ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-904 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. Eiseres ontving van 20 januari 2000 tot 5 mei 2008 een uitkering, maar heeft geen melding gemaakt van extra inkomsten die zij verwierf uit werkzaamheden in een restaurant. Na een anonieme tip is er een onderzoek ingesteld door de Dienst Werk en Inkomen (DWI), waaruit bleek dat eiseres meer uren werkte dan zij had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij recht had op bijstand. De rechtbank bevestigde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, omdat eiseres te veel bijstand had ontvangen. Eiseres voerde aan dat het huisbezoek onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de beslissing van het college. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/904 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. R.P. Kuijper,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.M. Roovers.
1. Procesverloop
Bij primair besluit van 18 juli 2008 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 maart 2004 ingetrokken. Eiseres ontving over de periode van 1 maart 2004 tot 5 mei 2008 te veel bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht. Verweerder vordert de kosten van bijstand over die periode tot een brutobedrag van € 55.369,21 terug.
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2009. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Feiten
Eiseres ontving in de periode van 20 januari 2000 tot 5 mei 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk naar de norm van een alleenstaande ouder met een woontoeslag van 20%.
Eiseres is voor vier uur per week in dienst van restaurant Klein Kalfje (hierna: het restaurant). De door eiseres opgegeven inkomsten worden verrekend met de bijstandsuitkering.
Na een anonieme tip op 4 januari 2007, dat eiseres slechts een gedeelte van haar inkomsten uit arbeid aan verweerder meldt, heeft de afdeling Controle en Opsporing van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand. Eiseres is in verband met het onderzoek gehoord, getuigen hebben verklaringen afgelegd en er zijn observaties verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het proces-verbaal uitkeringsfraude van 12 juni 2008, met bijlagen (hierna: het proces-verbaal).
2.2 Standpunten van partijen
2.2.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit het onderzoek van de sociaal rechercheur en het dossier genoegzaam naar voren komt dat eiseres veel meer uren heeft gewerkt dan de vier uren gemiddeld per week die zij aan verweerder heeft opgegeven. Door van deze werkzaamheden geen melding te maken op de daarvoor bestemde formulieren heeft eiseres informatie onthouden waarvan zij redelijkerwijs kon begrijpen dat deze van invloed was op haar recht op bijstand. Eiseres is daarmee naar het oordeel van verweerder de op haar ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenplicht niet naar behoren nagekomen. Tengevolge van de schending van deze inlichtingenplicht is niet langer vast te stellen of en, zo ja, in hoeverre eiseres zich in de in geding zijnde periode in omstandigheden bevond zoals bedoeld in artikel 11 van de WWB. Dit betekent dat, nu het recht op bijstand achteraf niet langer kan worden vastgesteld, in de periode van 1 maart 2004 tot 5 mei 2008 ten onrechte bijstand is verleend en verweerder bevoegd was het recht op bijstand over die periode in te trekken. Nu er in die periode ten onrechte bijstand is verstrekt, mocht verweerder ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB de kosten van de bijstand over de desbetreffende periode van eiseres terugvorderen.
2.2.2 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat voor het afleggen van het huisbezoek op 28 november 2007 geen ‘redelijke grond’ aanwezig was, zodat de tijdens dat huisbezoek verkregen en hieruit voorvloeiende bewijzen buiten beschouwing moeten worden gelaten. Voorts is bij het huisbezoek geen sprake geweest van ‘informed consent’.
Nu er een oorzakelijk verband bestaat tussen het huisbezoek en het andere (strafrechtelijke) onderzoek van de sociale recherche, kan gelet op artikel 6, derde lid, van het EVRM niet voorbij worden gegaan aan de ernstige schendingen van artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
Het strafrechtelijk onderzoek heeft op onrechtmatige wijze plaatsgevonden, althans moet dit gelden als verboden vrucht van het onrechtmatige huisbezoek. De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek dienen buiten beschouwing te blijven.
De traditionele scheiding tussen bestuurs- en strafrecht is komen te vervallen. Dat geldt in het bijzonder in het onderhavige geval waarin verweerder uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij zich heeft gebaseerd op het als strafrechtelijk gekwalificeerde onderzoek van de sociale recherche.
2.3 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB (zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand.
In artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB is (voor zover hier van belang) bepaald dat het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, een dergelijk besluit kan herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.4 Overwegingen van de rechtbank
Intrekking
2.4.1 Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de in het proces-verbaal neergelegde onderzoeksbevindingen. De rechtbank is van oordeel dat de anonieme tip, inhoudende dat eiseres slechts een gedeelte van haar inkomsten uit arbeid aan verweerder meldt, verweerder voldoende aanleiding gaf voor het onderzoek naar de inkomenssituatie van eiseres. Die tip was immers relevant en concreet en kon dus (zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in zijn uitspraak van 2 oktober 2007, 06/4286 WWB, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: BB5534) op zichzelf aanleiding vormen voor het instellen van een nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, nu daarvoor minder ingrijpende middelen dan een huisbezoek konden worden en zijn ingezet.
De bevindingen uit het huisbezoek dat op 28 november 2007 heeft plaatsgevonden acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang voor verweerders besluit een nader onderzoek in te stellen of te doen instellen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat de uitkomsten van het ingestelde onderzoek als de (verboden of toegelaten) vruchten van het huisbezoek moeten worden gezien. Hetgeen namens eiseres is aangevoerd over de onrechtmatigheid van het huisbezoek (het ontbreken van een 'informed consent' daaronder begrepen) en de gevolgen van die veronderstelde onrechtmatigheid, kan dan ook verder buiten beschouwing worden gelaten.
Overigens zou, naar het oordeel van de rechtbank, dit niet anders zijn indien de uitkomsten van het huisbezoek wel van belang zouden zijn geweest voor het instellen van nader onderzoek. Ook dan staat blijkens recente jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (o.a. CRvB 24 november 2009, 08/5521 WWB, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: BK4057) de onrechtmatigheid van een huisbezoek en het ontbreken van een informed consent bij de betrokkene er in het algemeen niet aan in de weg dat de bevindingen uit een nader onderzoek worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op bijstand van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. Dit wordt eerst anders indien gezegd moet worden dat het bestuursorgaan in redelijkheid geen gebruik kon maken van de bevoegdheid tot het instellen van een nader onderzoek of van de daardoor verkregen onderzoeksresultaten, gelet op de wijze waarop dat in het concrete geval is gebeurd. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
2.4.2 Naar het oordeel van de rechtbank bieden genoemde onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerder dat in de periode van 1 maart 2004 tot 5 mei 2008 sprake is geweest van oncontroleerbare inkomsten waardoor het recht op bijstand niet (meer) is vast te stellen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.4.3 Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat eiseres veel meer uren bij het restaurant werkte dan de vier uren per week die zij opgaf aan verweerder. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het op grond van de observaties, verricht in de periode van 10 januari 2008 tot 9 april 2008, aannemelijk is dat eiseres meer dan vier uren per week werkzaam was bij het restaurant. Voorts acht de rechtbank de verklaring van de eigenaresse van het restaurant van belang. De eigenaresse van het restaurant heeft verklaard dat zij geen informatie kon geven over de werktijden, het aantal werkuren per week en het loon van eiseres. Het proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt door een tot opsporing bevoegde sociaal rechercheur, zodat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel op de juistheid van de inhoud daarvan kan worden uitgegaan. De rechtbank zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andersluidend oordeel aanleiding geven. Eiseres heeft overigens niet betwist dat zij meer uren per week in het restaurant werkte dan zij opgaf aan verweerder.
2.4.4 Ter zitting heeft eiseres zich beroepen op de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude van het College van procureurs-generaal (hierna: de Richtlijn). Eiseres is van mening dat op grond van de Richtlijn het gehele onderzoek overeenkomstig de normen van het Wetboek van Strafvordering had moeten worden verricht.
Deze zienswijze druist in tegen de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het feit dat een handelen of nalaten van eiseres als zodanig een strafbaar feit kan opleveren, betekent niet dat het bestuursorgaan gehouden is aan haar de bescherming en waarborgen te bieden als ware zij verdachte in strafrechtelijke zin (CRvB 9 juni 2009, 08/2029 + 09/1384 WWB, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer: BI9724).
2.4.5 Ten aanzien van het beroep van eiseres op het ontbreken van de bevoegdheid van de toezichthoudende ambtenaren die het onderzoek hebben verricht merkt de rechtbank het volgende op. De stelling dat voorafgaande aan de (door eiseres genoemde) aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren er bij gebreke van een aanwijzing geen bevoegdheid tot het feitelijk doen van onderzoek bestond, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank ziet in artikel 53a van de WWB een voldoende grondslag voor de bevoegdheid tot het verrichten of doen verrichten van het onderzoek. Daaraan doet niet af dat aan de grondslag voor de onderzoeksbevoegdheid op enig moment een nadere wettelijke uitwerking is gegeven. Voor deze opvatting vindt de rechtbank ook steun in de hiervóór aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2009.
2.4.6 Vast staat dat eiseres bij verweerder geen melding heeft gedaan van de extra inkomsten die zij heeft verworven met de werkzaamheden in het restaurant. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres redelijkerwijs moeten begrijpen dat deze informatie van wezenlijk belang was voor (de hoogte van) het recht op bijstand. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht tijdens de periode in geding niet is nagekomen.
2.4.7 Naar het oordeel van de rechtbank beroept eiseres zich ten onrechte op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 15 september 2009 (Application no. 10373/05) in de zaak Moskal tegen Polen. Het EHRM oordeelde in dit arrest over de situatie waarin de belanghebbende, vertrouwend op de bestendigheid van de definitieve schriftelijke toekenning van een vervroegd pensioen, haar arbeidsloopbaan van ongeveer dertig jaar had afgebroken door haar baan op te zeggen. Bijna een jaar daarna werd de toekenningsbeslissing ambtshalve ingetrokken op grond van een andere waardering van de door de belanghebbende bij haar initiële aanvraag te goeder trouw verstrekte gegevens.
In de zaak van eiseres gaat het niet om het herzien van een toekenningsbeslissing, maar om de intrekking van een lopende uitkering. De mogelijkheid van zulk een intrekking is bij wet voorzien. Verder gaat het hier niet om het corrigeren van een fout die uitsluitend door het bestuursorgaan was gemaakt, maar om een reactie op een wederrechtelijk nalaten door eiseres, als gevolg waarvan niet kan worden vastgesteld of zij wel recht op uitkering had. De bijzondere proportionaliteitsmaatstaf, die het EHRM in Moskal tegen Polen hanteert bij de vraag of door intrekking van het pensioen het recht op eigendom is geschonden, is dan ook in het geval van eiseres niet van toepassing.
2.4.8 Nu eiseres voorts met betrekking tot de omvang van haar werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten geen (deugdelijke) administratie heeft bijgehouden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat door de schending van de inlichtingenplicht niet kan worden vastgesteld of over de hier in geding zijnde periode recht op bijstand bestaat. Eiseres heeft hierdoor in die periode teveel bijstand ontvangen.
2.4.9 Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was om de bijstand over de in geding zijnde periode in te trekken. Niet gebleken is dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken.
Terugvordering
2.4.10 Met hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de intrekking van de aan eiseres verleende bijstand volgt tevens dat is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB.
Verweerder heeft in artikel 2 van haar Beleidsregels terugvordering en verhaal WWB (hierna: de beleidsregels) bepaald dat het college de bijstand in alle gevallen terugvordert zoals vermeld in artikel 58, van de WWB, tenzij:
a. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,00 op jaarbasis;
b. hiertoe een dringende reden aanwezig is.
De rechtbank acht de beleidsregels van verweerder niet onredelijk.
2.4.11 Gelet op de overwegingen onder punt 2.4.10 was verweerder bevoegd om tot terugvordering van de aan eiseres verleende bijstand over te gaan. Niet gebleken is dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken. Van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering zou dienen af te zien is de rechtbank niet gebleken. De hoogte van het teruggevorderde bedrag heeft eiseres niet betwist.
2.4.12 De rechtbank zal het beroep gelet op het voorgaande ongegrond verklaren.
2.4.13 De rechtbank ziet geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht aan eiseres.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.P.J. Os van den Abeelen, voorzitter, mr. C.J. Polak en mr. P.H. Banda, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Hof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2010.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: C
SB O