ECLI:NL:RBAMS:2009:BL8989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2930 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Bachrach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de plaatsing van een ambtenaar na reorganisatie en de toepassing van functiewaardering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, werkzaam als inspecteur bij het Korps van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, en de korpsbeheerder van de regiopolitie. Eiser was eerder werkzaam als Coördinator en werd na een reorganisatie geplaatst in de functie van Senior Informatievoorziening, gewaardeerd in schaal 8. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de korpsbeheerder, waarin hij zijn bezwaren tegen de functietypering en de plaatsing naar voren bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oude functie van eiser is omgezet in de nieuwe functie, waardoor de passendheid van de nieuwe functie niet meer ter discussie staat. De rechtbank oordeelt dat eiser als functievolger moet worden gekwalificeerd, wat betekent dat de vraag naar de passendheid van de functie niet aan de orde is. De rechtbank heeft het beroep van eiser voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Tevens is de korpsbeheerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, omdat deze op verschillende aspecten van de functietypering en waardering is ingegaan, wat eiser enigszins op het verkeerde been heeft gezet. De rechtbank heeft ook het onderzoek heropend voor een nadere uitspraak over het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2930 AW
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. W. de Klein,
en
de korpsbeheerder van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. de Leeuw.
1. Procesverloop
Eiser is werkzaam als inspecteur bij het korps van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland (hierna: het Korps).
Bij primair besluit van 1 november 2006 heeft verweerder eiser in het kader van een reorganisatie van de Dienst Centrale Recherche geplaatst in de organieke functie van Senior Informatievoorziening, gewaardeerd in salarisschaal 8, bij het Bureau Vreemdelingenpolitie Informatiesturing en Handhaving.
Op 10 oktober 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 1 november 2006.
Bij besluit van 13 december 2007 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en het primaire besluit op het onderdeel Bezwarende Werkzaamheden herroepen door daaraan een aantal aspecten toe te voegen (hierna: het bestreden besluit). Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op
8 oktober 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Feiten
Eiser was bij het Korps werkzaam als Coördinator, gewaardeerd in schaal 8. Nadat verweerder op 4 juli 2006 de functietypering van Senior Informatievoorziening, gewaardeerd in schaal 8 heeft vastgesteld, is eiser bij het primaire besluit van 1 november 2006 in deze functie geplaatst.
2.2 Standpunten partijen
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het kader van de reorganisatie ervoor gekozen is het Referentiemateriaal Functiewaardering Nederlandse Politie aan te wenden voor de functietyperingen, erop neerkomend dat de inhoud van de typeringen gelijk of nagenoeg gelijk is aan het referentiemateriaal.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt het bestuursorgaan beleidsvrijheid toe ten aanzien van het vaststellen van een organieke functie, waarbij het niet om de beschrijving gaat van de feitelijk uitgevoerde of opgedragen werkzaamheden maar om de door het bestuursorgaan aan de betrokken ambtenaar opgedragen werkzaamheden gegeven de inrichting van de organisatie zoals door het bestuursorgaan voor ogen staat. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat uit de organieke functie wel een duidelijk beeld naar voren moet komen van de kern van de functie en de aard van de taken.
Het standpunt van eiser dat enkele taakonderdelen uit zijn oude functietypering van voor de reorganisatie toegevoegd dienen te worden aan de nieuwe typering wordt door verweerder onderschreven. Aan de nieuwe typering moet dan ook worden toegevoegd: “kans op oplopen letsel en confrontatie met menselijk leed en of schokkende gebeurtenissen”. De functie van eiser is verder ongewijzigd dan wel nagenoeg ongewijzigd gebleven in vergelijking met zijn vorige functie. Verweerder ziet, gelet op de executieve status van eiser en het feit dat deze neventaken niet substantieel zijn, onvoldoende aanleiding de neventaken van eiser als groepscommandant ME en explosieven verkenner in de typering op te nemen.
2.2.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende waarde hecht aan de discrepantie op meerdere taakgebieden en verantwoordelijkheden die feitelijk door eiser worden vervuld, zodat niet wordt voldaan aan de visie dat uit de organieke functie een duidelijk beeld naar voren dient te komen van de kern van de functie en de aard van de taken.
Eiser stelt zich op het standpunt dat diens taken als groepscommandant ME en als Hulp OvJ dermate substantiële onderdelen in diens takenpakket zijn, dat deze wel zouden dienen te worden opgenomen in de functietypering. Ditzelfde geldt ten aanzien van diens coördinatietaken.
Verweerder neemt bij een functiebeschrijving het systeem van functiewaardering en de daarin opgenomen referentiefuncties tot uitgangspunt. Deze referentiefuncties, bedoeld voor functiewaardering ten behoeve van de gehele Nederlandse politie, vertaalt verweerder vervolgens één-op-één naar een organieke functiebeschrijving welke geldt voor de individuele ambtenaar, in dit geval eiser, en zoals tewerkgesteld binnen het gezagsbereik van verweerder. Verweerder heeft gebruik gemaakt van specifiek door de minister vastgesteld referentiemateriaal, waarbij de minister gebruik heeft gemaakt van diens bevoegdheid op grond van artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Door de handelswijze van verweerder ontstaat een onaanvaardbare discrepantie tussen de door verweerder vastgestelde organieke functiebeschrijving en de daadwerkelijke opgedragen werkzaamheden in de praktijk van alle dag.
Verweerder heeft op onjuiste wijze het systeem van functiewaardering voor de Nederlandse politie toegepast.
2.3 Beoordeling van het bestreden besluit
2.3.1 Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij de beoordeling van het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Het beroep zal op dit punt dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3.2 De rechtbank ziet zich in dit geding uitsluitend voor de vraag gesteld of het besluit tot plaatsing van eiser in de functie van Senior Informatievoorziening op goede gronden is genomen.
2.3.3 Allereerst merkt de rechtbank op dat voor zover eiser heeft bedoeld tegen de vaststelling van de functietypering of de functiewaardering op te komen, deze rechtbank al eerder (zie onder meer de uitspraken van de meervoudige kamer van 23 september 2009 en 25 september 2009, te vinden op rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BJ8553, BJ8555, BJ8556, BJ8558, BJ8559) in rechte heeft vastgesteld dat de vaststelling van een functietypering of een functiewaardering buiten de omvang van het geding valt in de situatie dat er sprake is van een functievolger. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag naar de passendheid van die nieuwe functie zoals in het kader van de reorganisatie is vastgesteld niet aan de orde. Evenmin is dan aan de orde of een andere nieuwe functie (meer) passend is en, zo ja, of dit betekent dat eiser daarin had moeten worden benoemd.
2.3.4 Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of verweerder eiseres terecht heeft aangemerkt als een functievolger, wiens oude functie “één-op-één” is teruggekeerd in de nieuwe functie van Senior Informatievoorziening. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van 6 mei 2004, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: AO9317
2.3.5 Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de functie waarin eiser bij het primaire besluit is geplaatst kan worden aangemerkt als de voortzetting van zijn oude functie. In de nieuwe functietypering wordt de functie weliswaar in andere bewoordingen getypeerd, maar inhoudelijk liggen de typeringen op één lijn. In het kader van de reorganisatie is de oude functie van eiser omgezet in zijn nieuwe functie en is hij in die functie geplaatst. Op zichzelf verzet eiser zich daar niet tegen, maar stelt hij aan de orde dat zijn feitelijke werkzaamheden niet stroken met zijn functietypering. Dat staat echter los van de reorganisatie.
2.3.6 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de oude en de nieuwe functietypering van eiser dat de functie in essentie bestaat uit onderzoekswerkzaamheden. De stelling van eiser dat zijn werkzaamheden na de reorganisatie zijn veranderd en dat hij voor de reorganisatie geen analyses uitvoerde en dit na de reorganisatie wel moet doen treft geen doel. De rechtbank is niet gebleken dat de opgedragen werkzaamheden van eiser op het moment van de reorganisatie verschilden van de opgedragen werkzaamheden voor de reorganisatie. Eiser moet dan ook als ‘functievolger’ in vorenbedoelde zin worden gekwalificeerd. Nu eiser is teruggekeerd in zijn eigen functie en geen sprake is van herplaatsing, is de vraag naar de passendheid van de functie gelet op de genoemde jurisprudentie van de CRvB niet meer aan de orde.
2.3.7 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit uit deelbesluiten bestaat: het besluit tot plaatsing na reorganisatie en het besluit tot het van toepassing verklaren van een bepaalde functiebeschrijving. Gesteld is dat verweerder daarmee Awb-technisch de uiterste grenzen van het geding heeft bepaald en het dus ook aan eiser is om te bepalen waartegen hij precies opkomt als het gaat om het bestreden besluit. Eiser beroept zich hierbij op artikel 7:11, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarmee is de gemachtigde van eiser van mening dat de rechtbank in tegenstelling tot eerder genoemde uitspraken van deze rechtbank (genoemd onder 2.3.3) een volle toets zou behoren aan te leggen en dus ook de functiebeschrijving op haar houdbaarheid in rechte zou moeten toetsen.
2.3.8 De rechtbank kan eiser hierin niet volgen, en overweegt daartoe als volgt .
Naar vaste jurisprudentie geeft artikel 4:6 van de Awb voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem). De bepaling verleent het bestuur de bevoegdheid om een herhaalde aanvraag, waaraan geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, maar laat het vrij om inhoudelijk op zo'n aanvraag te beslissen.
Het ne bis in idem beginsel geldt ook voor de rechtspraak: buiten de aanwending van op grond van de wet openstaande rechtsmiddelen, kan eenzelfde geschil niet voor de tweede keer aan de rechter worden voorgelegd. Daarbij geldt dat de wet voor de rechtspraak, anders dan voor het bestuur, niet voorziet in discretie, noch op een andere manier in uitzonderingen op de regel dat de weg naar de rechter slechts eenmaal gedurende een beperkte periode open staat. Voor de rechter geldt het beperkte toetsingskader dan ook, indien het bestuursorgaan geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
Dit geldt zelfs in het geval dat alle partijen hebben ingestemd met een volledige inhoudelijke beoordeling. De regels inzake de toegang tot de rechter staan immers niet ter vrije beschikking van partijen, maar zijn van openbare orde.
2.3.9 In deze zaak heeft verweerder ambtshalve het primaire besluit genomen tot plaatsing in de functie van Senior Informatievoorziening. Het door eiser aangevochten primaire besluit betreft dus alleen deze plaatsing. Vast staat dat verweerder in de bezwaarfase zeer ruim heeft getoetst en op alle in bezwaar aangevoerde gronden en dus ook die met betrekking tot de functiebeschrijving en waardering, is ingegaan. De beschrijving en waardering van de functie Senior Informatievoorziening is echter bij besluit van 4 juli 2006 onherroepelijk geworden.
Gelet op het hiervóór geschetste verschil in toetsingskader tussen bestuur en rechtbank, dient de rechtbank zich te onthouden van een oordeel met betrekking tot de functiewaardering en -typering, ondanks het feit dat verweerder daarop wel is ingegaan in het bestreden besluit.
De rechtbank kan uitsluitend oordelen over de plaatsing in een bepaalde functie.
Alles wat namens eiser is aangevoerd met betrekking tot artikel 7:11 van de Awb (dat niet ziet op de rechterlijke, maar op de bestuurlijke oordeelsvorming), stuit hierop af.
Bovenstaande overwegingen leiden er dan ook toe dat deze beroepsgrond wordt verworpen.
2.3.10 Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat zijn werkzaamheden na de reorganisatie langzaam zijn veranderd in vergelijking met zijn werkzaamheden voor de reorganisatie. Na de reorganisatie zijn er volgens eiser werkzaamheden verschoven naar de functie van projectleider. Ook stelt eiser dat zijn taken als groepscommandant ME en als Hulp OvJ in de functietypering dienen te worden opgenomen. Deze genoemde ontwikkeling en de wens tot aanvulling in de functietypering leiden er niet toe, zoals ook al onder 2.3.3 en 2.3.4 is overwogen, dat geen sprake zou zijn van een “functievolger” in vorenbedoelde zin.
2.3.11 Gelet op bovenstaande overwegingen zullen de beroepsgronden, zoals weergegeven onder 2.2.2 en die betrekking hebben op de passendheid van de functie in relatie tot de feitelijke werkzaamheden van eiser, evenals het systeem van functiewaardering verder buiten beschouwing blijven.
2.3.12 Eiser heeft tenslotte nog verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 1 juli 1999, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: AA8646. Deze uitspraak gaat naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser niet op nu het geschil in deze zaak niet gaat over de functietypering en functiewaardering, maar over de plaatsing in een bepaalde functie.
2.3.13 Gelet op bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit stand kan houden en het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Schadevergoeding in verband met schending redelijke termijn
2.3.14 Eiser heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat de rechtbank het bezwaarschrift van eiser op 6 december 2006 tegen het besluit van 1 november 2006 heeft ontvangen. Deze rechtbank zal op 22 december 2009 in deze zaak uitspraak doen. Dit betekent dat sinds de indiening van het bezwaarschrift ruim drie jaren zijn verstreken. Verweerder heeft op het bezwaar beslist op 13 december 2007. Vanaf de ontvangst door de rechtbank op 7 januari 2008 van het beroepschrift van eiser heeft de behandeling van het beroep bijna twee jaar geduurd.
2.3.15 De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure met – voor zover nodig – overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb, moet worden beslist op het verzoek van eiser om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek op grond van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb te heropenen. Op de voet van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank naast de korpsbeheerder van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
2.3.16 De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is in het bestreden besluit op allerlei aspecten van de functietypering/waardering ingegaan, heeft daarbij geen onderscheid gemaakt tussen de functiewaardering/typering en de plaatsing in een bepaalde functie en verweerder heeft onder het bestreden besluit een beroepsclausule opgenomen waarin dat onderscheid ook niet wordt gemaakt. Tenslotte heeft verweerder ook in het verweerschrift volhard in zijn standpunt. Nu het hier slechts gaat om het besluit tot plaatsing in de functie van Senior Informatievoorziening is eiser naar het oordeel van de rechtbank in die zin enigszins op het verkeerde been gezet.
Op grond hiervan ziet de rechtbank dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze worden vastgesteld op € 28,00 aan verletkosten, opgebouwd uit tweemaal een halfuur reistijd en een uur zitting à € 14,00 per uur.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, welke zijn begroot op € 644,00 als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Tevens dient het door eiser betaalde griffierecht van € 143,00 aan hem te worden vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voorzover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, aan de zijde van eiser begroot op € 28,00 (zegge: achtentwintig euro), te betalen door verweerder aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderd drieënveertig euro) aan eiser vergoedt;
- bepaalt dat het onderzoek onder twee nieuwe nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van eiser om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Hof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB O