ECLI:NL:RBAMS:2009:BL9940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-3641 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep werkgever tegen afwijzing WIA aanvraag wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2009 uitspraak gedaan in een beroep van Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. tegen de afwijzing van een WIA-aanvraag van een werknemer. De werknemer, die in dienst was als belader, was op 27 december 2005 uitgevallen door een extreem hoge bloeddruk en psychische problemen. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) had de werknemer een WSW-indicatie verleend, wat betekent dat hij arbeidsgehandicapt is en alleen in aanmerking komt voor aangepast werk. De werkgever was het niet eens met de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) dat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en stelde dat de medische en arbeidskundige onderzoeken onzorgvuldig waren uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had onderbouwd waarom de werknemer in staat zou zijn om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks de WSW-indicatie. De rechtbank benadrukte dat verweerder de verplichting heeft om een besluit over arbeidsongeschiktheid zorgvuldig en goed onderbouwd te motiveren, vooral wanneer er wezenlijke verschillen zijn in de oordelen van verschillende artsen. De rechtbank concludeerde dat verweerder op meerdere punten niet had voldaan aan zijn onderzoeks- en motiveringsplicht, en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/3641 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.,
eiseres,
gemachtigde mr. A.J.G. Tazelaar,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. Z. Seyban.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft verweerder de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van [persoon 1], werknemer van eiseres (hierna: de werknemer), afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is (hierna: het primaire besluit).
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2009. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. N. Kampert, arbeidsjurist en mr. A.J.G. Tazelaar, advocaat te Amstelveen. Verweerder is vertegenwoordigd door Z. Seyban.
Overwegingen
1. Feiten en standpunten van partijen
1.1. De werknemer is bij eiseres in dienst als belader. Op 27 december 2005 is hij
uitgevallen vanwege een extreem hoge bloeddruk. Daarnaast was sprake van psychische problemen (paniekstoornis).
1.2. Bij besluit van 21 december 2007 heeft Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) de
werknemer een indicatie ingevolge de Wet sociale werkvoorziening (WSW) voor de duur van twee jaar verleend. Volgens het CWI is er bij de werknemer sprake van beperkingen en kan hij werk doen met de volgende aanpassingen: geen tijds- of tempodruk, niet te zware lichamelijke belasting, mogelijkheid om terug te vallen op leidinggevende of collega’s, begripvolle begeleiding.
1.3. De werknemer is sinds 6 juni 2007 op arbeidstherapeutische basis werkzaam in de groenvoorziening van de gemeente Zutphen gedurende (laatstelijk) gemiddeld 18 uur per week.
1.4. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar rapportages van (bezwaar)verzekeringsartsen en (bezwaar)arbeidsdeskundigen op het standpunt dat de werknemer op 25 december 2007 (de datum in geding) minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Verweerder is van mening dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en stelt zich op het standpunt dat eiseres in beroep geen nieuwe (medische) feiten en of omstandigheden heeft aangevoerd.
1.5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het
standpunt dat verweerder de werknemer per datum in geding een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, althans van 65-80%. Eiseres voert aan dat het medisch en het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig zijn geweest. De werknemer heeft volgens eiseres meer beperkingen dan de verzekeringsarts heeft vastgesteld. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat de werknemer geen gangbare arbeid in de zin van de WIA kan verrichten, nu hij een WSW indicatie heeft. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de werknemer de geselecteerde functies zou kunnen verrichten, ondanks het feit dat hij een WSW indicatie heeft.
2. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WIA ontstaat recht op een WGA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien hij de wachttijd heeft doorlopen, gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van (artikel 5 van) de WIA is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van (artikel 4 van) de WIA is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. De rechtbank stelt voorop dat in gevallen als de onderhavige, waarin de werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat op het verweerder de verplichting rust om een besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2008, LJN BG3963). De werkgever heeft immers een andere rechtspositie dan de werknemer, die uit eigen wetenschap met zijn gezondheidstoestand bekend is. Wanneer de werkgever, zoals in dit geval, is afgegaan op informatie van de bedrijfsarts en deze een beredeneerd ander standpunt inneemt over de mogelijkheden van de werknemer dan de verzekeringsarts, rust op verweerder naar het oordeel van de rechtbank de plicht om inzichtelijk te maken waar dit verschil vooral door wordt veroorzaakt.
3.2. De bedrijfsarts heeft zich op het standpunt gesteld dat de werknemer niet volledig en
duurzaam arbeidsongeschikt is en per 30 mei 2007 een functionele mogelijkheden lijst opgesteld. De bedrijfsarts heeft beperkingen aangenomen t.a.v. concentreren en verdelen van aandacht, conflicthantering, het omgaan met emoties van zichzelf en van anderen, samenwerken, leidinggeven, autorijden en langdurig frequent zwaar tillen of dragen. De bedrijfsarts heeft een urenbeperking aangenomen en is van oordeel dat de werknemer geen nachtdiensten kan verrichten. In de toelichting geeft de bedrijfsarts aan dat de werknemer aangewezen is op fysiek licht, eenvoudig, voorgestructureerd werk zonder veel stress, veelvuldige storingen, tijdsdruk of piekbelasting. De bedrijfsarts is van mening dat begeleiding en aandacht gedurende het werk wenselijk is.
3.3. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 8 november 2007 vastgelegd dat zijn bevindingen overeenkomen met de gegevens van de arbodienst. De verzekeringsarts heeft daarbij geconcludeerd dat de bedrijfsarts terecht geen benutbare mogelijkheden heeft aangenomen en geconcludeerd dat de bedrijfsarts de mogelijkheden om te functioneren adequaat heeft vastgesteld en omschreven.
De verzekeringsarts heeft een functionele mogelijkheden lijst opgesteld per 13 december 2007. De bezwaarverzekeringsarts kan zich vinden in het oordeel van de verzekeringsarts.
3.4. De arbeidskundige heeft in zijn rapportage van 17 januari 2008 op het standpunt
gesteld dat de werknemer ongeschikt is voor de maatgevende arbeid als belader voor 39 uur per week. De arbeidskundige acht de werknemer wel geschikt voor de functies van wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur, machinebediende voedingsmiddelenindustrie en sorteerder/controleur. Op grond daarvan heeft de arbeidskundige geconcludeerd dat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De bezwaararbeidskundige heeft in zijn rapportage van 6 augustus 2008 geoordeeld dat de functies van machinebediende voedingsmiddelenindustrie, sorteerder/controleur en van productiemedewerker metaal een elektroindustrie passend zijn en komt tot dezelfde conclusie als de arbeidskundige. De arbeidskundige acht de werknemer ondanks het feit dat hij een WSW-indicatie heeft, op basis van de functionele mogelijkheden lijst geschikt voor reguliere arbeid.
3.5. De rechtbank stelt vast dat de functionele mogelijkheden lijst die de verzekeringsarts
heeft opgesteld, afwijkt van de functionele mogelijkheden lijst die de bedrijfsarts heeft opgesteld. Anders dan de verzekeringsartsen heeft de bedrijfsarts beperkingen aangenomen op het gebied van concentreren en verdelen van aandacht, inzicht in eigen capaciteiten, emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, samenwerken, vervoer en overige beperkingen in het sociaal functioneren.
De bedrijfsarts is van mening dat begeleiding en aandacht gedurende het werk wenselijk is en dat de werknemer is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden. Volgens de verzekeringsarts gelden voor de werknemer geen specifieke voorwaarden voor het dynamisch handelen in arbeid. De bedrijfsarts is van oordeel dat sprake is van een urenbeperking en dat de werknemer geen nachtdiensten kan verrichten. De verzekeringsarts heeft geen beperkingen ten aanzien van werktijden aangenomen.
3.6. Verweerder heeft aangevoerd dat het onvermijdelijk is dat het oordeel over de belastbaarheid van twee verschillende artsen op sommige punten afwijkt. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door de bedrijfsarts opgestelde functionele mogelijkheden lijst beknopter en minder verfijnd is dan die van de verzekeringsarts en er op gewezen dat de functionele mogelijkheden lijst van de bedrijfsarts een half jaar eerder is opgesteld dan die van de verzekeringsarts.
3.6. Op dit punt stelt de rechtbank ten eerste vast dat volgens de primaire verzekeringsarts van verschillen in visie tussen de bedrijfsarts en hem uitdrukkelijk geen sprake was. De feitelijk gebleken verschillen staan daar haaks op en zijn zonder toelichting niet begrijpelijk.
3.7. En zelfs indien wordt uitgegaan van verweerders stelling dat diverse artsen in oordeel kunnen verschillen, laat dat onverlet dat wezenlijke verschillen in oordeel bij (gemotiveerde) betwisting dienen te worden onderbouwd.
Die plicht tot onderbouwing geldt voor verweerder eens te meer in een situatie als de onderhavige, waar eiseres in bezwaar het besluit van 21 december 2007 van het CWI heeft ingebracht. Daarin heeft het CWI aangegeven dat de werknemer arbeidsgehandicapt is en alleen in aanmerking komt voor aangepast werk. Eiseres heeft onbetwist gesteld dat (ook) aan deze indicatie een uitgebreid medisch onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Derhalve heeft niet alleen de bedrijfsarts van eiseres, maar ook het CWI een andere inschatting van de mogelijkheden van de werknemer om arbeid te verrichten dan de verzekeringsartsen en de arbeidskundigen van verweerder.
3.8. Eiseres heeft in het bezwaarschrift van 4 maart 2008 naar voren gebracht dat de werknemer op dat moment onder begeleiding en op basis van arbeidstherapie gemiddeld 18 uur per week werkzaam was bij de Stichting Buitenbeheer in Zutphen. Eiseres heeft in het bezwaarschrift ook aangegeven dat al een paar keer was geprobeerd om het aantal uren uit te breiden, maar dat dit op advies van de neuroloog van de werknemer nog niet was gelukt.
3.9. Op deze punten is door verweerder geen nader feitenonderzoek verricht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze punten op zijn minst aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te verrichten naar de belastbaarheid van de werknemer; (ook) bij diens werkgever in Zutphen. Er is geen reden om in dit verband een door de werknemer gegeven schets van de situatie op voorhand beslissend te achten. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat eiseres ter zitting heeft gesteld dat de WSW indicatie van de werknemer met twee jaar is verlengd en dat de werknemer ook in zijn huidige werk nog regelmatig uitvalt.
3.10. Verweerder heeft derhalve op meerdere punten niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeks- en motiveringsplicht. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en het zorgvuldigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.11. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht € 288,- (tweehonderd achtentachtig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- (zeshonderd vierenveertig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. van Dullemen, griffier, en op 17 december 2009 in het openbaar uitgesproken.
de griffier, de rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: C