ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6654

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
943015 CV EXPL 08-8982
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.D.T.D. Wiarda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van vervallen optiepakket na beëindiging dienstverband

In deze zaak vorderde de werknemer, aangeduid als [eiser], een vergoeding voor de waarde van een vervallen optiepakket na de beëindiging van zijn dienstverband met ABN AMRO Bank N.V., hierna te noemen 'de bank'. Het dienstverband was beëindigd op basis van een beëindigingsovereenkomst waarin finale kwijting was verleend. De kantonrechter oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever was om de opties in het overleg over de beëindigingsovereenkomst te betrekken. De werknemer stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de gevolgen van het vervallen van de opties, terwijl de bank betoogde dat de werknemer zelf verantwoordelijk was voor het ter sprake brengen van de opties.

De kantonrechter onderzocht de betekenis van de kwijtingbepaling in de beëindigingsovereenkomst en de vraag of de bank had gehandeld in strijd met goed werkgeverschap door de opties niet te bespreken. De rechter concludeerde dat de bank niet in redelijkheid had mogen verwachten dat de werknemer zijn aanspraken op de opties had laten vallen, aangezien deze nooit ter sprake waren gekomen in de onderhandelingen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een schadevergoeding, die werd vastgesteld op € 20.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 november 2007.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers in het kader van goed werkgeverschap en de noodzaak om alle relevante zaken, zoals optiepakketten, in onderhandelingen over beëindigingsovereenkomsten te betrekken. De zaak illustreert ook de toepassing van de Haviltex-criteria, die de bedoeling van partijen bij het aangaan van overeenkomsten in overweging nemen.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 943015 CV EXPL 08-8982
Vonnis van: 20 januari 2010
F.no.: 516
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. A.W. Brantjes
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen ABN AMRO of de bank
gemachtigde: mr. G.C.F.M. Nadaud
VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 16 september 2009 is een [derde] tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft ABN AMRO een akte genomen en daarbij gereageerd op het verzoek van [eiser] ex art.843a Rv [exhibitieplicht] tot het overleggen van een brief, zoals nader in dit vonnis in rechtsoverweging [r.o.] 8 omschreven en heeft er op 18 november 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Ter zitting zijn [eiser] en zijn gemachtigde verschenen. Namens de bank zijn verschenen de heer [persoon 1] [“[persoon 1]”], voormalig leidinggevende van [eiser], de heer [persoon 2] [“[persoon 2]”], Reward Specialist bij de Afdeling Arbeidsvoorwaarden van de bank, de heer [persoon 3], medewerker HR en haar gemachtigde.
De zaak staat thans weer voor vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
feiten en omstandigheden
1. Voor de feiten en omstandigheden, de vordering en het verweer van partijen welke bij de beoordeling van het geschil in acht worden genomen, wordt verwezen naar de tussenvonnissen van 29 oktober 2008 en 6 mei en 16 september 2009.
2. Gelet op hetgeen namens partijen in de procedure is gesteld en hetgeen zij bij de diverse gehouden comparities naar voren hebben gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat voor de beoordeling van het geschil de beantwoording van de volgende vragen van belang is:
a. welke betekenis komt toe aan de bepaling in de beëindigingsovereenkomst [artikel 4, f] dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend?
b. had goed werkgeverschap dienen mee te brengen dat de bank bij het overleg over een vertrekregeling aan [eiser] zou hebben moeten meedelen dat bij het einde van het dienstverband de aan hem verleende opties normaliter zouden vervallen –zoals [eiser] stelt – of moet geoordeeld worden – het standpunt van de bank - dat het ter sprake brengen van [de gevolgen van diens vertrek voor] de opties op de weg van [eiser] zelf had gelegen, gelet op diens functie bij de bank en de publiciteit die binnen de bank aan de Regeling is en wordt gegeven en wat ten aanzien van [eiser] zelf bij het verlenen van de opties en daarna aan hem is meegedeeld cq hem bekend had kunnen zijn? [zie tussenvonnis 6 mei 2009, r.o.7 en tussenvonnis 16 september 2009, r.o. 13];
en voorts, indien de beantwoording van de bovenstaande vragen de volgende relevant maken:
c. stel dat de opties bij het overleg over de beëindiging van het dienstverband ter sprake waren gekomen, in hoeverre zou dit geleid hebben tot een andere vertrekregeling dan overeengekomen?
en, mogelijk:
d. welke waarde moet worden toegekend aan het optiepakket van [eiser] aan het einde van het dienstverband?
Deze vragen zullen hierna achtereenvolgend behandeld worden.
ad a: algehele kwijting?
3. Vooropgesteld wordt dat onbetwist is dat het optiepakket van [eiser] op geen enkele wijze en bij geen enkele gelegenheid ter sprake is gekomen in het overleg tussen partijen over een vertrekregeling.
4. De bank stelt dat de opties nu verleden tijd zijn, aangezien partijen elkaar in de beëindigingovereenkomst finale kwijting hebben verleend. [eiser] bestrijdt dit onder meer met een beroep op Haviltex-criteria: wat hebben partijen bedoeld met de kwijtingbepaling en wat hebben partijen over en weer van elkaars bedoelingen mogen begrijpen.
Beide partijen hebben daarbij een beroep gedaan op HR 2 april 2004, JAR 2004/255.
5. De kantonrechter overweegt dat het in dit arrest [óók] ging om de vraag of een bepaald element van een beëindigings- /vaststellingsovereenkomst [daar: pensioenschade] in de algehele kwijting moest worden begrepen of niet. Het verschil met de onderhavige zaak is dat de pensioenkwestie in het aangehaalde arrest uitvoerig in de onderhandelingen tussen werkgever en werknemer aan de orde was geweest [maar uiteindelijk niet in de vaststellingsovereenkomst was neergelegd waarbij partijen verschilden over de betekenis daarvan], terwijl in dit geschil vaststaat dat de opties nimmer in het beëindigingoverleg onderwerp van onderhandeling zijn geweest`.
Deze laatste omstandigheid, op zichzelf beschouwd, brengt mee dat ABN AMRO niet in redelijkheid heeft mogen verwachten dat [eiser] zijn aanspraken op de hem verleende opties heeft laten schieten.
Dit betekent dat de kwijting niet geacht kan worden eventuele aanspraken op [de waarde van] de opties te omvatten.
ad b: goed werkgeverschap?
6. Wie had de opties in het overleg beëindiging dienstverband ter tafel moeten brengen, de werkgever of de werknemer? Bij de beantwoording van deze vraag speelt het volgende:
- de optieregeling, formeel het Key Staff Global Stock Option Plan [“de Regeling”] en alles wat daarmee verband houdt, wordt gepubliceerd op het intranet van ABN AMRO;
- de bank heeft niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] persoonlijk op de hoogte is gesteld van relevante ontwikkelingen bij de toepassing van de Regeling, hetzij in het algemeen, hetzij voor hem individueel. Volgens de bank komt dit – zoals namens haar ter comparitie op 18 november 2009 is verklaard - omdat de administratie van de bank geen kopieën behoudt van correspondentie met het personeel en overige stukken [waaronder de certificaten van opties] dienaangaande, volgens [eiser] heeft de bank dergelijke stukken niet verzonden, hij heeft er tenminste nooit iets van gezien. Hetzelfde geldt voor certificaten van opties, welke volgens de Regeling aan bewuste medewerkers ter hand worden gesteld [zie tussenvonnis 6 mei 2009, rechtsoverweging 6];
- het overleg met [eiser] over diens vertrek is niet gevoerd, zoals gebruikelijk, door de afdeling Arbeidszaken van de bank maar door diens toenmalige leidinggevende [persoon 1]. Deze laatste heeft ter comparitie op 7 januari 2009 verklaard te behoren tot de categorie personeel, die in aanmerking komt voor opties en dat hij verwachtte dat ook [eiser] opties zou hebben [zie tussenvonnis 6 mei 2009, r.o. 2]. [persoon 1] heeft voorts verklaard dat hij bij intern overleg met andere functionarissen van de bank de opties nimmer ter sprake heeft gebracht;
- partijen hadden een verschil van inzicht over de managementstijl van [eiser] en het initiatief voor het vertrek van [eiser] heeft bij ABN AMRO gelegen.
7. Ondanks een uitvoerige behandeling van het geschil in al zijn facetten is niet duidelijk geworden waarom de opties nooit door een der onderhandelaars ter sprake zijn gebracht in het overleg over de beëindiging van het dienstverband.
Er valt iets te zeggen voor de stelling van ABN AMRO dat het voor de hand had gelegen dat [eiser] dit had gedaan, gezien diens belang en ook van hem verwacht had mogen worden, gelet op het niveau van diens functie.
Anderzijds had ook van de bank, die de optieregeling zelf in het leven heeft geroepen, mogen worden verwacht dat zij dit onderwerp ter sprake had gebracht, nu het, gezien diens functie, niet onaannemelijk was dat [eiser] over een optiepakket zou beschikken en bovendien onderhandelaar [persoon 1] heeft verklaard dat het voor hem in de lijn der verwachting lag dat aan [eiser] [evenals aan [persoon 1] zelf] opties waren verleend [vgl. tussenvonnis 6 mei 2009, r.o.2, blz. 3]. Speelde de ongewone wijze van onderhandelen aan de zijde van de bank –een leidinggevende in plaats van een functionaris van de afdeling Arbeidszaken - een rol? Dat blijft in het ongewisse.
Alle onder 6. genoemde omstandigheden in aanmerking genomen is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van ABN AMRO als werkgever had gelegen de opties in het overleg te betrekken. De bank heeft dit dus ten onrechte nagelaten. Als dit nalaten tot schade voor [eiser] heeft geleid, dan kan hij aanspraak maken op een vergoeding.
8. Gelet op het bovenstaande dient onderzocht te worden of [eiser] schade heeft geleden door de handelwijze van ABN AMRO . Dat brengt mee dat ook de resterende vragen onder de loep dienen te worden gelegd.
ad c: opties invloed op vertrekregeling?
9. In de beëindigingovereenkomst is [eiser] een financiële vergoeding toegekend van € 628.965,00, welke berekend is met inachtneming van de tot 1 januari 2009 gebruikelijk gehanteerde kantonrechterformule met een [neutrale] correctiefactor C=1. Daarnaast bevat de overeenkomst afspraken over de afrekening van gebruikelijke componenten van arbeidsvoorwaarden als vakantie-uren/toeslag en bonus/winstuitkering volgens de geldende CAO, hypothecaire lening op personeelscondities, leaseauto en dergelijke. ABN AMRO stelt dat deze afspraken anders zouden hebben geluid als tevens het optiepakket in het overleg zou zijn betrokken. In hoeverre dat tot een andere –voor [eiser] gunstiger? – uitkomst zou hebben geleid, valt slechts te gissen.
10. Daarbij dient bedacht te worden dat de Regeling er in het algemeen in voorziet dat de werknemer bij vertrek wegens pensioen, ziekte en dergelijke zijn opties behoudt [“good leaver”] en bij vertrek om andere redenen deze verliest [“bad leaver”], waarvan de achtergrond onder andere is, aldus de bank, dat de opties mede worden toegekend als “retentiebonus”, dus om de werknemer voor de bank te behouden cq. aan de bank te binden.
De Regeling voorziet overigens ook in de mogelijkheid dat een bad leaver tot good leaver wordt verklaard door een beslissing van de Management Board, die daarbij nadere voorwaarden kan stellen [Regeling, art. 5.3.2].
Een en ander hield in dat [eiser] bij het einde van het dienstverband in beginsel zijn opties zou verliezen. Nu in dit geval het vertrek van [eiser] bij de bank tot stand gekomen is na minnelijk overleg, is de vraag of dit overleg tot een andere afspraak over de opties zou hebben geleid. Ook dat blijft verborgen in de kristallen bol.
Daarbij wordt nog overwogen dat [eiser] heeft gesteld dat er een schriftelijke verklaring van genoemde [persoon 1] c.s. zou bestaan, waarin zou zijn aangegeven dat [eiser] als good leaver diende worden beschouwd. Tegenover de gemotiveerde ontkenning van de bank over het bestaan van een dergelijke verklaring heeft [eiser] onvoldoende gesteld om hem tot het bewijs van het bestaan ervan toe te laten.
Ad d: waarde optiepakket?
11. [eiser] berekent de waarde van zijn optiepakket met opties over de jaren 2002, 2004 en 2005 op een bedrag van € 86.531,00, waarbij hij uitgaat van de “Settlement Price” van het aandeel ABN AMRO per 17 oktober 2007, op welke datum de bank heeft besloten om alle uitstaande personeelsopties in geld uit te betalen naar aanleiding van de overname van ABN AMRO per die datum door de banken Fortis, Royal Bank of Scotland en Santander.
12. ABN AMRO heeft desgevraagd aan de kantonrechter berekeningen overgelegd van de theoretische waarde van de optiepakketten over die drie jaren, waarbij voor de uitoefenprijs van de opties is uitgegaan van de hoogste aandeelwaarde in een Open Period [vgl. tussenvonnis 6 mei 2009, r.o. 6 onder e.] tussen de datum van de afgesproken vertrekregeling en de datum einde dienstverband [31 december 2006], respectievelijke de aandeelwaarde op de datum van de beëindigingovereenkomst [2 augustus 2006], resp. de gemiddelde aandeelwaarde in juli 2006, de maand voor de datum van de beëindigingovereenkomst. Die waarden variëren als volgt:
jaar waarde in euro’s tussen
2002 3894 – 6413
2004 3745 – 4211,67
2005 0 - 32,55
13. ABN AMRO stelt dat op grond van deze berekening de waarde, welke aan diens optiepakket mag worden toegekend, maximaal
€ 10.657,22 bedraagt.
hoogte schadevergoeding?
14. In r.o. 7 heeft de kantonrechter geoordeeld dat ABN AMRO in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld door bij het overleg over een vertrekregeling de opties niet ter sprake te brengen en dat [eiser] recht heeft op een vergoeding van de daardoor geleden schade.
Bij de bepaling van de hoogte van de schade moet worden vastgesteld dat er een groot aantal factoren van onzekerheid een rol speelt bij dit aspect. Het is en blijft immers onduidelijk hoe dit overleg zou zijn verlopen en wat uiteindelijk de inhoud van de beëindigingovereenkomst zou zijn geweest, indien de opties wél onderwerp van bespreking zouden zijn geweest:
- in hoeverre zou dit hebben geleid tot een andere beëindigingvergoeding?
- wat zou de Management Board hebben beslist op een verzoek van [eiser] hem tot “good leaver”te verklaren en welke betekenis zou een dergelijke beslissing hebben voor de waarde van het optiepakket van [eiser]?
- welke mogelijkheden zou [eiser] vervolgens hebben gehad de opties uit te oefenen en hoe zou hij daar gebruik van hebben gemaakt?
- in hoeverre zouden over de andere componenten van de vertrekregeling [zie r.o. 9] andere afspraken zijn gemaakt?
Een antwoord op deze vragen zou uit het ongerijmde moeten komen en dergelijke antwoorden tellen niet.
15. Nu de schade bij gebreke van verdere concrete gegevens niet kan worden berekend en evenmin een redelijke schatting daarvan mogelijk is, dient een vergoeding naar mate van redelijkheid en billijkheid te worden toegekend
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, de mate van verwijtbaarheid van de nalatigheid van de bank, de berekening van de theoretische waarden van de opties, de inhoud van de overeengekomen vertrekregeling en de wijze waarop deze is tot stand gekomen, acht de kantonrechter een vergoeding van € 20.000,- daarmee in overeenstemming. ABN AMRO zal veroordeeld worden tot betaling aan [eiser] van dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 november 2007.
16. Nu de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen vindt de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
17. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt ABN AMRO tot betaling aan [eiser] van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2007 tot aan de voldoening;
II. bepaalt dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt;
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen op 30 december 2009 door mr. W.D.T.D. Wiarda, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2010 door de rolrechter in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter