vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 417656 / HA ZA 09-255
Vonnis in verzet van 21 oktober 2009
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet (geopposeerde),
advocaat mr. M.J.H. ten Kate,
[A],
wonende te --,
gedaagde,
eiser in het verzet (opposant),
advocaat mr. A.P.W. Tonen.
Partijen zullen hierna de gemeente en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van de gemeente van 13 mei 2008 met producties;
- het door deze rechtbank op 17 september 2008 tussen de gemeente als eiseres en [A] en [B] als gedaagden bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 405056 HA ZA 08-2227 (hierna: het verstekvonnis);
- de verzetdagvaarding van [A] van 5 januari 2009 met producties;
- het tussenvonnis van 18 maart 2009, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de comparitie van 10 juni 2009;
- de akte van [A] van 15 juli 2009 met producties;
- de akte van de gemeente van 12 augustus 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In de periode 14 december 1999 tot en met 25 november 2002 hebben [A] en [B], destijds als ambtenaar in dienst bij de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam (hierna: de Sociale Dienst) van de gemeente, gefraudeerd met de verstrekking van bijzondere bijstand.
2.2. In september 2002 is door de afdeling Interne Controle van de Sociale Dienst een steekproefsgewijs onderzoek gehouden naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. Daaruit bleek van een opvallend hoog aantal onverklaarbare betalingen van bijzondere bijstand. In opdracht van de directeur van de Sociale Dienst heeft daarop een nader onderzoek naar de feiten plaatsgevonden door de Sociale Recherche van de Sociale Dienst. Het strafrechtelijk onderzoek van de Sociale Recherche is onder leiding van de officier van justitie voortgezet samen met het Bureau Financieel Economische Recherche van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
2.3. Op 25 november 2002 is door het Hoofd Handhaving, namens de directie van de Sociale Dienst, tegen onder meer [A] een voorlopige aangifte gedaan terzake van vermoedelijke overtreding van artikel 225 Wetboek van Strafrecht (Sr) (valsheid in geschrifte), 321 Sr (verduistering), 322 Sr (verduistering in functie gepleegd), 326 Sr (oplichting) en 359 Sr (verduistering als ambtenaar).
2.4. Bij brief van 9 december 2002 heeft de gemeente – voor zover hier van belang – als volgt aan [A] bericht:
“(…) Voorts is er een vermoeden dat u bij deze onregelmatigheden betrokken zou (kunnen) zijn. De betreffende onregelmatigheden vormen thans onderwerp van een (strafrechtelijk) onderzoek.
(…) In het kader van dit onderzoek is met u afgesproken dat u met onmiddellijke ingang tot nader order bijzonder verlof (met behoud van bezoldiging) wordt verleend.
(…) Zodra er resultaten van het onderzoek bekend zijn, zal ik mij nader beraden over uw situatie en u daarvan in kennis stellen.(…)”
2.5. Op 11 december 2002 is [A] op last van de officier van justitie aangehouden en terzake als verdachte gehoord.
2.6. In een rapport van de Sociale Recherche van de Sociale Dienst met als einddatum 13 maart 2003 zijn samenvattingen opgenomen van de acht verhoren van [A], afgenomen in de periode 11 december 2002 tot en met 18 december 2002. Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende weergegeven:
“(…) Dat [C] hem wel eens aangaf dat hij geld nodig had en dat hij er dan voor zorgde dat dat bedrag en een “beetje extra” werd overgemaakt; Dat hij in eerste instantie een kascheque van fl. 1.500,- had verstrekt, later werden dit voornamelijk girale betalingen van € 1.500 tot € 10.000,-;(…) Dat hij op dezelfde manier als bij [C] onterechte bijstand aan [D] heeft verstrekt;(…) Dat hij, geconfronteerd met het feit dat [D] 11 maal bijzondere bijstand heeft ontvangen voor in totaal fl. 37.565,92 (€ 17.046,57), een verkeerde inschatting had gemaakt; Dat hij schrikt van het feit dat hij voor [C] in totaal 25 maal bijzondere bijstand heeft verstrekt, voor een totaalbedrag van fl. 153.211,09 (€ 69.524,16); Dat hij ook onrechtmatige bijzondere bijstand had verstrekt voor [E]; (…) Dat hij in ieder geval 2 maal bijzondere bijstand voor [E] heeft verstrekt (…); Dat dit tweemaal een bedrag van rond
€ 6.000,- betrof; (…) Dat er inderdaad in één geval (…) een bijzondere bijstand van fl. 6.056,35 op de rekening van [F] is overgemaakt (…); Dat deze bijzondere bijstandverstrekking onrechtmatig was;(…) Dat hij in 2000 is begonnen met het onrechtmatig verstrekken van bijzondere bijstand; (…)”
2.7. In een brief van 23 december 2002 heeft de gemeente – voor zover hier van belang – als volgt aan [A] bericht:
“(…) Zoals mondeling al is meegedeeld door uw regiomanager is een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van verstrekte (bijzondere) bijstand door medewerkers van regio Zuid Oost.(…) Vanwege de ernst van de situatie (…) heeft de SDA aangifte gedaan.(…) Daarna is door de Officier van Justitie te Amsterdam een strafrechtelijk onderzoek gestart (…). Op 9 december 2002 bent u als verdachte aangehouden en ter zake verhoord. Op basis hiervan heeft de regiomanager u vanaf 9 december 2002 bijzonder verlof verleend.
Kijkend naar de thans bekende voorlopige gegevens uit het onderzoek, laat het zich aanzien dat uw gedrag van handelwijze kan worden aangemerkt als zeer ernstig plichtverzuim. Ik acht het zeer aannemelijk dat u misbruik heeft gemaakt behorend bij uw functie van medewerker dienstverlening SDA waardoor de SDA c.q. gemeente Amsterdam financieel is benadeeld.(…) Dit betekent dat uw huidige bijzondere verlofsituatie niet langer kan voortduren.
Hierbij besluit ik dan ook dat u met onmiddellijke ingang wordt geschorst (…).”
2.8. Bij brief van 17 januari 2003 heeft de gemeente – voor zover hier van belang – als volgt aan [A] bericht:
“(…) Naar aanleiding van steekproeven (…) heeft de Chef Handhaving van de Sociale Dienst Amsterdam op 25 november 2002 aangifte gedaan terzake (…) Naar het zich liet aanzien was de verkregen informatie dusdanig ernstig dat u op 9 december 2002 (…) met bijzonder verlof bent gestuurd. Daarna heb ik u op 23 december 2002 geschorst (…) Het Bureau Financieel Economische Recherche van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland heeft ter zake genoemde aangifte proces-verbaal opgemaakt (…) Op 8 januari 2003 heeft de Sociale Dienst Amsterdam toestemming verkregen dit proces-verbaal te gebruiken voor rechtspositionele procedures.
Na lezing van het mij ter beschikking staande dossier concludeer ik dat u sedert eind 1999 tot december 2002 bij herhaling aan meerdere personen welbewust onrechtmatig bedragen in het kader van de (bijzondere) bijstand heeft verstrekt aan derden c.q. bekenden van u.(…). In uw verklaringen heeft u alle verweten handelingen uiteindelijk erkent (…) U heeft (…) bij herhaling handelingen verricht waardoor de Sociale Dienst i.c. de gemeente Amsterdam financieel op grote schaal is benadeeld.(…)
Ik ben dan ook voornemens over te gaan tot het opleggen van (…) een onvoorwaardelijk strafontslag (…)”
2.9. Bij besluit van 30 januari 2003 is aan [A] de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
2.10. Bij vonnis van 7 maart 2006 is [A] door de rechtbank Amsterdam voor verduistering als ambtenaar en valsheid in geschrifte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren. Bij dit vonnis is de gemeente als benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2.11. Bij brief van 22 januari 2008 heeft de gemeente – voor zover hier van belang – als volgt aan [A] bericht:
“(…) Door deze feiten is de gemeente in haar vermogen benadeeld cq. heeft de gemeente schade geleden voor een bedrag van (…). U bent daarvoor aansprakelijk. (…) deel ik u mede dat de gemeente zich ten opzichte van u alle rechten voorbehoudt om nakoming te vorderen van de verbintenissen welke ingevolge de door u gepleegde strafbare feiten, op u jegens de gemeente rusten. Door deze brief wordt de verjaring daarvan gestuit.(…)”
2.12. Bij exploot van 29 januari 2008 heeft de gemeente haar brief aan [A] van 22 januari 2008 openbaar laten betekenen aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank Amsterdam.
3. Het geschil
3.1. De gemeente heeft in de verstekprocedure gevorderd dat – samengevat – de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [B] en [A] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander in zoverre zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan de gemeente te betalen de som van € 214.747,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2002, alsmede een bedrag van € 667,20, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2008 en de proceskosten met inbegrip van advertentiekosten.
3.2. De gemeente heeft daartoe onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde feiten gesteld dat [A] (en [B]) in hun hoedanigheid van ambtenaar bij de Sociale Dienst van de gemeente, hebben gefraudeerd met de verstrekking van bijzondere bijstand, als gevolg waarvan de gemeente schade heeft geleden. Voorts heeft zij betekenings- en advertentiekosten gemaakt ter hoogte van € 667,20.
3.3. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van de gemeente integraal toegewezen en zijn [A] en [B] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten behoudens de gevorderde post advertentiekosten, aan de zijde van de gemeente tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 6.825,44.
3.4. [A] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van de gemeente alsnog worden afgewezen.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Alleen [A] is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 17 september 2008 en dat verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [A] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2. [A] heeft zich beroepen op verjaring van de vorderingen van de gemeente.
4.3. Verjaring van een rechtsvordering tot schadevergoeding vangt op grond van artikel 3:310 lid 1 BW aan na de dag waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon.
4.4. [A] heeft gesteld dat deze datum ligt vóór 1 januari 2003, althans vóór 18 januari 2003. Hij heeft daarbij verwezen naar de brieven van de Sociale Dienst aan [A] van 9 december 2002 (zie 2.4.) en 23 december 2002 ( zie 2.7.), de verhoren van [A], welke hebben plaatsgevonden tussen 11 en 18 december 2002 (zie 2.6.) en de brief van 17 januari 2003 waarbij de gemeente aan [A] haar voornemen tot strafontslag meedeelt (zie 2.8.). Daaruit blijkt dat de gemeente in de loop van de maanden van november/december 2002, maar in elk geval begin januari 2003, op de hoogte geraakt moet zijn of was van het feit dat zij door de handelwijze van [A] schade heeft geleden. De gemeente heeft immers kennis kunnen nemen van de resultaten van voornoemde verhoren. Tijdens deze verhoren zijn telkens concrete schadebedragen genoemd en heeft [A] erkend dat hij een aantal jaren onrechtmatig bijzondere bijstand aan kennissen heeft verstrekt, aldus [A].
4.5. De gemeente heeft gesteld dat zij niet vóór 13 maart 2003, de sluitingsdatum van het rapport van de Sociale Recherche van de Sociale Dienst van de gemeente, op de hoogte was van de schade die haar door de handelingen van [A] zijn toegebracht, nu daarvóór niet inzichtelijk was welke strafbare feiten [A] precies had begaan, hoeveel feiten dat minimaal betrof, voor welk bedrag de gemeente minimaal was benadeeld en wat de rol van de andere bij het dossier betrokken personen was geweest. Zij was daarvóór nog niet daadwerkelijk in staat een rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen [A] in te stellen, hetgeen blijkens de jurisprudentie (zie HR 31 oktober 2003, NJ 2006, 112), een nadere concretisering is van voornoemde criteria van artikel 3:310 BW. De gemeente heeft dit standpunt nader onderbouwd door te verwijzen naar haar substantiëringsplicht op grond van artikel 111 lid 2 sub d in verbinding met lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), alsmede naar haar verplichting uit hoofde van artikel 21 Rv, beide betrekking hebbend op de inhoud van een dagvaarding. De gemeente heeft voorts betwist dat zij vóór 17 januari 2003 op de hoogte was van de inhoud van de verklaringen van [A] afgelegd in de verhoren van 11 december tot en met 18 december 2002. Zij verwijst daarbij naar de inhoud van de brief van 17 januari 2003, waaruit zou blijken dat het voornemen tot strafontslag gebaseerd is op een proces-verbaal van aangifte van het Bureau Financiële en Economische Recherche van de Politie Amsterdam-Amstelland en op verklaringen van [A] die ook aan het verlof en de schorsing ten grondslag hadden gelegen.
4.6. De rechtbank is met [A] van oordeel dat uit de schorsing van [A] op 23 december 2002 (zie 2.7.), opgelegd nadat de verhoren met [A] op 18 december 2002 waren afgerond, in samenhang met de inhoud van die verhoren (zie 2.6.), blijkt dat het de gemeente op dat moment al duidelijk was dat zij door de handelwijze van [A] aanzienlijke schade heeft geleden, welke schade in elk geval bestaat uit de in die verhoren genoemde concrete bedragen aan bijzondere bijstand welke door [A] aan diverse kennissen van hem waren verstrekt. In elk geval was de gemeente hiervan op de hoogte op 17 januari 2003, blijkens de inhoud van haar brief van deze datum (zie 2.8.), waarin met zoveel woorden naar de verklaringen van [A] wordt verwezen. De rechtbank kan het in dit verband opgeworpen verweer van de gemeente, dat uit voormelde brief zou blijken dat zij toen niet op de hoogte was van de verklaringen van [A] afgelegd tijdens de verhoren van 11 tot en met 18 december 2002, dan ook niet volgen. Immers, zonder nadere toelichting welke ontbreekt, is onbegrijpelijk waarom de gemeente [A] in afwachting van nader onderzoek eerst met verlof stuurt en dan, nadat er acht verhoren met [A] hebben plaatsgevonden, vervolgens schorst en een voornemen tot strafontslag aanzegt op basis van – zoals de gemeente stelt – hetzelfde materiaal dat voorhanden was ten tijde van het verlof. Daar komt nog bij dat in voornoemde brief niet wordt gesteld dat de gemeente zich baseert op een proces-verbaal van aangifte, maar op een proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van de eerder gedane aangifte. Nu tevens vaststaat dat het strafrechtelijk onderzoek door voornoemde recherche-afdeling van de politie samen met de Sociale Recherche van de Sociale Dienst is uitgevoerd (zie 2.2.), heeft de gemeente haar verweer op dit punt onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Nu zij eveneens geen nader bewijs op dit punt heeft aangeboden, gaat de rechtbank ervan uit dat daar waar in de brief van 17 januari 2003 wordt verwezen naar “verklaringen” van [A] en in de brief van 23 december 2002 wordt verwezen naar de “thans bekende voorlopige gegevens van het onderzoek”, wordt gedoeld op de verklaringen, afgelegd tijdens de verhoren van 11 tot en met 18 december 2002, dan wel de daaruit volgende gegevens. De gemeente wordt daarom reeds ten tijde van de schorsing op 23 december 2002, maar in elk geval op 17 januari 2003, toen zij kennelijk beschikte over het proces-verbaal van de politie, op de hoogte geacht te zijn geweest van de inhoud van voornoemde verhoren met [A].
4.7. De gemeente heeft voorts gesteld dat zij in de periode vóór 1 januari 2003 dan wel vóór 18 januari 2003, niet op de hoogte was van het feit dat [A] haar schade had berokkend omdat zij daarover toen nog niet alle details tot haar beschikking had. Daarover beschikte de gemeente pas toen het eindrapport van de Sociale Recherche was opgemaakt op 13 maart 2003, aldus de gemeente. De rechtbank volgt dit verweer evenmin. Ten onrechte voert de gemeente aan dat voor de vaststelling van het moment waarop de gemeente bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon, dan wel dat zij daadwerkelijk in staat moet worden geacht een rechtsvordering in te stellen, van belang is of op dat moment over de exacte feitenkennis beschikt kan worden die nodig is om een dagvaarding uit te brengen. Daarvoor heeft de gemeente immers nog de gehele verjaringstermijn van vijf jaar de tijd, welke periode zij door middel van (tijdige) stuiting ook nog kan verlengen.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat de verjaringstermijn is gaan lopen een dag na de schorsing op 23 december 2002, maar in elk geval op 18 januari 2003.
4.9. Voor het antwoord op de vraag of het beroep op verjaring kan slagen, dient vervolgens te worden vastgesteld of en zo ja, wanneer de verjaring is gestuit. Immers, de dagvaarding in deze zaak is eerst op 13 mei 2008, en dus niet binnen de vijfjaarstermijn, aangebracht.
4.10. De gemeente heeft aangevoerd dat de verjaring is gestuit op 29 januari 2008 door de betekening van haar stuitingsbrief van 22 januari 2008 conform artikel 54 lid 4 Rv aan het parket van het openbaar ministerie bij de rechtbank Amsterdam (zie 2.12). Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, zijn de vorderingen van de gemeente verjaard, nu de op 24 december 2002 (of uiterlijk op 18 januari 2003) aangevangen verjaring daarvan, op 29 januari 2008 niet tijdig is gestuit.
4.11. De gemeente heeft tenslotte nog aangevoerd dat het beroep van [A] op een ingangsdatum van de verjaring liggend vóór de datum van 13 maart 2003, de sluitingsdatum van voornoemd rapport van de Sociale Recherche, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij heeft dit onderbouwd door te stellen dat [A] gedurende een lange tijd ernstige strafbare feiten heeft gepleegd, ter zake waarvan bovendien intern en extern strafrechtelijk onderzoek nodig was. Dit onderzoek is door de Sociale Recherche van de dienst Werk en Inkomen (rechtbank: voorheen de Sociale Dienst) en het Bureau Financiële en Economische Recherche van de Politie Amsterdam-Amstelland voortvarend uitgevoerd en voornoemde Sociale Recherche heeft op voortvarende wijze haar rapport uitgebracht op 13 maart 2003, aldus de gemeente. De rechtbank kan de gemeente daarin niet volgen. De verjaringstermijn vangt aan de dag na het moment dat de benadeelde bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon. Dit tijdstip volgt niet uit het beroep van de schadeveroorzaker op een bepaalde datum, maar uit de feiten. Met haar vaststelling dat de verjaringstermijn op 24 december 2002 of uiterlijk op 18 januari 2003, is aangevangen, doet de rechtbank geen uitspraak over de voortvarendheid – of een eventueel gebrek daaraan – van het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak. Ook is in dit verband niet van belang dat [A] strafbare feiten heeft gepleegd.
4.12. Op grond van het voorgaande zal het verstekvonnis, voor zover het de veroordeling van [A] betreft, worden vernietigd en zullen de vorderingen van de gemeente, opnieuw rechtdoende, worden afgewezen.
4.13. De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure welke aan de zijde van [A] tot op heden worden begroot op
€ 6.233,98, waarvan te betalen aan [A] € 115,- voor bij hem gevallen vast recht en aan de griffier van deze rechtbank € 5.000,- (2,5 punten x tarief € 1.000,-) aan salaris advocaat,
€ 1.033,- aan overig vast recht en € 85,98 aan exploitkosten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het verstekvonnis voor zover tegen [A] gewezen;
5.2. wijst de vordering, voor zover ingesteld tegen [A], af;
5.3. veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 6.233,98, waarvan te betalen aan [A] € 115,- voor bij hem gevallen vast recht en aan de griffier van deze rechtbank € 6.118,98, door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.728 ten name van MVJ Arrondissement Amsterdam onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer.
[tav de proceskostenveroordeling heeft de rechtbank op 11 november 2009 een herstelvonnis gewezen]
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Loman en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2009.?