vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 440371 / HA ZA 09-3287
Vonnis in incident van 9 december 2009
[A],
wonende te --,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H. Nieuwenhuizen,
[B],
in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair in de nalatenschap van [C],
wonende te --, gemeente --,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. P.J. Kouwenberg.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties
- de incidentele conclusie van antwoord met producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1. De rechtbank zal in het incident van de volgende feiten uitgaan.
2.1.1. [A] en [B] zijn kinderen en erfgenamen van de op 27 februari 2008 overleden [C] (hierna: [C]). [B] is benoemd tot executeur-testamentair.
2.1.2. Het testament van [C] bepaalt, voor zover thans relevant:
“Art IV.9 (…) De executeur is verplicht jaarlijks en bij het einde van zijn beheer rekening en verantwoording af te leggen aan mijn erfgenamen. (…)”
3. Het geschil in het incident
3.1. [A] vordert dat, bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van het geding, [B] veroordeeld zal worden om binnen één week na betekening van het vonnis aan [A] rekening en verantwoording af te leggen van zijn werkzaamheden als executeur en (de rechtbank leest: van) de nalatenschap, onder het overleggen van een overzicht van de inkomsten en kosten, met veroordeling van [B] om aan [A] alle gewenste inlichtingen te geven over de uitvoering van zijn taken en aan haar inzage te geven in alle bankafschriften en overige administratieve bescheiden met betrekking tot de nalatenschap en zijn werkzaamheden als executeur testamentair, op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag(-deel) dat [B] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, onder bepaling dat de door [B] reeds gemaakte en nog te maken advocaatkosten, proceskosten, dwangsommen en aan [A] betaalde of te betalen rente niet ten laste van het erfdeel ven [A] zullen worden gebracht en met veroordeling van [B] in de kosten van de procedure.
3.2. [B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in het incident
rekening en verantwoording
4.1. [A] vordert dat [B] veroordeeld zal worden tot het afleggen van rekening en verantwoording. In artikel 4:151 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een executeur bij het einde van zijn beheer van de nalatenschap verplicht is rekening en verantwoording af te leggen. Op grond van artikel IV.9 van het testament is [B] ook verplicht om jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen.
4.2. [A] heeft gesteld dat [B] niet aan deze verplichting heeft voldaan. [B] heeft die stelling onbetwist gelaten, doch heeft gesteld dat [A] (via de notaris) alle relevante stukken heeft ontvangen of kan ontvangen. Daarmee is echter niet vast komen te staan dat [B] daadwerkelijk rekening en verantwoording heeft afgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op [B] de verplichting rust om (alsnog) rekening en verantwoording af te leggen.
4.3. [A] heeft er voor gekozen om in een incident te vorderen dat [B] bevolen zal worden rekening en verantwoording af te leggen. [B] stelt dat dit misbruik van procesrecht is, te meer nu er eerder een kort geding tussen partijen is gevoerd, waarbij het afleggen van rekening en verantwoording niet is gevorderd. Volgens [B] wordt een vlotte en afrondende afhandeling van de hoofdzaak door het incident verhinderd. Ook stelt [B] dat de aard van de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording zich verzet tegen toewijzing, aangezien een veroordeling tot rekening en verantwoording geen voorziening is voor de duur van het geding.
4.4. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De vordering van [A] in de hoofdzaak strekt tot uitbetaling van haar erfdeel, volgens [A] een bedrag van EUR 173.851,75. Het afleggen van rekening en verantwoording gaat naar zijn aard aan de verdeling van de nalatenschap vooraf. De vordering in de hoofdzaak kan dus pas worden beoordeeld nadat door [B] rekening en verantwoording is afgelegd. Hiermee is het belang van [A] bij haar vordering tot het treffen van de verzochte voorziening gegeven. Overigens maakt ook het feit dat [B] niet slechts gehouden is bij het einde van zijn beheer rekening en verantwoording af te leggen, maar daartoe ingevolge het testament jaarlijks verplicht is, dat [A] belang heeft bij haar vordering.
De rechtbank volgt [B] niet in zijn standpunt dat het afleggen van rekening en verantwoording naar zijn aard niet kan worden toegewezen bij wege van voorlopige voorziening. Met het doen van rekening en verantwoording over de door [B] verrichte werkzaamheden, wordt immers niet de rechtsverhouding tussen partijen vastgesteld, maar het is een middel om te kunnen komen tot een vaststelling van die rechtsverhouding (c.q. de verdeling van de nalatenschap). Dat de bij wege van voorlopige voorziening uitgesproken veroordeling tot het afleggen van rekening en verantwoording slechts rechtskracht heeft tot de einduitspraak in de hoofdzaak in kracht van gewijsde gaat, is geen belemmering voor toewijzing. Indien in de hoofdzaak de verdeling is vastgesteld en een veroordeling tot uitbetaling aan [A] van haar erfdeel is uitgesproken, is immers de taak van de executeur beëindigd en is een verdere verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording niet meer aan de orde. Overigens valt niet in te zien waarom, zoals [B] kennelijk meent, een veroordeling tot het doen van rekening en verantwoording naar haar aard niet bij wege van voorlopige voorziening in het kader van een bodemprocedure zou kunnen worden verzocht en wel in kort geding.
4.5. De gevorderde termijn van een week is echter onredelijk kort voor het afleggen van rekening en verantwoording. De rechtbank zal in het incident bevelen dat [B] rekening en verantwoording aflegt van zijn beheer van de nalatenschap over de periode vanaf het overlijden van [C] tot de datum van dit vonnis. Uiteraard is [B] gehouden om later in de hoofdzaak, mocht een finale rekening en verantwoording nu nog niet mogelijk zijn, zich nog te verantwoorden over de periode na dit vonnis. Om proceseconomische redenen, en gelet op artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), zal de rechtbank in het incident bepalen dat [B] rekening en verantwoording dient af te leggen bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak, zodat ook de rechtbank daarvan kennis kan nemen en de stand van de nalatenschap in haar beoordeling van de hoofdzaak kan betrekken. Voor wat betreft de aan die rekening en verantwoording ten grondslag liggende stukken en de gevorderde dwangsom, wordt verwezen naar wat hierna onder rechtsoverweging 4.7. respectievelijk 4.8. wordt overwogen.
inlichtingen en inzage
4.6. [A] heeft voorts gevorderd [B] te veroordelen alle gewenste inlichtingen te geven over de uitvoering van zijn taken en inzage te geven in alle bankafschriften en overige administratieve bescheiden met betrekking tot de nalatenschap en de werkzaamheden van [B]. als executeur. [B] heeft zich ook tegen dit deel van de vordering verzet. Volgens hem is [A] van de stand van de nalatenschap volledig op de hoogte, althans kan zij dat zijn omdat zij al via haar notaris alle rekeningafschriften, kopieën van facturen etc. heeft ontvangen over de periode vanaf één jaar voor het overlijden van [C] tot aan het kort geding tussen partijen in april 2009. Daarna zijn er nauwelijks meer mutaties geweest, aldus [B]. Verder is volgens [B] de omschrijving van de gevorderde inlichtingen te ruim, zeker in combinatie met de gevorderde dwangsom, waardoor hij een “trekpop” van [A] wordt.
4.7. De rechtbank begrijpt het petitum aldus, dat de vorderingen inlichtingen te verstrekken en inzage in stukken te verschaffen samenhangen met de vordering rekening en verantwoording af te leggen en dus de uitvoering door [B] van zijn taak als executeur betreffen.
4.7.1. Ingevolge artikel 4:148 BW is een executeur gehouden een erfgenaam alle door deze gewenste (cursivering door rechtbank) inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak te verschaffen. Daarmee wordt de keuze welke inlichtingen moeten worden verschaft, bij de erfgenaam gelegd en niet bij de executeur. Uiteraard zal de erfgenaam daarbij wel de redelijkheid en billijkheid in acht moeten nemen. Evenals overigens de executeur op zijn beurt ook gehouden is zich ten opzichte van de erfgenamen naar redelijkheid en billijkheid te gedragen. Gelet op artikel 4:148 BW kan de vordering inlichtingen te verstrekken, zoals geformuleerd door [A], dus worden toegewezen. De veroordeling zal echter pas geëffectueerd kunnen worden nadat door [A] aan [B] concrete vragen zijn gesteld.
4.7.2. Ook de vordering inzage te geven in de door [A] genoemde stukken, is in beginsel voor toewijzing vatbaar. Naar het oordeel van de rechtbank volgt immers uit de verplichting inlichtingen te verschaffen in samenhang met de verplichting rekening en verantwoording af te leggen, dat [A] desgewenst inzage dient te krijgen in de stukken die ten grondslag liggen aan de door de executeur af te leggen rekening en verantwoording. Voor zover de betreffende bescheiden door [B] nog niet aan [A] (al dan niet via haar notaris) ter inzage zijn gegeven, dient dit dus alsnog te geschieden. De rechtbank ziet echter geen noodzaak om te bevelen dat dit ten overstaan van de rechtbank geschiedt en dat dus mede aan de rechtbank alle bankafschriften en de administratie van de nalatenschap worden overgelegd. De rechtbank zal dan ook het volgende gelasten. [B] zal aan [A] (al dan niet via haar notaris) uiterlijk ten tijde van het nemen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak kopieën dienen te verstrekken van de door haar gevorderde stukken, dan wel spreken partijen af dat [A] op een andere wijze in voldoende mate inzage wordt geboden in deze stukken, waarbij zij de mogelijkheid krijgt om, indien en voor zover zij dat wil, voor rekening van de nalatenschap kopieën te maken.
overige
4.8. Mede nu [B] heeft verklaard zich niet aan enige rechtsplicht te willen onttrekken, ziet de rechtbank voor het opleggen van een dwangsom thans onvoldoende reden. Indien [B] niet aan zijn verplichtingen voldoet, kan de rechtbank daaraan in de hoofdzaak de gevolgen verbinden die haar gerade voorkomen.
4.9. De rechtbank stelt vast dat [B] is gedagvaard in zijn hoedanigheid van executeur. Op grond van artikel 4:7 lid 1 sub d zijn de kosten van de executele schulden van de nalatenschap. Het erfdeel van [A] maakt, nu de nalatenschap nog niet is verdeeld, deel uit van de nalatenschap. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke grond de – juridische – kosten van de executele niet voor rekening van het erfdeel van [A] zouden mogen komen. De daartoe strekkende vordering zal daarom worden afgewezen.
4.10. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. veroordeelt [B] tot het afleggen van rekening en verantwoording van zijn beheer van de nalatenschap, onder het overleggen van een overzicht van de inkomsten en kosten bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak,
5.2. veroordeelt [B] om aan [A] alle gewenste inlichtingen te geven over de uitvoering van zijn taken als executeur en haar inzage te geven in alle bankafschriften en overige administratieve bescheiden terzake de nalatenschap en zijn werkzaamheden als executeur testamentair,
5.3. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
5.4. wijst het gevorderde voor het overige af,
in de hoofdzaak
5.5. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 januari 2010 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bouter-Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.?