RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 09/2791 WW44 en 09/2808 WW44
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eisers], wonende te [woonplaats],
[eisers], wonende te [woonplaats],
eisers,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. N. Boelens.
Tevens heeft aan dit geding deelgenomen:
Heijmans vastgoed B.V.,
vergunninghouder,
gemachtigde: mr. D. Fransen.
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft verweerder aan vergunninghouder een bouwvergunning en een vrijstelling ingevolge artikel 15, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend. Eisers hebben hiertegen afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 29 augustus 2006 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen afzonderlijk beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 9 oktober 2007, verzonden op 15 oktober 2007 (AWB 06/5033 WW44 en AWB 06/4715 WW44) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op de bezwaren van eisers neemt.
Bij uitspraak van 2 juli 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) het hoger beroep van verweerder en de vergunninghouder ongegrond verklaard. Tevens heeft de AbRvS eisers hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd met verbetering van de gronden waarop die rust.
Bij brief van 1 september 2008 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren. Bij uitspraak van 2 april 2009 (AWB 08/3433 WW44) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, bepaald dat verweerder binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat de hiervoor bepaalde termijn wordt overschreden tot en met de dag van bekendmaking van het besluit.
Bij beslissing op bezwaar van 12 mei 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder - onder aanvulling van de motivering - de bezwaren van eisers alsnog ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen - afzonderlijk - beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De vergunninghouder heeft een reactie ingediend.
Eisers hebben nadere beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld ter zitting van 16 februari 2010. Eisers zijn verschenen. De gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van vergunninghouder zijn verschenen. Eisers hebben tevens E. Takens-de Kamp meegebracht als deskundige. Namens verweerder is tevens verschenen [projectmanager] (projectmanager). Namens vergunninghouder is tevens verschenen [projectontwikkelaar] (projectontwikkelaar).
2.1. Feiten en standpunten
2.1.1. Bij besluit van 28 april 2005 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan “Haarlemmerplein” vastgesteld. Bij besluit van 8 november 2005 heeft de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland het bestemmingsplan goedgekeurd. Bij uitspraak van 20 december 2006 heeft de AbRvS het goedkeuringsbesluit vernietigd, omdat niet deugdelijk is gemotiveerd dat aan de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit is voldaan.
2.1.2. Bij besluit van 9 mei 2006 heeft verweerder aan vergunninghouder een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw op de openbare weg Haarlemmerplein tegenover de [adres] met bestemming daarvan tot 91 woningen (hierna: het bouwplan). Verweerder heeft daarnaast op een drietal punten een zogenaamde binnenplanse vrijstelling van het bestemmingsplan “Haarlemmerplein” verleend. Eisers hebben tegen dit besluit rechtsmiddelen ingesteld.
2.1.3. Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam het besluit van 28 april 2005 ingetrokken en het (nieuwe) bestemmingsplan “Haarlemmerplein” (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de AbRvS en tevens de voorzitter van de AbRvS verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 13 maart 2009 (gepubliceerd op de website: www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BH6328) het verzoek afgewezen.
2.1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie - het besluit van 9 mei 2006 gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan, zodat de bouwvergunning moet worden verleend.
2.1.5. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de zogenaamde “Tegelenjurisprudentie” biedt (het zogenaamde “juridische gat”) door in het bestreden besluit het bouwplan te toetsen aan het (nieuwe) bestemmingsplan, terwijl dit bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog niet onherroepelijk was en er veel bezwaren bestonden tegen dit bestemmingsplan. Verweerder had aanleiding moeten zien om de bouwvergunning te vernietigen. Het bouwplan is in strijd met het (nieuwe) bestemmingsplan, omdat het bouwplan een duidelijke driedeling in de gevel moet hebben. Het bestemmingsplan is in strijd met de Monumentenwet, omdat dit bestemmingsplan het beschermde stads-of dorpgezicht onvoldoende beschermt. In het bestemmingsplan is het peil ten onrechte bepaald op 2.2. meter + Nieuw Amsterdams Peil (NAP) in plaats van op het feitelijk aangrenzend gemiddeld straatpeil van 2.05 meter +NAP. De maximale goot- en bouwhoogte is afwijkend voor de omgeving. Verder zal het bouwplan andere gebouwen in de omgeving voor wat betreft de massaliteit en de bouwhoogte (op de westhoek +23.20 meter NAP) overheersen. De vloer van de begane grond van het bouwwerk wordt te hoog aangelegd, waardoor een verantwoordelijke aansluiting met het Haarlemmerplein ernstig wordt bemoeilijkt. De zogenaamde “dichtgezette franse balkons” zijn in strijd met de Wet geluidhinder, omdat de helft van de geluidswering wegvalt bij opening van één raam. Het bouwplan is in strijd met de geldende geluidsnormen, zoals onder meer blijkt uit de rapportage van Goudappel Coffeng van 17 augustus 2009. Het bouwplan is in strijd met de geldende luchtkwaliteitseisen, aldus eisers.
2.1.6. De vergunninghouder heeft naar voren gebracht dat de gronden van eisers feitelijk zijn gericht tegen het (nieuwe) bestemmingsplan. Het bouwplan is in overeenstemming met dit bestemmingsplan, ook voor wat betreft de bouwhoogte (en het daarbij behorende peil). Gelet op het limitatief-imperatieve karakter van de Woningwet heeft verweerder de bouwvergunning terecht verleend, aldus de vergunninghouder.
2.1.7. Bij brieven van 7 december 2009, 14 januari 2010 en 25 januari 2010 hebben eisers verzocht om nader uitstel van de behandeling van hun beroepen, onder meer omdat zij het raadzaam achten om de behandeling aan te houden tot het oordeel van de AbRvS inzake het vaststellingsbesluit van 30 oktober 2008. Bij brief van 22 december 2009 heeft de vergunninghouder hierop gereageerd. Ter zitting hebben eisers hun verzoek herhaald. Eisers hebben daarbij erop gewezen dat de behandeling van het beroep gericht tegen het vaststellingsbesluit van 30 oktober 2008 op 23 maart 2010 plaats zal vinden bij de AbRvS. Vergunninghouder en verweerder hebben erop gewezen dat vernietiging van het vaststellingsbesluit van 30 oktober 2008 de rechtmatigheid van de bouwvergunning niet zal raken en dat vergunninghouder verder een belang heeft bij een spoedig oordeel van deze rechtbank. Ter zitting heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat er vooralsnog geen aanleiding is om het onderzoek ter zitting te schorsen. Ter zitting hebben eisers vervolgens gepersisteerd in hun verzoek en de rechtbank verzocht om hun verzoek te betrekken bij haar oordeel.
2.2. Beoordeling van de beroepen
2.2.1. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit van 12 mei 2009 het (nieuwe) bestemmingsplan van kracht was. Immers, op grond van artikel 3.8. van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro), is het bestemmingsplan in werking getreden met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is afgelopen. Verder heeft bij uitspraak van 11 maart 2009 de voorzitter van de AbRvS het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.2.2. Uit vaste jurisprudentie, zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de AbRvS van
6 februari 2002 (gepubliceerd op de website: www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer:
AD 9423) en de uitspraak van de AbRvS van 3 mei 2006, (gepubliceerd op de website: www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AW7372, volgt dat bij het nemen van een beslissing op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Nu, zoals hierboven is overwogen, ten tijde van het bestreden besluit het (nieuwe) bestemmingsplan van kracht was, heeft verweerder gelet op bovengenoemde jurisprudentie terecht het bouwplan getoetst aan dit bestemmingsplan. Gelet hierop kan het standpunt van eisers, dat verweerder ten onrechte gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de zogenaamde “Tegelenjurisprudentie” biedt door in het bestreden besluit het bouwplan te toetsen aan het (nieuwe) bestemmingsplan, terwijl dit bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog niet onherroepelijk was en er veel bezwaren bestonden tegen dit bestemmingsplan, niet slagen.
2.2.3. Verder blijkt uit de uitspraak van de AbRvS van 21 december 1999, gepubliceerd op de website: www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AA4296 en herhaald bij uitspraak van
21 december 1999, gepubliceerd op de website: www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AA4296, dat bouwvergunningen, welke zijn verleend onder een nog niet onaantastbaar bestemmingsplan, waarbij het besluit tot goedkeuring alsnog wordt vernietigd, niet van rechtswege ongeldig worden. De AbRvS acht het daarbij van belang dat een andere situatie zou leiden tot een rechtsonzekere situatie over de toepasselijkheid van de in het oude en het nieuwe bestemmingsplan vervatte gebruiks- en aanlegvoorschriften.
Nu uit bovengenoemde jurisprudentie blijkt, dat een eventuele vernietiging van het vaststellingsbesluit van 30 oktober 2008 de bouwvergunning niet raakt, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om het oordeel van de AbRvS op dit punt af te wachten.
2.2.4. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 2, onder 2.2, van de voorschriften van het (nieuwe) bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) het peil voor het plangebied is bepaald op 2.2 meter + NAP. Verder stelt de rechtbank vast dat op grond van artikel 3, onder 3.2.9, sub a, van de planvoorschriften is bepaald dat gebouwen plat mogen worden afgedekt. Ter zitting heeft de rechtbank aan de hand van de door partijen meegebrachte plankaarten en situatietekeningen vastgesteld, dat ter plaatse een maximum hoogte geldt van 21 meter en dat het bouwplan voor wat betreft de hoogte en volume in overeenstemming is met de planvoorschriften. De beroepsgrond van eisers, dat het peil niet zou aansluiten bij het gemiddelde peil in de omgeving, kan niet bij de beoordeling van deze bouwvergunning aan de orde komen, omdat het peil is gefixeerd in het bestemmingsplan. Het ligt op de weg van eisers, om de rechtmatigheid van het gekozen peil aan de orde te stellen in de bestemmingsplanprocedure. Tevens kan de beroepsgrond van eisers, dat ter plaatse geen plat dak is toegelaten, niet slagen omdat zoals hierboven is overwogen krachtens het (nieuwe) bestemmingsplan platte daken zijn toegelaten.
2.2.5. Nu het bouwplan in overeenstemming is met de voorschriften van het (nieuwe) bestemmingsplan, was verweerder gelet op het limitatief-imperatief karakter van artikel 44 van de Woningwet, gehouden om de bouwvergunning te verlenen. De beroepsgronden van eiser met betrekking tot de luchtkwaliteit en de geluidsnormen zijn geen onderdeel van voornoemd toetsingskader, zodat deze beroepsgronden niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Dit geldt eveneens voor de gronden van eisers, die zien op de rechtmatigheid van de gekozen uitgangspunten in het bestemmingsplan. Het ligt op de weg van eisers om deze beroepsgronden aan de orde te stellen in het beroep gericht tegen het vaststellingsbesluit van 30 oktober 2008.
2.2.6. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser, dat de zogenaamde “dichtgezette franse balkons” in strijd zijn met de geluidsnormen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het verweerschrift naar voren gebracht, dat het bouwplan bewust is gewijzigd op dit punt, om te voldoen aan de geldende geluidsnormen, het Amsterdams beleid, waarbij een geluidsluwe zijde aan een woning moet worden gemaakt en artikel 3.2.16, van de planvoorschriften waarbij eveneens is bepaald dat een geluidsluwe zijde moet worden gemaakt. Bij advies van 10 juli 2009 heeft de Dienst Milieu en Bouwtoezicht (DMB) geadviseerd dat de voorgestelde oplossing voldoet aan bovengenoemde uitgangspunten. Tevens heeft de DMB bevestigd dat het geluidsniveau achter de buitenste geluidwerende constructie onder de voorkeurswaarde komt. Bij advies van 17 augustus 2009 heeft adviesbureau Goudappel Coffeng eveneens geconcludeerd dat de dichtgezette franse balkons voldoen aan de uitgangspunten en aan de geldende geluidsnormen. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat aan de geldende geluidsnormen is voldaan, zodat eisers beroepsgrond niet slaagt.
2.3. Conclusie
2.3.1. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte kan stand houden en de beroepen van eisers ongegrond dienen te worden verklaard. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. F. Nales, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B