ECLI:NL:RBAMS:2010:BM0050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-1408 WRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tweede toevoeging in het kader van de Wet op de rechtsbijstand

In deze zaak heeft eiseres op 4 maart 2008 een aanvraag ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand voor een toevoeging in verband met een huurgeschil. De aanvraag werd afgewezen op 3 juni 2008, omdat de werkzaamheden onder een eerder verleende toevoeging zouden vallen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 2 maart 2010 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in beide procedures niet zozeer samenvallen dat ze onder één toevoeging moeten worden gebracht. Eiseres stelde dat er geen sprake was van hetzelfde rechtsbelang, aangezien de eerdere toevoeging betrekking had op een geschil met een andere verhuurder. De rechtbank volgde dit standpunt en oordeelde dat de tweede aanvraag betrekking had op een ander rechtsbelang, omdat het ging om een geschil met een andere verhuurder over een andere woning.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Raad voor Rechtsbijstand en bepaalde dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing moest nemen op de bezwaren van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht en de kosten van het geding aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van diversiteit van rechtsbelangen en procedures bij het aanvragen van een toevoeging onder de Wet op de rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1408 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.P.M. Seegers,
en
de Raad voor Rechtsbijstand,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. W.C.M. Smits.
Procesverloop
Eiseres heeft op 4 maart 2008 bij verweerder een aanvraag ingediend om afgifte van een toevoeging voor een verweer huurbeëindiging.
Verweerder heeft bij besluit van 3 juni 2008 (het primaire besluit) de aanvraag afgewezen omdat de werkzaamheden vallen onder het bereik van een eerder verleende toevoeging.
Bij besluit van 2 maart 2009, verzonden op 10 maart 2009, heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2010. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Standpunten van partijen
1.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op 5 februari 2008 al een toevoeging (4GQ5327) is verstrekt voor een geschil met de vorige verhuurder van eiseres. Verweerder stelt vast dat de advieswerkzaamheden erop gericht zijn te bewerkstelligen dat na het eerdere kort geding, dat heeft geresulteerd in beëindiging van de eerdere huurovereenkomst, een nieuwe deugdelijke huurovereenkomst tot stand komt. Daarmee vloeit, naar de mening van verweerder, het onderhavige geschil direct voort uit het vorige geschil en kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van twee verschillende rechtsbelangen. Daar er geen sprake is van diverse procedures is de aanvraag terecht afgewezen, aldus verweerder.
1.2. Eiseres stelt dat tussen beide zaken niet een dermate grote verwevenheid kan worden aangenomen dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Eiseres vindt voor haar standpunt steun in de uitspraak 10 oktober 2008 van de Raad van State (200804210/1 en 200804210/4, LJN: BF8981). Bij de eerder afgegeven toevoeging ging het er om ervoor te zorgen dat de door eiseres gehuurde woning weer aan haar ter beschikking werd gesteld door verhuurder [verhuurder 1]. In de onderhavige zaak betreft het de dreigende beëindiging van de huurovereenkomst door verhuurder [verhuurder 2] met betrekking tot een andere woning. De behartiging van de belangen in beide zaken noopt tot het verrichten van te onderscheiden werkzaamheden en beide zaken richten zich tegen volstrekt verschillende wederpartijen.
2. Juridisch kader
2.1. In artikel 28, eerste lid, onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (WRB) is bepaald dat de raad van rechtsbijstand een toevoeging kan weigeren indien het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de verzoeker aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
2.2. In artikel 32 van de WRB is bepaald dat een toevoeging uitsluitend geldt voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en in geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
3. Beoordeling
3.1. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds meermalen heeft overwogen volgt uit voornoemde artikelen dat slechts meer toevoegingen ten behoeve van dezelfde rechtzoekende kunnen worden verstrekt, indien sprake is van diversiteit van rechtsbelangen of, wanneer sprake is van eenzelfde rechtsbelang, van diversiteit van procedures (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van State van 2 juli 2003, LJ-nummer AN9122).
3.2. De eerste vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is de vraag of in de onderhavige zaak sprake is van hetzelfde rechtsbelang als de zaak waarvoor onder nummer 4GQ5327 een toevoeging aan eiseres is afgegeven.
3.3. De beroepsgrond van eiseres dat hier geen sprake is van hetzelfde rechtsbelang slaagt. De eerste toevoeging is aangevraagd en verstrekt, nadat de toenmalige verhuurder eiseres de toegang tot haar woning had geweigerd. Ten aanzien van dat geschil heeft eiseres een kort geding gevoerd dat heeft geleid tot een toewijzend vonnis op grond waarvan de verhuurder eiseres weer tot haar woning moest toelaten. Eiseres kreeg vervolgens een andere woning aangeboden welke wordt verhuurd door een andere verhuurder. De tweede toevoeging is aangevraagd naar aanleiding van een geschil met die andere verhuurder over de inhoud van de huurovereenkomst. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een ander rechtsbelang. De tweede aanvraag ziet op een geschil met een andere tegenpartij ten aanzien van een andere woning en heeft betrekking op een juridisch ander onderwerp.
3.4. Over de door verweerder aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 15 januari 2010, AWB 09/76 WRB merkt de rechtbank op dat die uitspraak betrekking heeft op één doorlopend woonprobleem, terwijl het woonprobleem van eiseres was opgelost na het toewijzende vonnis in kort geding.
3.5. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener van eiseres in beide procedures zozeer samenvallen dat al die werkzaamheden onder één toevoeging moeten worden gebracht.
3.6. Het bestreden besluit dient dan ook vernietigd te worden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, aangezien op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet kan worden bepaald of eiseres aan alle overige eisen voldoet voor afgifte van een toevoeging. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
3.7. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht met betrekking tot het beroep te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van eiseres, welke zijn begroot op € 874,00 als kosten van verleende rechtsbijstand. Daarbij is 1 punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1), € 437,00 per punt.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 (zegge: eenenveertig euro) aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,00 (zegge: achthonderd vierenenzeventig euro), te betalen door verweerder aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door C.J. Polak, rechter, in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2010.
De griffier, De rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB