vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 448185 / KG ZA 10-60 P/TF
Vonnis in kort geding van 18 februari 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 14 januari 2010,
advocaat mr. J.W. Versteeg te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C.I.M. Molenaar te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
Eén dag voor de terechtzitting van 2 februari 2010 heeft [eiser] een akte vermeerdering eis aan de voorzieningenrechter en [gedaagde] doen toekomen.
Ter terechtzitting heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering omdat hij zich daarop onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. De voorzieningenrechter heeft de eisvermeerdering toegestaan, met dien verstande dat zij daarbij heeft bepaald dat mocht bij de behandeling van de zaak blijken dat [gedaagde] zich vanwege beperkte voorbereidingstijd onvoldoende kan verweren tegen de aanvullende stellingnames van [eiser], de zaak alsnog zal worden aangehouden.
[eiser] heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding en akte vermeerdering van eis. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren - voor zover van belang - zowel [eiser] met mr. Versteeg als [gedaagde] met mr. Molenaar aanwezig.
2. De feiten
2.1. [eiser] is bestuurder van vennootschappen die als producent van speelfilms optreden, waaronder De schippers van de Kameleon (hierna Kameleon I), De schippers van de Kameleon 2 (hierna Kameleon II) en De hel van ’63.
[gedaagde] heeft als acteur meegewerkt aan de beide Kameleon-films.
2.2. Op 1 juli 2002 heeft [gedaagde] met [eiser], die in de hoedanigheid van producent optrad, een “overeenkomst acteur/actrice” gesloten voor Kameleon I. [gedaagde] heeft voor deze film een vergoeding van EUR 850,00 per dag ontvangen.
2.3. Voor Kameleon II zijn [gedaagde] en [eiser] een bedrag van EUR 25.000,00 overeengekomen, waarbij [eiser] heeft bedongen dat [gedaagde] daarbij voor een bedrag van EUR 12.500,00 zou deelnemen in het participatiefonds Kameleon II CV van 8 december 2003. Via dit participatie- fonds kon door participanten in de productie van de film worden geïnvesteerd.
2.4. In het prospectus van Kameleon II CV staat met betrekking tot de participatie voor zover van belang het volgende:
“(…) 1.3 Fiscale aspecten
Investeren in de productie en exploitatie van de film gebeurt door middel van deelname in een ‘besloten’ Commanditaire Vennootschap. Deze heeft een zogenoemde fiscaal transparante structuur, hetgeen betekent dat de CV zelf niet belastingplichtig is, dat zijn de vennoten. Genoten fiscale winsten en geleden fiscale verliezen worden pro rato rechtstreeks toegerekend aan de vennoten die dit op hun beurt kunnen opnemen in hun belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting. Voor hun belang in de CV zijn de vennoten Medegerechtigden tot het vermogen van de CV. Hierdoor komen zij in aanmerking voor de toepassing van een aantal fiscale faciliteiten.
De toepassing van de verschillende fiscale faciliteiten kan, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden, verschillen per Participant. Alle potentiële Participanten wordt daarom aangeraden een belastingadviseur te raadplegen over de fiscale consequenties van een investering in kameleon II CV onder hun persoonlijke omstandigheden. (…)
7. HET RENDEMENT
Het rendement voor de deelnemers in een Commanditaire Vennootschap omvat het saldo van het exploitatieresultaat van de Film, de nette verkoopopbrengst van de filmrechten bij staking van de CV en de besparing op te betalen inkomstenbelasting. Het rendement wordt mede bepaald door de persoonlijke financiële situatie en de fiscale keuzes die een investeerder maakt. (…)
In een addendum op voormelde prospectus staat voor zover van belang nog het volgende:
“(…) Er wordt bij realisatie van de Film een minimale opbrengst gegarandeerd van € 911.513. Dankzij deze minimale opbrengst bedraagt het nettorendement van deze investering minimaal ná belastingen 3,35%. Dit percentage wordt als volgt berekend:
Per participatie komt in aanmerking voor aftrek inkomstenbelasting 2004:
Willekeurige afschrijving € 14.613
Filminvesteringsaftrek € 5.875
Aftrek kosten € 926
Maakt tezamen € 21.414
Bij beperking aftrekbare kosten (…) € 8.914
Totale belastingsaftrek 2004: € 12.500
Aftrek van € 12.500 over 2004 betekent bij een marginaal inkomstenstarief van 52 % een
belastingteruggaaf van € 6.500. (…)”
2.5. In een bijlage van een door gedaagde op 21 juni 2004 ondertekend inschrijfformulier staat voor zover van belang het volgende:
“(…) Door invulling van dit formulier kunt u zich inschrijven voor een investering in Kameleon II C.V. Kameleon II C.V. gaat ervan uit dat u dit formulier slechts ondertekent nadat u kennis heeft genomen van de inhoud van het prospectus inzake de aanbieding van participaties in het vermogen van Kameleon II C.V. van 8 december 2003, alsmede van de C.V.-akte die als bijlage daarin is opgenomen. Kameleon II C.V. neemt verder aan dat u zelfstandig voorafgaand professioneel advies heeft ingewonnen omtrent de fiscale gevolgen van participatie in de Kameleon II C.V. (…)”
2.6. Uit de als productie 7 door [eiser] overgelegde bankafschriften volgt dat op 13 april 2006 op grond van de participatie in Kameleon II C.V. aan gedaagde een bedrag van EUR 5.900,00 is uitgekeerd en op 10 augustus 2006 nog een bedrag van EUR 85,50.
2.7. In een verklaring van 31 december 2009 van fiscaal adviseur [fiscaal adviseur] met betrekking tot de participatie in Kameleon II C.V. staat voor zover van belang het volgende:
“(…) Eerst na goedkeuring van de jaarrekening werd en is door de belastingdienst een jaaropgaaf verstrekt aan de CV ten behoeve van de aangifte inkomstenbelasting van de commandieten. Op die basis kon het belastingvoordeel worden genoten ad € 6.500 en daarnaast kon € 5.985,50 aan onbelaste inkomsten worden ontvangen. De jaarrekening kon ook eerst na goedkeuring door de belastingdienst door de CV aan de commandieten worden verstrekt. De jaarrekening werd daarnaast ook nog gecontroleerd door een accountant. Alle jaarrekeningen van Kameleon II CV zijn altijd goedgekeurd. (…)”
2.8. De factuur van 2 juli 2004 van [gedaagde] aan Kameleon II CV ten bedrage van EUR 25.000,00 en EUR 4.750,00 aan BTW is blijkens een betalingsbewijs dezelfde dag voldaan, met dien verstande dat er een bedrag van EUR 17.250,00 is betaald, zijnde het factuurbedrag van EUR 29.750,00 verminderd met de partipatiebijdrage van EUR 12.500,00.
2.9. Op 20 september 2004 heeft [gedaagde] een factuur onkostenvergoeding voor Kameleon II ingediend voor een bedrag van EUR 401,49. Dit bedrag is op 5 oktober 2004 voldaan.
2.10. Op 18 februari 2009 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiser] schriftelijk gesommeerd een bedrag van EUR 1.487,50 te voldoen. In deze brief staat voor zover van belang het volgende:
“(…) Zoals u bekend heeft cliënt zowel in het eerste deel als tweede deel van Kameleon films als acteur de rol van “Gerben Zonderland” vertolkt. Tevens heeft hij een bijdrage geleverd aan Kameleon “de Musical”. Terzake deze laatst bijdrage heeft cliënt op 20 september 2004 reeds een factuur verzonden ad € 1.250,-- (excl. Btw). Het betrof de opnamedag van 11-09-2004. Deze factuur is nimmer door u voldaan. Voorts heeft cliënt moeten constateren dat Kameleon “de Musical” op DVD is verschenen. Cliënt heeft voor een dergelijke exploitatie echter nimmer toestemming gegeven, zodat het hem bevreemdt hoe een dergelijke exploitatie heeft kunnen plaatsvinden zonder daarin te zijn gekend. (…) Client heeft aldus een opeisbare vordering op u, waarvoor u door cliënt in het verleden reeds bent aangemaand. (…)”
2.11. Op 23 december 2009 is op de cultuurpagina van de Leeuwarder Courant een artikel van [journalist] verschenen, met de titel: “[gedaagde]: het zijn pure oplichters”. In dit artikel staat voor zover van belang het volgende:
Crewbelangen, de belangenvereniging voor professionals werkzaam in de filmindustrie, kwam vorige week naar buiten met een klachtenlijst over misstanden tijdens de opnames van de schaatsfilm ‘De hel van ‘63’. Ook over eerdere producties van regisseur/producent [persoon 1] en producent [eiser] klagen meerdere medewerkers. Acteur [gedaagde], die de rol speelde van boerenknecht Gerben in twee ‘Kameleon’-films, vertelt. (…)
Bij de ‘Kameleon 2’ kreeg ik na heel veel zeuren een normaal bedrag per dag uitbetaald. Maar, zei [eiser], als je dan zoveel vraagt dan wil ik wel dat we de helft van het geld in een participatie steken. Dat kan geen kwaad dacht ik toen. Deel 1 was immers ook een succes en winstgevend.”
“Na de opnames werd ik gevraagd om mee te werken aan een musical over de Kameleon. Ik zou als Gerben te zien zijn in een videofilmpje dat tijdens de voorstelling vertoond zou worden. Daarvoor zou ik €1250 krijgen. Maar dat kwam maar niet. (…) Een week voor de première van de film had ik nog steeds mijn geld niet gehad. Toen heb ik gezegd, wanneer jullie niet betalen dan kom ik ook niet naar de première. Afijn, bij die première ben ik dus niet geweest. (…)
“Het ironische is dat de ‘Kameleon 2’ gaat over oplichters uit de grote stad die een stel boertjes oplichten. Eigenlijk is het precies andersom. [eiser] en ook [persoon 1] zijn in mijn ogen de oplichters. (…) Maar als het over geld gaat dan verschuilt hij ([persoon 1], vzr) zich steeds achter [eiser] terwijl hij zelf medeproducent is van al die films. Pas later zie ik dat die twee een spelletje spelen.”
“[eiser] ben ik nog een keer tegengekomen toen hij op een terrasje wat zat te eten. Ik heb hem toen aangesproken over dat geld wat ik nooit heb gekregen. Je zag toen typisch oplichtersgedrag. (…)
“De methode van [eiser] is eigenlijk altijd hetzelfde. Bij heel veel crewleden hield hij het laatste deel van het honorarium in. Vaak ging dat om bedragen van zo’n €1000 of €2000. (…)
“Ik heb bij elkaar nog €7000 van ze te goed. (…) Het zijn pure oplichters die succes op succes stapelen ten koste van anderen.” Ik heb spijt dat ik [eiser] destijds niet op zijn gezicht heb geslagen. Want eigenlijk is bedreigen het enige dat helpt bij dit soort mannen. Wanneer je je geld wilt, moet je eigenlijk wat zware jongens op ze afsturen.”
(onderstrepingen vzr)
2.12. Bij brief van 24 december 2009 heeft [eiser] [gedaagde] schriftelijk gesommeerd om uiterlijk 28 december 2009 te 11.00 aan de advocaat van [eiser] te bevestigen dat hij in de Leeuwarder Courant een rectificatie zou laten plaatsen. [gedaagde] heeft hieraan geen gevolg gegeven.
2.13. Op 6 januari 2010 heeft de Leeuwarder Courant een artikel gepubliceerd van [journalist 2] waarin [eiser] commentaar heeft gegeven op de eerdere uitlatingen van 23 december 2009 van [gedaagde] in deze krant.
2.14. Op 25 januari 2010 heeft [gedaagde] een interview gegeven aan RTL Boulevard. In dat interview heeft [gedaagde] voor zover van belang het volgende gezegd: “(…) Het zijn geen filmmakers, het zijn grootgeldverdieners annex oplichters en ik blijf dat zeggen zolang ik gewoon ervan overtuigd ben dat …. het zijn oplichters, ik kan er niks anders van maken. (…)
Dus ze betalen een groot deel, en het laatste deel betalen ze je dan niet, daar gaan ze dan over zeuren. (…)
Het zijn niet alleen oplichters, hiervoor wor.. krijg ik trouwens heb ik een kort geding aan mijn broek gekregen, want dat schijn je niet te mogen zeggen tegen ja… Oplichters mag dat dus wel haha, lijkt mij he... het is nu een paar jaar geleden maar ik… Ja en ik vind het zo een verrotte mentaliteit maar het ergste is nog, ze gaan mij een kort geding aan doen en als ik dat win dan heb ik mijn geld er niet eens mee terug. Ik ben wel eens eerder opgelicht, maar dan was het tenminste nog door charmante oplichters, maar dit zijn nog horken van oplichters ook want die gaan jou een kort geding aandoen omdat ze zich in hun eer en goede naam aangetast voelen.”
(onderstrepingen vzr)
2.15. In een verklaring van 22 januari 2010 van [persoon 2] staat het volgende:
“Als uitvoerend producent was ik betrokken bij de film Kameleon II geproduceerd door [eiser] en [persoon 1]. Onderdeel van mijn functie was om de financiële afspraken met o.a. de acteurs te maken. Rond het eind van de draaiperiode heeft [gedaagde] mij benaderd met de vraag wat de financiële vergoeding zou zijn voor zijn bijdrage aan de Kameleon de musical. In het contract voor de film was ook al zijn medewerking aan de musical opgenomen maar [gedaagde] heeft meerdere malen laten weten dat hij pas wilde tekenen als over zijn bijdrage aan de musical een separate financiële afspraak zou zijn gemaakt. Ik heb daar met [eiser] over gesproken en hem gezegd dat ik het niet onredelijk vindt als [gedaagde] financieel wordt gecompenseerd voor zijn medewerking aan de musical gezien het feit dat zijn salaris voor zijn medewerking aan de film al aan de krappe kant was. [eiser] bevestigde mij in het gesprek dat hij dit verzoek ook niet onredelijk vond maar dat hij nog wel even over de hoogte van het bedrag wilde nadenken. Hij zou dit vervolgens met [gedaagde] bespreken. (…)”
3.1. [eiser] vordert - samengevat na eisvermeerdering - [gedaagde] te veroordelen om:
I. op straffe van een dwangsom in de eerstvolgende editie - na dagtekening van dit vonnis - op de Cultuurpagina van de Leeuwarder Courant een advertentie, althans rectificatie op te laten nemen zonder enig toegevoegd commentaar in of bij de tekst of op een andere plaats in dezelfde editie, met de in de akte vermeerdering van eis onder I vermelde tekst, of een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen tekst;
II. op straffe van een dwangsom in het eerstvolgende beschikbare en tijdens RTL Boulevard uit te zenden reclameblok een advertentie, althans rectificatie op te nemen, zonder enig toegevoegd commentaar in of bij de tekst of op een andere plaats in hetzelfde reclameblok, waarbij de tekst 30 seconden in beeld is en waarbij bij aanvang door een neutrale stem de tekst: “rectificatie door [gedaagde]” en vervolgens de in de akte vermeerdering eis onder II vermelde tekst wordt uitgesproken, of een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen tekst;
althans deze tekst in de eerstvolgende editie - na dagtekening van dit vonnis - op de voorpagina van de Telegraaf, de Volkskrant en het Algemeen Dagblad Courant op te laten nemen;
V. aan [eiser] een bedrag van EUR 15.000,00 te voldoen als voorschot op
de immateriële schadevergoeding;
VI. in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] stelt hiertoe het volgende.
De door [gedaagde] gedane uitlatingen zijn feitelijk onjuist. Voor Kameleon II wenste [gedaagde] een vast bedrag van EUR 25.000,00 te ontvangen onafhankelijk van het aantal draaidagen. De uitvoerend producent die doorgaans de financiële afspraken maakt, vond dit bedrag te hoog omdat het zou neerkomen op een dagbedrag van EUR 2.500,00. De reden om daarmee toch akkoord te gaan was, dat een andere acteur in de rol van Gerben in Kameleon II afbreuk zou doen aan de film. Voorwaarde voor deze vergoeding was wel dat [gedaagde] zou bijdragen in het participatiefonds. Het is onjuist dat [gedaagde] hiervoor te weinig heeft ontvangen in vergelijking met de resultaten van de film. Het rendement wordt namelijk deels bepaald door een belastingvoordeel. Dat laatste heeft [gedaagde] verzuimd bij zijn oordeel te betrekken.
Verder is het onjuist dat [gedaagde] niet is betaald voor zijn medewerking aan de musical over Kameleon II. De musical maakte deel uit van de totale productie, is binnen dezelfde vennootschap in dezelfde periode tot stand gekomen en had tot doel aandacht voor de film te trekken. De kwalificatie van [gedaagde] dat [eiser] een oplichter zou zijn is onterecht en kwalijk. Ook de uitlating dat [eiser] regelmatig crewleden te weinig uitbetaalt is onjuist. De omstandigheid dat [eiser] soms betwiste vorderingen niet voldoet, betekent niet dat hij partijen die een rechtmatige vordering hebben niet zou betalen. Bij RTL Boulevard heeft [gedaagde] alle onjuistheden nogmaals herhaald en er bovendien nog een schepje bovenop gedaan. De uitlatingen zijn daarmee ook landelijk uitgemeten. De uitlatingen van [gedaagde] zijn grievend en vormen een ernstige inbreuk op de eer en goede naam van [eiser]. [eiser] heeft belang bij bescherming van zijn eer en goede naam omdat negatieve publiciteit ertoe kan leiden dat crewleden en acteurs niet meer met hem willen samenwerken en financiers of sponsors minder geneigd zullen zijn te participeren in zijn films. Ook voor [eiser] in privé zijn de uitlatingen beschadigend. Gelet op de aard van de aantijgingen, de onjuistheid daarvan en de ernst van de gevolgen dient het belang van [eiser] bij bescherming van zijn eer en goede naam te prevaleren boven het recht van vrije meningsuiting van [gedaagde]. De door hem gedane uitlatingen zijn onrechtmatig op grond van artikel 6:162 BW. Een rectificatie is derhalve gerechtvaardigd. [eiser] heeft daarbij een spoedeisend belang om de schade te beperken en te voorkomen dat de uitlatingen voor waar worden aangenomen. De schade aan zijn goede naam en reputatie, alsmede de schade die hij lijdt in de privésfeer zijn daarbij zodanig dat een bedrag van EUR 15.000,00 als voorschot op de immateriële schade gerechtvaardigd is.
3.3. [gedaagde] voert - kort samengevat - het volgende verweer.
Zijn uitlatingen zijn niet onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. Gezien zijn eigen ervaringen met [eiser] en de hem ter kennis gekomen ervaringen van andere mensen uit de filmwereld, had [gedaagde] alle reden tot het uiten van een gepeperde mening over [eiser]. De verdenkingen vinden voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. De door [gedaagde] gebezigde kwalificatie van ‘oplichter’ moet niet worden opgevat als een feitelijk oordeel, maar als een door [gedaagde] aan de feiten verbonden waardeoordeel. Hij voelde zich belazerd en vernam uit de filmwereld dat [eiser] een bedenkelijk reputatie had. Voor [gedaagde], niet gehinderd door enige juridisch kennis, was er sprake van ‘oplichting’. Er bestaat bovendien een belang van het publiek om gewaarschuwd te worden tegen de financiële onbetrouwbaarheid van personen. Veel collega’s van [gedaagde] in de filmwereld durven het handelen van [eiser] niet aan de kaak te stellen omdat hij dreigt met een ‘zwarte lijst’ en rechtsmaatregelen. [gedaagde] vraagt zich tot slot af hoe iemand die zelf een aantal kritische medewerkers publiekelijk heeft gekwalificeerd als ‘uitschot van de Nederlandse filmwereld’ om een rectificatie durft te vragen.
4. De beoordeling
4.1. De vermeerdering van eis heeft als grondslag gelijksoortige uitlatingen van [gedaagde] als in de Leeuwarder Courant, maar dan in het TV programma RTL Boulevard. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft [gedaagde] zich tegen de vermeerderde eis verweerd en geen aanleiding gezien om een latere voortzetting van de behandeling te vragen. Er zal dan ook een eindvonnis worden gewezen.
4.2. Toewijzing van de vorderingen van [eiser], bestaande uit een gebod tot het plaatsen van rectificaties, houden een beperking in van het in artikel 10 lid 1 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden) vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke beperking is ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM slechts toegestaan, indien deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 genoemde belangen, waaronder de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. Daarnaast dient een dergelijke beperking proportioneel te zijn. Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake wanneer de publicatie of het interview onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan dienen alle omstandigheden van het betrokken geval in aanmerking te worden genomen en de wederzijdse belangen te worden afgewogen. Het belang van [gedaagde] is dat hij zich kritisch, vrijelijk en waarschuwend moet kunnen uitlaten over kwesties die in de filmwereld spelen en hem als acteur aangaan. Daar tegenover staat het belang van [eiser] dat hij niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen.
4.3. Duidelijk is dat [gedaagde] niet tevreden is over de afwikkeling van de
financiële kant van zijn deelname aan de film Kameleon II en de Musical en dat hij (onder meer) [eiser] daarvoor verantwoordelijk houdt. Op zich mag [gedaagde] zijn twijfels hieromtrent verkondigen. [gedaagde] heeft echter - kennelijk met de bedoeling zijn mening kracht bij te zetten - via de Leeuwarder Courant onder meer in het navolgende verkondigd:
-[eiser] en [persoon 1] zijn in mijn ogen de oplichters.
-Je zag toen typisch oplichtersgedrag
-Het zijn pure oplichters die succes op succes stapelen ten koste van anderen.
-Want eigenlijk is bedreigen het enige dat helpt bij dit soort mannen. Wanneer je je geld wilt, moet je eigenlijk wat zware jongens op ze af sturen.
In het interview met RTL Boulevard heeft [gedaagde] [eiser] en [persoon 1] herhaaldelijk “oplichters” genoemd.
4.4. De vraag is eerst aan de orde of de door [gedaagde] gedane beschuldigingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Het gaat dan om de uitlating van [gedaagde] dat [eiser] - kort gezegd - een oplichter is. Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde] een aantal voorbeelden genoemd waaruit zou blijken dat hij niet de aan hem toekomende bedragen voor zijn werkzaamheden bij de film Kameleon II heeft verkregen.
4.5. Vaststaat dat [gedaagde] voor Kameleon II enerzijds een vergoeding van EUR 25.000,00 zou krijgen en anderzijds zou participeren in Kameleon II CV voor een bedrag van EUR 12.500,00. Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] de fiscale consequenties van zijn deelname niet voldoende heeft begrepen. Ter zitting heeft hij immers aangevoerd dat hij op grond van de mededeling van [eiser] er vanuit ging dat de participatie van het bedrag van EUR 12.500,00 een lening betrof en dat hij dit bedrag vermeerderd met rendement na maximaal 2 jaren zou terugkrijgen. Dit is echter niet zoals de participatie was bedoeld en is omschreven in het prospectus. In de onder 2.4 aangehaalde onderdelen van het prospectus wordt de essentie van de participatie weergegeven en wordt daarnaast deelnemers geadviseerd fiscaal advies in te winnen. Dat [gedaagde], die met het ondertekenen van het inschrijvingsformulier - weergegeven onder 2.5 - ook voor kennisneming van de inhoud van het prospectus heeft getekend, kennelijk geen of niet voldoende fiscaal advies heeft ingewonnen, komt voor zijn eigen risico. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat hij uiteindelijk slechts de helft van het bedrag fiscaal heeft kunnen verrekenen, kennelijk omdat hij de fiscale gevolgen van de participatie liet lopen via zijn besloten vennootschap (25% Vpb). [eiser] kan daarvan geen verwijt worden gemaakt. Voorts is gelet op de verklaring weergegeven onder 2.7 niet aannemelijk geworden dat bij de afrekening van de participatie niet volgens de regels is gehandeld. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat het ongeloofwaardig is dat een succesvolle film als Kameleon II geen rendement heeft opgeleverd. Een en ander is niet nader gemotiveerd en door [eiser] betwist met de stellingname dat de kosten voor dergelijke films erg hoog zijn. In deze procedure kan op grond van het voorgaande niet worden vastgesteld dat [gedaagde] door [eiser] is opgelicht met betrekking tot de afrekening van de participatie.
4.6. Volgens [eiser] zou het all inn bedrag van EUR 25.000,00 voor de film zelf zijn, alsmede voor de fragmenten voor het theaterstuk en al het gebruik hiervan en had [gedaagde] op grond van de door [gedaagde] als productie 3 overgelegde overeenkomst van opdracht geen recht op een aanvullende vergoeding. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat hij deze overeenkomst tot opdracht juist heeft geweigerd te ondertekenen, omdat in de considerans was opgenomen dat die overeenkomst ook gold voor de theaterproductie. Hij wilde immers voor de theaterproductie een aparte vergoeding. Een en ander wordt volgens [gedaagde] ondersteund door de brief van [persoon 2] - weergegeven bij de feiten onder 2.15 - die door [eiser] inhoudelijk wordt betwist. Partijen verschillen dan ook van mening of [gedaagde] nog een bedrag van EUR 1.250,00 (ex BTW) voor de theaterproductie van [eiser] tegoed heeft. Op grond van het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat [gedaagde] in rechte nog met succes dit bedrag kan vorderen. Een en ander vergt een nader onderzoek naar de feiten waarvoor dit kort geding zich niet leent. De enkele omstandigheid dat er een betwiste vordering bestaat en [eiser]/Kameleon II CV deze betwiste vordering niet uitbetaalt, betekent echter niet dat sprake is van oplichting.
4.7. De omstreden beschuldigingen vinden naar het oordeel de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende steun in de feiten. Ook de verklaringen van collega’s van [gedaagde] in de filmwereld maken dat niet anders. [gedaagde] probeert met deze verklaringen aan te tonen dat het een gebruikelijke gang van zaken is dat niet door [eiser] wordt uitbetaald. Deze verklaringen zijn echter in dit geding niet te verifiëren, betreffen individuele klachten en al dan niet betwiste vorderingen. Ook de brief van 1 mei 2009 van de vakvereniging Crewbelangen waarin in het algemeen wordt geklaagd over onder meer [eiser] is daartoe niet voldoende. Uit al deze verklaringen kan zonder nader onderzoek naar de feiten niet worden opgemaakt dat sprake is van oplichting door [eiser].
4.8. Dat [gedaagde], zoals hij heeft aangevoerd, over het algemeen van zijn hart geen moordkuil maakt en de gebezigde kwalificatie van ‘oplichter’ volgens hem slechts als een waardeoordeel en niet als een feitelijk oordeel moet worden opgevat, doet verder niet af aan het gegeven dat deze uitlatingen schadelijk voor de reputatie van [eiser] zijn. Ook kan niet worden volgehouden dat [gedaagde] gerechtigd zou zijn deze beschuldigingen - die onvoldoende steun vinden in de feiten - te uiten omdat hij door zijn onafhankelijk positie in de filmwereld het moet opnemen voor personen in de filmwereld die niet naar buiten durven komen voor hun opvattingen over [eiser]. Dit ontslaat [gedaagde] niet van zijn eigen verantwoordelijkheid daarbij de zorgvuldigheid in acht te nemen en zich niet schuldig te maken aan lichtvaardige verdachtmakingen. Ook de omstandigheid dat [eiser] - zoals [gedaagde] heeft aangevoerd - zelf in de media zijn medewerkers publiekelijk op een negatieve wijze heeft gekwalificeerd is in de onderhavige zaak niet van belang. Het gaat in de zaak om de uitlatingen van [gedaagde] over [eiser].
4.9. De term “oplichter” is diffamerend en schadelijk voor [eiser] die als producent voor het maken van films afhankelijk is van geldschieters. Juist voor hem is het daarom van belang dat zijn reputatie op financieel gebied niet zonder goede grond wordt beschadigd. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, weegt het belang van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde]. [gedaagde] heeft met het gebruik van de term oplichter niet de zorgvuldigheid in acht genomen die in het maatschappelijk verkeer wordt vereist. Hij heeft hiermee onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10 lid 2 EVRM en die gelden bij een inperking van de vrijheid van meningsuiting.
4.10. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is wat hiervan het gevolg moet zijn. [gedaagde] zal niet worden veroordeeld een rectificatie op te laten nemen met betrekking tot zijn uitlatingen in de Leeuwarder courant. [eiser] heeft op 6 januari 2010 in dezelfde krant een uitgebreid weerwoord kunnen geven op het bewuste artikel. Het belang van een rectificatie in die krant is daarmee komen te vervallen, aangezien [eiser] daarmee zelf het negatieve effect van de publicatie van het artikel met de uitlatingen van [gedaagde] voldoende heeft kunnen wegnemen. [gedaagde] zal wel worden veroordeeld op de privé-pagina van de zaterdageditie van de Telegraaf een rectificatie op te laten nemen met betrekking tot zijn uitlatingen bij RTL Boulevard. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee voldoende tegemoet wordt gekomen aan het doel van de rectificatie namelijk het in het openbaar wegnemen van het negatieve effect van de uitlatingen van [gedaagde] in RTL Boulevard. Een opname van een rectificatie in alle genoemde dagbladen en/of het reclameblok is daarvoor niet nodig.
4.11. De vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding zal niet worden toegewezen. Voor toewijzing van een geldvordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
De vordering van [eiser] voldoet niet aan dit criterium. In dit geding is niet concreet gemaakt waaruit de immateriële schade bestaat en wat de omvang daarvan is. Bovendien wordt door de door [gedaagde] te publiceren rectificatie reeds een groot deel van het negatieve effect van de uitlatingen weggenomen. Of er daarnaast nog immateriële schade is die voor vergoeding in aanmerking komt, vergt een nader onderzoek naar de feiten en zal dus in een eventuele bodemprocedure aan de orde moeten komen.
4.12. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.13. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 87,93
- vast recht 330,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.233,93
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om de eerstvolgende of tweede zaterdag na betekening van het vonnis op de privé-pagina van de Telegraaf - zonodig door het kopen van advertentieruimte - een advertentie groot minimaal 10 bij 10 centimeter inhoudend een rectificatie op te laten nemen, althans deze tijdig ter plaatsing tegen de daarvoor gebruikelijke betaling aan de redactie aan te bieden, waarvan de tekst als volgt dient te luiden:
In de uitzending van RTL Boulevard van 25 januari 2010 heb ik [eiser] een oplichter genoemd. Bij vonnis van 18 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat deze beschuldiging onvoldoende steun vindt in het aan de voorzieningenrechter bekend gemaakte feitenmateriaal en dat ik met het doen van die uitlating onrechtmatig heb gehandeld jegens [eiser].
5.2. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere zaterdag - na de tweede zaterdag na betekening van dit vonnis - dat hij in gebreke blijft aan het onder 5.1 bepaalde te voldoen, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 5.000,00, tot een maximum van EUR 50.000,00,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.233,93,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2010.?