RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.539.2008 RK nummer: 08/5565
Datum uitspraak: 29 april 2009
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 oktober 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
9 oktober 2008 door de rechter van de rechtbank van Wroclaw, 3de afdeling voor strafzaken, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Achterhoek’
te Zutphen,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 november 2008. Daarbij zijn de
officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.M. Rammelt, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting op 12 november 2008 heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 26 november 2008 beslist het onderzoek ter zitting te heropenen en te schorsen voor onbepaalde tijd en de officier van justitie verzocht de door de rechtbank in de tussenuitspraak geformuleerde vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen.
Na beantwoording van vorenbedoelde vragen is de behandeling van de vordering op de openbare zitting van 18 februari 2009 voortgezet. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting op 18 februari 2009 heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 maart 2009 beslist het onderzoek ter zitting te heropenen en te schorsen voor onbepaalde tijd en de officier van justitie verzocht de door de rechtbank in de tussenuitspraak geformuleerde vraag aan de Poolse autoriteiten te stellen.
Na beantwoording van vorenbedoelde vraag is de behandeling van de vordering op de openbare zitting van 15 april 2009 voortgezet. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Zoals in de tussenuitspraak van 4 maart 2009 reeds is vermeld, liggen aan het EAB de volgende 3 vonnissen van de Arrondissementsrechtbank te Olesnica, Polen, ten grondslag:
- een rechtsgeldig vonnis van 22 december 2003 in de zaak met referentienummer VI K 604/03 (beslissing tot omzetting in een onvoorwaardelijke straf d.d. 31 augustus 2005 VI Ko 386/53 );
- een vonnis bij verstek van 1 december 2004 in de zaak met referentienummer VI K 731/04;
- een vonnis bij verstek van 12 april 2006 in de zaak met referentienummer VI K 1079/05.
Ten aanzien van de (verstek) vonnissen met referentienummers VI K 731/04 en VI K 1079/05 heeft de rechtbank in genoemde tussenuitspraak reeds overwogen dat de overlevering niet toelaatbaar is omdat – kort gezegd - de garantie die door de Poolse autoriteiten is gegeven onvoldoende is om als een garantie als bedoeld in artikel 12 van de OLW te worden aangemerkt.
Thans resteert nog de vraag of de overlevering kan worden toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, welke bij vonnis met referentienummer VI K 604/03 in Polen is opgelegd (en bij beslissing van 31 augustus 2005, VI Ko 386/53 is omgezet in een onvoorwaardelijke straf). In dat verband heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht de volgende vraag door te geleiden naar de Poolse justitiële autoriteiten:
Wat is de aanleiding geweest voor de beslissing tot tenuitvoerlegging bij vonnis van 31 augustus 2005 (VI Ko 386/35) van de eerder bij vonnis van 22 december 2003 (VI K 604/03) opgelegde voorwaardelijke straf?
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 19 maart 2009 het navolgende laten weten:
“The court, in its decision of 31 August 2005 taken on the grounds of article 75§1 of the Penal Code, ordered the execution of the penalty of 1 year of imprisonment, adjudicated in case bearing the reference symbol documents: VI K 604/03, imposed on the convict [opgeëiste persoon], on the grounds of the fact that he was sentenced again (case no VI K 731/04) for an offence of similar nature committed deliberately in the probationary period.”
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de overlevering voor de executie van het resterende vonnis dient te worden geweigerd. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat uit voornoemd antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteiten blijkt dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf van 31 augustus 2005 (VI Ko 386/35) verband houdt met het verstekvonnis in de zaak met referentienummer VI K 731/04. Overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal een schending van het bepaalde in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betekenen. Immers, de Poolse autoriteiten hebben geen garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting in de verstekzaak die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij eerder vonnis opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het door de raadsman opgeworpen verweer op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 van de OLW nu het gaat om een omzetting van een reeds eerder opgelegde voorwaardelijke straf en derhalve geen situatie aan de orde is waar de “criminal charge” in de zin van artikel 6 EVRM wordt vastgesteld. Voorts heeft zij gesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van een flagrante schending van de door het EVRM gewaarborgde fundementele rechten van de opgeëiste persoon.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 12 OLW luidt als volgt:
Overlevering wordt niet toegestaan, indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat is gewezen zonder dat de verdachte in persoon
is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting, dan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft, dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
Naar vaste rechtspraak heeft de garantie ex artikel 12 van de OLW alleen betrekking op de vervolging ten gronde - een criminal charge - en niet op de omzetting van een voorwaardelijke veroordeling in een onvoorwaardelijke straf.
Op basis van voornoemde brief van 19 maart 2009 staat thans evenwel vast dat het verstekvonnis met referentienummer VI K 731/04 de grondslag is geweest voor de beslissing tot tenuitvoerlegging van 31 augustus 2005 van het vonnis van 22 december 2003, waarover nog dient te worden beslist. Zoals reeds is overwogen, heeft de rechtbank bij eerdergenoemde tussenuitspraak de overlevering ter executie van het verstekvonnis met referentienummer VI K 731/04 niet toelaatbaar geacht. Dit houdt dus in dat de overlevering wordt verzocht voor het uitzitten van een straf die uitsluitend onvoorwaardelijk is geworden als gevolg van een andere veroordeling waarvoor de rechtbank de overlevering niet toelaatbaar acht, omdat het overleveringsverzoek voor dat andere vonnis niet voldoet aan de eisen die de Nederlandse overleveringswetgeving daaraan stelt.
De rechtbank is van oordeel dat nu geen garantie in de zin van artikel 12 van de OLW is gegeven dat de opgeëiste persoon alsnog om een nieuw proces kan verzoeken terzake van het verstekvonnis van 1 december 2004 en daar in persoon aanwezig kan zijn, het ontbreken van die mogelijkheid eveneens consequenties dient te hebben voor de uitsluitend op basis van dat verstekvonnis alsnog onvoorwaardelijk geworden straf, opgelegd bij vonnis van 22 december 2003.
De rechtbank acht derhalve ook de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd bij het vonnis met referentienummer VI K 604/03 en bij beslissing van 31 augustus 2005 (VI Ko 386/35) onvoorwaardelijk is geworden, niet toelaatbaar.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7, 12 van de OLW.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon], aan de rechter van de rechtbank van Wroclaw, 3de afdeling voor strafzaken, Polen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij vonnissen van 22 december 2003 in de zaak met referentienummer VI K 604/03, 1 december 2004 in de zaak met referentienummer VI K 731/04 en 12 april 2006 in de zaak met referentienummer VI K 1079/05 opgelegde vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Heft op het - geschorste - bevel tot gevangenhouding.
Aldus gedaan door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. P.H.A. Knol en L. Biller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.P. Pijls, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 april 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.