vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Rolnummer: 1043430 / DX EXPL 09-270
Vonnis van: 27 januari 2010
F.no.: 632
Vonnis van de kantonrechter
1. [eiser],
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
nader te noemen [eiser] en [eiseres] en gezamenlijk [eisers],
gemachtigde: mr. J.C.T. Papeveld,
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 april 2009, met producties.
Bij rolmededeling van 3 december 2009 (bedoeld moet zijn 28 april 2009) is de behandeling aangehouden in afwachting van arresten van de Hoge raad waarin rechtsvragen zouden worden beantwoord die partijen in effectenlease-zaken verdeeld houden. Op 5 juni heeft de Hoge Raad een drietal arresten gewezen waarin hij op deze rechtsvragen een antwoord heeft gegeven.
Bij rolmededeling van 22 juli 2009 is de zaak verwezen naar de rol van 12 augustus 2009 voor uitlating doorhaling dan wel voortprocederen. [eisers] hebben bij akte, tevens akte wijziging eis, verzocht om door te procederen.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 2 september 2009 waarbij een comparitie is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 december 2009 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
2. De feiten
In conventie en in reconventie:
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
2.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2 [eiser] heeft de volgende lease-overeenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia. De overeenkomst is tot stand gekomen via bemiddeling door tussenpersoon De Pensioenplanner.
Nr Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd Termijnbedrag
1. 20008128 29-4-1998 Capital Effect € 40.670,30 180 mnd. € 10.845,42 vooruitbetaling
[eiseres] heeft de volgende lease-overeenkomst ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia. De overeenkomst is tot stand gekomen via bemiddeling door tussenpersoon NAS Financieel Adviseurs.
Nr Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd Termijnbedrag
2. 23101136 13-3-2001 AEX Plus Effect
Vooruitbetaling 20 jaar € 59.899,20 240 mnd. € 11.979,60 vooruitbetaling
De in de procedure betrokken lease-overeenkomsten zullen hierna als individuele
overeenkomst worden aangeduid met het betreffende nummer uit de linker kolom van bovenstaande tabel en gezamenlijk als ‘de lease-overeenkomsten’.
2.3. In totaal hebben [eisers] op grond van lease-overeenkomst 1 € 16.945,80 aan maandtermijnen aan Dexia betaald, en € 3.157,58 ontvangen aan dividenden en andere voordelen. In totaal is op grond van lease-overeenkomst 2 € 11.979,60 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. [eisers] hebben op grond van lease-overeenkomst 2 geen dividenden of andere voordelen ontvangen.
2.4. Dexia heeft met betrekking tot de lease-overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld. Deze eindafrekeningen zagen er, voor zover van belang, als volgt uit:
Eindafrekening lease-overeenkomst 1:
Opbrengst verkoop € 14.767,50
Totaal aan inhaalincasso’s (tegoed) (bij) 225,94
Tegoeden contract 20008128 (bij) 196,88
Subtotaal bij: € 15.190,32
Beëindigingskosten (af) 110,00
Restant hoofdsom (af) 12.930,66
Achterstallige post(en) van contract 20008128 (af) 1.807,52
Subtotaal (af) € 14.848,18
Totaal nog door u te ontvangen € 342,14
Eindafrekening lease-overeenkomst 2:
Waarde Certificaat € 24.319,48
Totaal aan inhaalincasso’s (tegoed) (bij) 249,58
Subtotaal bij: € 24.569,06
24 Resterende termijnen à € 249,58 contant gemaakt tegen 5,00 % (af) 5.695,36
Beëindigingskosten (af) 110,00
Contant gemaakte restant hoofdsom (af) 17.973,01
Achterstallige post(en) van contract 23101136 (af) 1.747,06
Subtotaal (af) € 25.525,43
Totaal door u nog te voldoen € 956,37
[eisers] hebben het positieve resultaat op lease-overeenkomst 1 van Dexia ontvangen. [eisers] hebben het bedrag van de eindafrekening van lease-overeenkomst 2 niet aan Dexia voldaan.
3. Het geschil in conventie
3.1 [eisers] vorderen, na wijziging van eis, dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Dexia wordt veroordeeld tot betaling van € 25.630,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele voldoening. Voorts vorderen [eisers] om Dexia te gebieden het Bureau Kredietregistratie te Tiel schriftelijk te berichten de registratie van [eisers] aldaar te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Ten slotte vorderen [eisers] Dexia te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2. [eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat Dexia, kort gezegd, is tekort geschoten in de op haar rustende zorgplicht ten tijde van de totstandkoming van de lease-overeenkomsten.
3.3. Dexia heeft de vorderingen van [eisers] gemotiveerd betwist. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. In reconventie vordert Dexia betaling door [eiseres] van € 956,37, zijnde het resterende saldo van de door Dexia opgestelde eindafrekening van lease-overeenkomst 2, te vermeerderen met de contractuele rente, althans de wettelijke rente, stellende dat [eiseres] in verzuim is met de nakoming van haar verplichtingen uit lease-overeenkomst 2, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
4.2. [eisers] hebben de vorderingen van Dexia gemotiveerd betwist. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling nader ingegaan.
5. Beoordeling in conventie en reconventie
Aansprakelijkheid tussenpersoon
5.1. Als meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van [eisers] heeft Dexia aangevoerd dat zij niet aansprakelijk is voor de gedragingen van de tussenpersonen via wie de lease-overeenkomsten tot stand zijn gekomen. In het arrest van 28 maart 2008 (LJN: BC2837) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een effecteninstelling als Dexia aansprakelijk is voor de gedragingen van een tussenpersoon. Het beroep van Dexia faalt derhalve.
5.2. In zijn arrest van 5 juni 2009 (LJN: BH 2815) heeft de Hoge Raad voor soortgelijke geschillen voorts een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, die de kantonrechter overneemt.
Zorgplicht, causaal verband en eigen schuld
5.3. In dit arrest heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, uitgangspunten en een beoordelingskader geformuleerd wat betreft de volgende vragen:
(i) heeft Dexia de op haar rustende bijzondere zorgplicht geschonden?
(ii) zo ja, in hoeverre bestaat er causaal verband (als bedoeld in artikel 6:162 BW) tussen deze onrechtmatige daad van Dexia en de door [eisers] geleden schade?
(iii) welk deel van deze schade moet op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van [eisers] blijven?
In een viertal op 1 december 2009 uitgesproken arresten, heeft het Amsterdamse hof deze uitgangspunten en dit beoordelingskader van een nadere invulling voorzien (zie LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983). De kantonrechter neemt de in deze rechtspraak neergelegde overwegingen en beslissingen tot leidraad voor de verdere beoordeling van het voorliggende geschil. Dit betekent voor de onderhavige zaak het volgende.
5.4. Op Dexia rust als professionele dienstverlener jegens haar wederpartij als particuliere belegger met wie zij voornemens is een overeenkomst tot effectenlease aan te gaan een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortkomende bijzondere zorgplicht. Deze bijzondere zorgplicht strekt ertoe particuliere wederpartijen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht. Deze bijzondere zorgplicht is tweeledig en brengt allereerst mee dat Dexia degene met wie zij een overeenkomst tot effectenlease aangaat tevoren indringend in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen moet waarschuwen voor het bijzondere, aan het risicovolle en complexe effectenlease-product verbonden, gevaar van een restschuld bij (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst (de waarschuwings¬plicht). Gelet op de ratio van de waarschuwingsplicht moet onder ‘restschuld’ worden verstaan het verschil tussen (het restant van) de hoofdsom en de waarde van de geleasete effecten bij verkoop op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomsten, vermeerderd met hetgeen eventueel overigens is verschuldigd wegens (voortijdige) beëindiging. Tevens brengt de bijzondere zorgplicht mee dat Dexia voorafgaande aan het aangaan van de overeenkomst onderzoek moet doen naar de inkomens- en vermogenspositie van haar wederpartij, ten einde zich er rekenschap van te geven dat deze over voldoende bestedingsruimte beschikt om naar redelijke verwachting aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te kunnen voldoen (de onderzoeksplicht).
5.5. Op grond van hetgeen hieromtrent uit de gedingstukken en de stellingen van partijen blijkt, stelt de kantonrechter vast dat Dexia ook jegens [eisers] de waarschuwingsplicht en de onderzoeksplicht heeft geschonden. Nu de waarschuwingsplicht erop is gericht [eisers] te behoeden voor het lichtvaardig aangaan van de lease-overeenkomsten, moet het ervoor worden gehouden dat [eisers] de lease-overeenkomsten niet zouden hebben afgesloten als Dexia wel aan haar waarschuwingsplicht had voldaan. Dexia heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat er causaal verband (in de zin van condicio sine qua non verband als bedoeld in artikel 6:162 BW) bestaat tussen de schending van de waarschuwingsplicht en het aangaan van de lease-overeenkomsten. Dit betekent tevens dat niet alleen de restschuld, maar ook de op grond van de lease-overeenkomsten betaalde rente en eventuele periodieke aflossingen worden aangemerkt als schade ten gevolge van deze onrechtmatige daad van Dexia. Deze schade kan ook aan Dexia worden toegerekend als schade die het gevolg is van schending van de waarschuwingsplicht (zoals bedoeld in artikel 6:98 BW), nu Dexia geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.6. Op de schade die Dexia aldus – behoudens eigen schuld (zie hierna) – dient te vergoeden dient ingevolge artikel 6:100 BW (verrekening van voordeel) in mindering te worden gebracht het voordeel dat [eisers] ingevolge de lease-overeenkomsten hebben genoten, zoals aan [eisers] betaalde of toekomende dividenden en het uitgekeerde positieve resultaat op lease-overeenkomst 1.
5.7. Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de door [eisers] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door henzelf veroorzaakt voor eigen rekening moet blijven.
5.8. Wat betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen (rente en eventuele aflossingen) geldt het volgende. Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eisers] zouden hebben gelegd was Dexia gehouden het aangaan van de lease-overeenkomsten te ontraden. Dit betekent dat in dat geval ook een deel van de schade bestaande uit verschuldigde maandelijkse termijnen voor vergoeding in aanmerking komen. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat van deze (na verrekening van voordeel resterende) schade in beginsel 1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [eisers] behoort te blijven. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging ‘verschuldigde’ termijnen en niet slechts de ‘betaalde’ termijnen omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
5.9. Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht daarentegen niet zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eisers] zouden hebben gelegd, was Dexia niet gehouden het aangaan van de lease-overeenkomsten te ontraden. In een dergelijk geval moet de schade wat betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen geheel voor rekening van [eisers] blijven. In die situatie kan die schade immers geheel worden toegeschreven aan de omstandigheid dat [eisers] de lease-overeenkomsten zijn aangegaan terwijl zij wisten of behoorden te weten dat met geleend geld werd belegd (zie Hoge Raad 5 juni 2009, LJN: BH 2815, r.ov. 5.6.3).
5.10. Bij de beantwoording van de vraag of de lease-overeenkomsten een onaanvaardbare financiële last voor [eisers] met zich brachten, gaat de kantonrechter uit van de berekening die het Amsterdamse hof in zijn arresten van 1 december 2009 heeft gehanteerd. De kantonrechter zal daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking nemen de zogenoemde “Nibud-basisnorm” (Y) en het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de gezinssamenstelling van [eisers] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten (voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de kantonrechter naar www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm).
5.11. De voor deze berekening benodigde gegevens zijn reeds gedeeltelijk door partijen in het geding gebracht en besproken ter comparitie. Met betrekking tot lease-overeenkomst 1 stelt de kantonrechter, als door [eisers] gesteld en door Dexia niet betwist, vast dat [eisers] in 1998 een inkomen uit arbeid hadden van € 16.738,00 per jaar. Voorts blijkt uit het door [eisers] overgelegde Biljet van een proces van 1998 dat [eisers] in 1998 een winst uit aanmerkelijk belang hebben genoten van fl. 155.875,00
(€ 70.733,00). Ter comparitie hebben [eisers] verklaard dat dit dividend betreft, voortvloeiende uit een deelneming van [eiseres] in het bedrijf van haar moeder, Varpostal B.V. Aangezien dit waarschijnlijk eenmalige, althans niet jaarlijks terugkerende, inkomsten betreffen, ziet de kantonrechter dit bedrag voor de bepaling van de inkomens- en vermogenspositie van [eisers] als vermogen. Uitgaande van een aanmerkelijk belang-belasting van 20 % en een vrijgesteld bedrag van € 10.000,00, komt dit neer op een bedrag aan vermogen van in ieder geval € 48.586,40.
[eisers] hebben, onbetwist door Dexia, gesteld dat hun maandelijkse netto woonlasten in 1998 € 143,00 bedroegen.
5.12. Op grond van de berekening zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage I is de kantonrechter van oordeel dat nakoming van de onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat lease-overeenkomst 1 niet een onaanvaardbare financiële last op [eisers] zou leggen. Hierbij wordt overwogen dat in de berekening nog geen rekening is gehouden met enig overig vermogen van [eisers], hoewel [eisers] zelf hebben aangegeven en ook uit het Biljet van een proces van 1998 blijkt van een aanzienlijk vermogen (in ieder geval het onverdeelde aandeel van [eiseres] in de woning van haar moeder ter waarde van fl. 218.311,00/€ 99.065,20). Daarnaast is geen rekening gehouden met de door [eisers] gestelde schuld van fl. 41.000,00 (€ 18.605,00). Nog los van het feit dat deze schuld niet nader is onderbouwd door [eisers] en evenmin blijkt uit het Biljet van een proces van 1998, zal het bestaan van deze schuld en mogelijke daaruit voortvloeiende maandelijkse verplichtingen voor [eisers] niet tot een ander oordeel leiden. Immers, indien veronderstellenderwijs in de berekening rekening zou worden gehouden met fictieve aflossings- en renteverplichtingen op grond van deze schuld, zou de berekening nog steeds resulteren in een aanvaardbare last, zeker als met enig extra vermogen rekening wordt gehouden. De kantonrechter oordeelt dan ook dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar zware last en dat de schade bestaande uit de verschuldigde maandelijkse termijnen van lease-overeenkomst 1 voor rekening van [eisers] dient te blijven.
5.13. Ten aanzien van de schade bestaande uit een eventuele restschuld stelt de kantonrechter vast dat lease-overeenkomst 1 met een positief resultaat is geëindigd en dat dit bedrag ook aan [eiser] is uitgekeerd, zodat geen sprake is van enige schade voortvloeiende uit een restschuld.
5.14. Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade voortvloeiend uit lease-overeenkomst 1 eist dan uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, is niet gebleken.
5.15. Al het voorgaande betekent dat de schade voortvloeiende uit lease-overeenkomst 1 voor rekening van [eisers] moet blijven.
5.16. Ook ten aanzien van lease-overeenkomst 2 zal moeten worden vastgesteld of deze een onaanvaardbare financiële last voor [eisers] met zich bracht volgens de door het hof gehanteerde berekening. De kantonrechter stelt vast dat de voor deze berekening benodigde gegevens op grond van hetgeen daaromtrent in de processtukken is gesteld en ter comparitie is besproken, niet zonder meer zijn vast te stellen. Dexia heeft het door [eisers] opgegeven inkomen ten bedrage van € 13.732,00 niet betwist, zodat de kantonrechter het inkomen uit arbeid hierop vaststelt. Evenwel is niet duidelijk of [eisers] in 2001 nog overig inkomen hadden, zoals bijvoorbeeld inkomen uit de deelneming van [eiseres] in Varpostal B.V., inkomen uit onroerende zaken of inkomen uit ontvangen rente. Evenmin zijn het vermogen en de maandelijkse netto woonlasten van [eisers] in 2001 bekend. Nu ter comparitie de bespreking van deze gegevens niet of nauwelijks aan de orde is geweest, zal de kantonrechter [eisers] in de gelegenheid stellen deze gegevens aan de hand van het Biljet van een proces 2001 nader op te geven en te onderbouwen, waarna Dexia hierop zal kunnen reageren. De kantonrechter merkt hierbij op dat het aan de wederpartij van Dexia is die zich erop beroept dat Dexia in de nakoming van haar onderzoeksplicht is tekortgeschoten en die hieraan een rechtsgevolg wil verbinden, in dit geval [eisers], feiten te stellen en, bij voldoende betwisting, te bewijzen waaruit kan volgen dat de overeenkomst gelet op de inkomens- en vermogenspositie van [eisers] ten tijde van het aangaan daarvan, naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op hen legde, zoals het Amsterdamse hof in voornoemde arresten heeft geoordeeld.
5.17. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
In conventie en in reconventie:
I. verwijst de zaak naar de rol van 10 februari 2010 voor een akte aan de zijde van [eisers] als bedoeld in rechtsoverweging 5.16., waarna Dexia in de gelegenheid zal worden gesteld daarop bij akte te reageren;
II. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
partijen [eisers]/Dexia
zaaksnummer DX 09-270
zittingsdatum 27-1-2009
Beoordeling onaanvaardbaar zware last
samenstelling huishouden 2 vw
Y. nibudbasisnorm 762,35
X. netto maandinkomen incl 1.394,83
vermogen 48.586,40
V. vermogen per maand 269,92
netto woonlasten 143,00
norm woonlast Nibud 149,75
W. Woonlasten boven Nibud 0,00
leasesom 40.670,30
looptijd in maanden 180
A. verplichting leaseovereenkomst 225,95
B. verpl. eerdere leaseovereenk 0,00
C. verpl. eerdere overig krediet 0,00
besteedbaar inkomen
X + V - W - A - B - C 1.438,81
bestedingsnorm
Y + (0,1xY) + 0,15x(X-Y) 933,46
SLOTSOM aanvaardbare last