ECLI:NL:RBAMS:2010:BM0483

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
454836 / KG ZA 10-627 SR/EB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van onrechtmatige uitlatingen door auteur over adviseur

In deze zaak vorderde een adviseur rectificatie van uitlatingen die door een auteur over hem waren gedaan. De auteur had in een televisie-interview en een artikel in de Volkskrant de adviseur beschuldigd van grootheidswaanzin, het verliezen van grip op de werkelijkheid en het hebben van autistische trekjes. De voorzieningenrechter oordeelde dat deze uitlatingen niet onrechtmatig waren, omdat het om meningen ging die als zodanig waren gepresenteerd. De termen werden in het algemeen spraakgebruik niet als ernstige psychologische afwijkingen beschouwd. Echter, de uitlating dat de adviseur een bedrieger was, werd als ongefundeerd en daarmee onrechtmatig beoordeeld. De auteur moest deze uitlating rectificeren. Daarnaast werd de auteur ook verplicht om een onjuiste bewering over het succespercentage van de adviseur in civiele zaken te rectificeren, omdat deze bewering niet klopte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de adviseur een spoedeisend belang had bij rectificatie, gezien de publiciteit rondom de uitlatingen en het boek van de auteur. De auteur werd veroordeeld in de proceskosten van de adviseur. Het vonnis benadrukt de afweging tussen de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de goede naam van een individu.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 454836 / KG ZA 10-627 SR/EB
Vonnis in kort geding van 8 april 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 25 maart 2010,
advocaat mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G. Brunt te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 31 maart 2010, waar partijen en hun advocaten aanwezig waren, heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. [eiser] strijdt sinds 1976 met de stichting SOBI (Stichting Onderzoek Bedrijfs Informatie) tegen onregelmatigheden in de bedrijfsvoering bij grote bedrijven en accountants. Hij geniet landelijke bekendheid, met name sinds zijn oproep, in oktober 2009, aan DSB-klanten om hun geld van die bank op te nemen, met als gevolg een bankrun die heeft bijgedragen aan het faillissement van DSB.
2.2. [gedaagde] heeft een kritisch boek over [eiser] geschreven, “De dossiers [eiser]” (hierna: het boek), dat sinds 18 maart 2010 in de winkels ligt. Het boek is ten tijde van de zitting in dit kort geding aan een derde druk toe.
2.3. Op 17 maart 2010 is [gedaagde] naar aanleiding van het verschijnen van het boek geïnterviewd in het televisieprogramma Nova. In dat programma heeft [gedaagde] de volgende uitlating gedaan:
“Maar in wezen is het een ontzettend eigenwijs mens, een einzelganger die zijn gang gaat en die niet luistert naar andere mensen, ook niet mensen die wél verstand van zaken hebben. En dat maakt dat hij gewoon, zeg maar doorgaat in waar hij mee bezig en, ja, ik zou bijna zeggen licht autistische trekjes en zeker last van grootheidswaanzin.”
De interviewer reageerde daarop met de woorden:
“Ja, maar eígenlijk zegt u ook dat hij een bedrieger is.”
Waarop [gedaagde] antwoordde:
“In feite is hij een bedrieger, hij zegt niet de hele waarheid. Het zijn halve waarheden. Het zijn stukken van vonnissen, het zijn delen van uitspraken, maar uiteindelijk, het waren uitspraken, de hoger beroep uitspraken van een hogere rechter, die vind je gewoon niet meer op zijn sites zodra hij dat verloren heeft.”
2.4. In de Volkskrant is op 19 maart 2010 onder de kop ‘[eiser] is een bedrieger en een graaier’ een artikel verschenen van de hand van [persoon 1]. Het artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Volgens fiscaal-juridisch onderzoekster [gedaagde] lijdt [eiser] aan grootheidswaanzin, is hij licht autistisch en kan de bedrijfsonderzoeker zelfs een bedrieger worden genoemd. Hij gaat tenminste heel selectief met de waarheid om, met het doel zijn status hoog te houden. Daarnaast is hij een graaier die 300 euro per uur rekent. (…)”
2.5. In de periode van 18 maart tot en met 20 maart 2010 heeft [gedaagde] een aantal interviews voor verschillende radioprogramma’s gegeven, waarin zij zich kritisch over [eiser] heeft uitgelaten. Ook zijn in de periode van 11 maart tot en met 22 maart 2010 in verschillende landelijke en lokale dagbladen en op verschillende websites artikelen verschenen waarin aandacht is besteed aan het door [gedaagde] geschreven boek, zonder dat [gedaagde] daarvoor is geïnterviewd. De titels boven deze artikelen bevatten zonder uitzondering negatieve kwalificaties van, of citaten over [eiser].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, kort gezegd, [gedaagde] te bevelen zich te onthouden van het openbaar maken – en het derden daartoe in de gelegenheid stellen – van de volgende uitingen:
a) [eiser] lijdt aan grootheidswaanzin, hij is alle grip op de werkelijkheid verloren en heeft autistische trekjes;
b) [eiser] is een bedrieger;
c) [eiser] is een graaier; en
d) [eiser] heeft van alle civiele procedures nog geen 10% gewonnen.
Daarnaast vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen tot het plaatsen van de in het petitum van de dagvaarding vermelde rectificatie op haar website en haar te bevelen om de rectificatie als persbericht naar de in de dagvaarding genoemde media te zenden, met gelijktijdig afschrift aan de advocaat van [eiser]. Al het voorgaande op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiser] stelt daartoe, samengevat, dat de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] niet onbeperkt is en dat ter bescherming van de rechten van [eiser] daarop een beperking dient te worden aangebracht. [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens [eiser] door zich bij de promotie van haar boek te bedienen van de onder 3.1 weergegeven uitlatingen. De aantijgingen van [gedaagde] beschadigen [eiser] in zijn persoonlijke identiteit en persoonlijke integriteit in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De aantijgingen zijn zo beledigend en schadelijk dat zij een onmiskenbaar effect hebben op zijn privé leven, aldus [eiser]. Daarnaast veroorzaken de aantijgingen volgens hem ook zakelijke schade, omdat hiermee zijn beroepsmatige reputatie wordt aangetast. [eiser] stelt een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben omdat te voorzien valt dat [gedaagde] ter promotie van haar boek zo veel mogelijk publiciteit zal willen blijven genereren en de beschadiging van [eiser] dus zal voortduren. [eiser] beperkt zich in dit kort geding uitdrukkelijk tot de uitlatingen die [gedaagde] ter promotie van haar boek gedaan. Hij is voornemens de door [gedaagde] in haar boek over hem gedane uitlatingen ter toetsing aan de bodemrechter voor te leggen.
3.3. [gedaagde] voert verweer, waarop voor zover van belang hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Uitgangspunt is dat de toewijzing van de vorderingen van [eiser] in beginsel een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt, indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag of een uitlating in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid dienen de wederzijdse belangen te worden afgewogen.
4.2. Het belang van [gedaagde] is dat zij haar boek, waarin zij door haar gestelde misstanden die de samenleving raken aan de kaak stelt, moet kunnen aanprijzen. Het belang van [eiser] is erin gelegen dat hij niet door publicaties of uitlatingen in de pers wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Welk van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij de afweging van deze belangen speelt een rol in hoeverre de geuite beschuldigingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
4.3. [eiser] heeft een aantal artikelen in het geding gebracht, waarin aandacht is besteed aan de uitlatingen van [gedaagde] over [eiser] in haar boek en de publiciteit daaromheen. Niet in al die artikelen zijn de onder 3.1 a t/m d weergegeven kwalificaties terug te vinden. Bij de beoordeling van de vordering is bepalend wat [eiser] in het petitum heeft gevorderd. De voorzieningenrechter dient zich derhalve te beperken tot de kwalificaties genoemd in 3.1 a t/m d.
4.4. [eiser] verzet zich allereerst tegen de uitlatingen van [gedaagde] dat hij aan grootheidswaanzin lijdt, dat hij alle grip op de werkelijkheid is verloren en dat hij autistische trekjes heeft. Hij stelt dat deze beschuldigingen zien op ernstige psychologische afwijkingen, die normaal functioneren voor een professioneel adviseur onmogelijk maken.
Voor al deze uitlatingen staat voorop dat het om de mening van [gedaagde] gaat, die zij ook als zodanig heeft gebracht. [eiser] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat deze uitlatingen betrekking hebben op ernstige psychologische afwijkingen. Grootheidswaanzin wordt in het algemeen vrij gemakkelijk gebruikt als alternatief voor zelfoverschatting. Ook voor de uitlating ‘alle grip op de werkelijkheid verloren zijn’ geldt dat deze in het algemene spraakgebruik niet het gewicht heeft dat [eiser] daaraan thans toekent. Voor de ‘licht autistische trekjes’ geldt dat individualisme, onverzettelijkheid en volharding voorbeelden zijn van karaktertrekken die binnen het autistisch spectrum liggen, welke karaktertrekken niet per se ongunstig zijn. Van onnodig grievende karakteriseringen, die de persoonlijke identiteit en integriteit van [eiser] aantasten en zijn functioneren als professioneel adviseur onmogelijk maken, is dan ook geen sprake. In dat verband is van belang dat [eiser] een publieke figuur is, die tegen een stootje moet kunnen. Bovendien schuwt hij zelf in het publieke debat stevige bewoordingen over zijn opponenten niet.
4.5. [eiser] verzet zich er verder tegen dat [gedaagde] hem een bedrieger noemt.
De kwalificatie ‘bedrieger’ – een ernstige aantijging – is voor het eerst gebruikt in het door [gedaagde] in Nova gegeven interview (zie onder 2.3). [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat dit woord haar bij die gelegenheid in feite in de mond is gelegd door de interviewer. Bij de voorbespreking is volgens haar niet aan de orde geweest dat deze kwalificatie van [eiser] ter sprake zou komen. In de (live)uitzending heeft de interviewer onverwacht een voorzet aan [gedaagde] gegeven, waarop [gedaagde] – zoals zij ter zitting heeft erkend – zich ondoordacht heeft laten ontglippen dat zij [eiser] in haar boek in feite een bedrieger noemt. Desgevraagd heeft zij ter zitting verklaard dat zij van mening is dat [eiser] geen bedrieger is en dat zij dit ook niet meer over hem zal zeggen. Nu [gedaagde] [eiser] in het interview in Nova zonder grond een bedrieger heeft genoemd, heeft zij jegens hem niet de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid betracht.
4.6. De term ‘bedrieger’ komt nog een tweede keer voor, in een artikel in de Volkskrant (zie onder 2.4) en de kop boven dat artikel. Het artikel bestaat uit een inleiding door de journalist, gevolgd door de weergave van een telefonisch interview met [gedaagde]. De journalist heeft de term gebruikt in zijn inleiding. In de citaten van [gedaagde] komt het woord ‘bedrieger’ niet voor. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat een proef van het artikel kort voor de publicatie aan haar is toegezonden met het verzoek haar citaten te controleren. Dat heeft zij gedaan. Zij heeft daarbij geen acht geslagen op het gebruik van het woord ‘bedrieger’ door de journalist. Vooralsnog wordt geoordeeld dat het niet de verantwoordelijkheid van [gedaagde] is om conclusies van anderen op juistheid te controleren, ook al worden deze conclusies vermeld in hetzelfde artikel of de kop daarboven.
4.7. De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] [eiser] éénmaal, in Nova, ongefundeerd een bedrieger heeft genoemd, waarmee zij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Deze uitlating, in een goed bekeken televisieprogramma, heeft extra aandacht gegenereerd doordat de Volkskrant, een landelijk dagblad, dit woord vervolgens heeft geplaatst in een grote kop boven het in die krant op 19 maart 2010 verschenen artikel over het boek. De publiciteit rond het boek zal naar verwachting nog wel even voortduren omdat het nog maar kort op de markt is, zodat [eiser] er een (spoedeisend) belang bij heeft dat [gedaagde] de uitlating, dat [eiser] een bedrieger is, op haar website rectificeert, zij het dat haar verplichting om de media over de rectificatie te informeren niet verder strekt dan het toezenden van de rectificatie aan het medium waarin zij de ongefundeerde uitlating heeft gedaan, te weten Nova. Rectificatie van deze onrechtmatige uitlating is bij de wet voorzien wordt noodzakelijk geacht in een democratische samenleving.
4.8. [eiser] verzet zich verder tegen de uitlating dat hij een “graaier” is.
[eiser] is een graaier genoemd in hetzelfde artikel in de Volkskrant van 19 maart 2010 (zie onder 2.5). Dit woord staat vermeld in de kop boven dat artikel, alsmede in de inleiding door de journalist, voorafgaand aan de weergave van het telefonisch interview met [gedaagde]. Voor de betiteling van [eiser] als “graaier”, geldt eveneens dat het hier gaat om een conclusie van de journalist, voor wiens uitlatingen [gedaagde] niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Niet gebleken is dat [gedaagde] ter promotie van het boek [eiser] een graaier heeft genoemd.
4.9. Tot slot verzet [eiser] zich tegen de uitlating van [gedaagde] dat hij van alle door hem aangespannen civiele procedures nog geen 10% heeft gewonnen. [eiser] stelt dat [gedaagde] ten onrechte een aantal door hem gewonnen zaken niet heeft meegeteld. Hij houdt het er zelf op dat hij 85% van zijn civiele zaken heeft gewonnen.
De bewering dat [eiser] nog geen 10% van zijn civiele procedures heeft gewonnen, komt voor in artikelen in het Parool (11 maart 2010) en het AD
(17 maart 2010) en verder op de websites van AssurantieMagazine en TC Tubantia (19 maart 2010) en Quotenet (22 maart 2010). Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij uitsluitend met het AD, de Volkskrant en het Noord Hollands Dagblad contact heeft gehad. Uit de tekst van het artikel in het AD blijkt niet dat [gedaagde] de bewering over het geringe succes van [eiser] in het contact met het AD heeft gedaan. Het AD kan deze bewering evengoed uit het boek zelf hebben geput. In het boek is deze bewering namelijk letterlijk terug te vinden. Of [gedaagde] deze uitlating in het kader van de promotie van haar boek heeft gedaan, is in dit kort geding derhalve niet vast te stellen. Vooralsnog moet het er voor worden gehouden dat de verantwoordelijkheid voor het publiceren van genoemde bewering bij de hiervoor genoemde media ligt. Er is geen grond om [gedaagde] te verplichten deze media op onjuistheden in hun berichtgeving te wijzen. [gedaagde] heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen toewijzing van de vordering als na te melden, gelet op het volgende. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat zij een aantal door [eiser] ter zitting naar voren gebrachte zaken ten onrechte niet heeft meegenomen in haar berekeningen in het boek over de hoeveelheid zaken die [eiser] heeft gewonnen of verloren. Zij heeft aangeboden deze fout te herstellen. Hoewel een exact percentage van het aantal door [eiser] gewonnen zaken in dit kort geding niet kan worden vastgesteld, is wel duidelijk dat dit percentage – berekend aan de hand van de thans beschikbare gegevens – hoger ligt dan 10%. Ter zitting heeft [gedaagde] zich er niet tegen verzet dat een eventuele rectificatie ook dit punt zou betreffen. Zij zal dan ook worden veroordeeld om deze onjuiste stelling in haar boek, op haar website te rectificeren. Ook bij het rechtzetten van deze onjuiste stelling heeft [eiser] een spoedeisend belang, nu de media daaraan veel aandacht hebben besteed en waarschijnlijk nog zullen besteden.
4.10. Gelet op de toezeggingen van [gedaagde] ter zitting bestaat er geen aanleiding om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
4.11. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vast recht 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.166,93
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde] direct na betekening van dit vonnis zich te onthouden van het openbaar maken op welke wijze dan ook van de uitlating:
- [eiser] is een bedrieger,
5.2. beveelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de volgende rectificatie op de homepage van haar website www.[gedaagde].nl te plaatsen en gedurende twee weken nadien geplaatst te houden, in het daar gebruikelijke lettertype en lettergrootte, zonder commentaar, zodanig dat die rectificatie bij het openen van die website direct geheel zichtbaar is zonder naar beneden te hoeven scrollen:
Rectificatie van uitlatingen van [gedaagde] over [eiser]
In een interview bij Nova op 17 maart 2010 heb ik op een vraag van de interviewer bevestigd dat [eiser] in feite een bedrieger is. Op de zitting in het kort geding op
31 maart 2010 heb ik toegegeven dat deze uitlating niet juist is en heb ik verklaard deze uitlating niet te zullen herhalen. Daarnaast heb ik ter zitting toegezegd vrijwillig de stelling in het boek “’De dossiers [eiser]”, dat [eiser] van alle civiele procedures nog geen 10% heeft gewonnen, terug te nemen, omdat dat percentage hoger ligt. Bij vonnis van
8 april 2010 heeft de voorzieningenrechter met mij geoordeeld dat ik onrechtmatig jegens [eiser] heb gehandeld door hem een bedrieger te noemen.
5.3. beveelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de onder 5.2 genoemde rectificatietekst zonder commentaar daarop als persbericht te versturen aan de redactie van Nova, met gelijktijdig afschrift aan de advocaat van [eiser]
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.166,93,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Benenkom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2010.?