ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6810
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- T.P.J. Os van den Abeelen
- C.J. Polak
- P.H. Banda
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van rechtsvermoeden gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A. van Heijningen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. F.H.W. Fris. De zaak betreft de afwijzing van een bijstandsaanvraag van eiser, die op 11 november 2008 was ingediend. Verweerder had eerder, op 4 september 2008, de aanvraag van eiser om bijstand van 7 juli 2008 afgewezen, omdat eiser volgens verweerder een gezamenlijke huishouding voerde met [persoon 1]. Dit besluit was in rechte vast komen te staan en verweerder stelde dat de termijn van twee jaar, waarin het rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding geldt, opnieuw was gaan lopen vanaf de datum van dat besluit.
Eiser betwistte dit standpunt en voerde aan dat op de datum van zijn bijstandsaanvraag inmiddels twee jaar waren verstreken sinds de beëindiging van zijn geregistreerd partnerschap met [persoon 1] op 10 november 2006. De rechtbank overwoog dat het rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding niet opnieuw kan worden ingeroepen na het verstrijken van de termijn van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet gerechtigd was om het rechtsvermoeden tegen eiser in te roepen, aangezien het geregistreerd partnerschap ten tijde van de aanvraag al langer dan twee jaar geleden was beëindigd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 322,00. Tevens diende verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,00 te vergoeden. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen.