeft geen verweer kunnen voeren tegen de inhoud van de processen verbaal en de getuigenverklaringen, noch tegen de verklaring van zijn broer. De uitlating van de politierechter, dat wat de getuige heeft waargenomen in redelijkheid niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing, impliceert dat de rechter zich een oordeel heeft gevormd over de betrouwbaarheid van de processen verbaal van de verbalisanten, die verzoeker wenst aan te vechten. Met de gewraakte overweging wordt de schijn van partijdigheid gewekt, omdat verzoeker hieruit kan afleiden dat de verklaringen van hem en zijn broer niet juist zijn.
3.3 Zijn raadsvrouw heeft nog opgemerkt dat de afwijzing op onjuiste gronden berust. Uit het procesdossier blijkt dat de getuige wel bij de aanhouding aanwezig is geweest. De getuige verwijst in het proces-verbaal naar de verdachte als “de jongen die jullie hebben aangehouden”
De rechter is vrij om eventueel nog nadere onderzoekswensen te gelasten tijdens het verdere onderzoek ter zitting. Dat de rechter die mogelijkheid niet openhoudt blijkt uit zijn gegeven toelichting dat verzoeker zijn bezwaren tegen de gegeven beslissing eventueel in hoger beroep kan laten toetsen. Hieruit blijkt het definitieve karakter van de overtuiging inzake de betrouwbaarheid van de door de getuige afgelegde verklaring. Op grond van de gegeven motivering kan verzoeker in redelijkheid de vrees koesteren dat de rechter er al voor afronding van het onderzoek ter zitting tot een overtuiging is gekomen op het meest wezenlijke vraagpunt in zijn zaak, aldus verzoeker.
4. Het standpunt van de rechter
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangevoerd dat hij van mening is dat onvrede over een rechterlijke beslissing in dit geval geen reden kan vormen voor een – gegrond – wrakingsverzoek. Indien de raadsvrouwe zich niet kan vinden in de zojuist genomen beslissing, dient zij dat in een eventueel hoger beroep aan de orde te stellen. De rechter is van mening dat uit zijn beslissing op geen enkele wijze valt af te leiden dat hij niet onpartijdig zou zijn.
5. Beoordeling van het verzoek
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Bij die beoordeling staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een
zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De vraag of er sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
5.3 Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing te ontlenen dat de rechter - subjectief - partijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen houvast gevonden.
5.4 Te onderzoeken staat vervolgens of niettemin de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
5.5 Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Een beslissing om getuigen te horen komt de rechter toe en de juistheid van die beslissing staat niet ter beoordeling aan de rechtbank die over het wrakingsverzoek oordeelt. Het doel van de wraking is om partijen in een geding de mogelijkheid te bieden op te treden tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid. In een dergelijke procedure kan niet worden opgekomen tegen onwelgevallige (proces)beslissingen. Het is niet de taak van de rechtbank om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, kan aanleiding bestaan om bij de rechter een vooringenomenheid te vermoeden.
5.6 Daarvan getuigt de beslissing van de rechter om het horen van de getuige af te wijzen niet. Dat in eerdere processen-verbaal geen oordeel is gegeven over de overbodigheid van de getuige doet hieraan niet af. Dat de afwijzing berust op onjuiste gronden, naar verzoeker stelt, evenmin. De mededeling van de rechter dat verzoeker zijn bezwaren tegen de gegeven beslissing eventueel in hoger beroep kan laten toetsen, is juist. De rechtbank deelt niet de mening van verzoeker dat uit die mededeling het definitieve karakter van de overtuiging van de rechter inzake de betrouwbaarheid van de door de getuige afgelegde verklaring kan worden afgeleid.
De behandeling van de zaak is aangevangen met het horen van getuigen. Het inhoudelijke onderzoek ter zitting dient overeenkomstig Strafvordering te worden voortgezet met het horen van verzoeker. In dat onderzoek heeft verzoeker nog alle gelegenheid verweer te voeren naar aanleiding van de processen verbaal, de getuigenverklaringen en de verklaring van zijn broer.
De conclusie van verzoeker, dat uit de uitlating van de rechter afgeleid kan worden dat de verklaringen van hem en zijn broer niet juist zijn, deelt de rechtbank dan ook niet.
6. De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus beslist in raadkamer door mrs. F.G. Bauduin, A.J. Beukenhorst en C.M. Degenaar, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 26 juni 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.