ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6654
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.D.T.D. Wiarda
- Rechtspraak.nl
Vordering tot vergoeding van vervallen optiepakket na beëindiging dienstverband
In deze zaak vorderde de werknemer, aangeduid als [eiser], een vergoeding voor de waarde van een vervallen optiepakket na de beëindiging van zijn dienstverband met ABN AMRO Bank N.V., hierna te noemen 'de bank'. Het dienstverband was beëindigd op basis van een beëindigingsovereenkomst waarin finale kwijting was verleend. De kantonrechter oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever was om de opties in het overleg over de beëindigingsovereenkomst te betrekken. De werknemer stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de gevolgen van het vervallen van de opties, terwijl de bank betoogde dat de werknemer zelf verantwoordelijk was voor het ter sprake brengen van de opties.
De kantonrechter onderzocht de betekenis van de kwijtingbepaling in de beëindigingsovereenkomst en de vraag of de bank had gehandeld in strijd met goed werkgeverschap door de opties niet te bespreken. De rechter concludeerde dat de bank niet in redelijkheid had mogen verwachten dat de werknemer zijn aanspraken op de opties had laten vallen, aangezien deze nooit ter sprake waren gekomen in de onderhandelingen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een schadevergoeding, die werd vastgesteld op € 20.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 november 2007.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers in het kader van goed werkgeverschap en de noodzaak om alle relevante zaken, zoals optiepakketten, in onderhandelingen over beëindigingsovereenkomsten te betrekken. De zaak illustreert ook de toepassing van de Haviltex-criteria, die de bedoeling van partijen bij het aangaan van overeenkomsten in overweging nemen.