RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4566 ZW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te Duitsland,
eiser,
gemachtigde mr. W.H. van Zundert,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. C.F. Sitvast.
Eiser heeft op 27 juni 2007 bij verweerder een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) aangevraagd in verband met zijn uitval in 2005. Omdat daarop door verweerder niet tijdig is beslist, heeft eiser tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij bestreden besluit I van 8 oktober 2008 het bezwaar gegrond verklaard, echter zonder een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te hebben genomen. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Vervolgens heeft verweerder een inhoudelijke beslissing genomen op 24 juli 2009 (bestreden besluit II) en de aanvraag van eiser afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2010. Eiser is niet in persoon verschenen, maar bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
2.1. Ten aanzien van bestreden besluit I
De rechtbank stelt vast dat verweerder met bestreden besluit II een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat dit besluit niet geheel tegemoet komt aan het bezwaar van eiser tegen bestreden besluit I van 8 oktober 2008. Het beroep van eiser wordt, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dan ook geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit II. Nu gesteld noch gebleken is van enig belang bij een beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep van eiser tegen bestreden besluit I vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren. Nu verweerder in het besluit I verzuimd had een inhoudelijke afweging te maken, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten die eiser met het beroep tegen het bestreden besluit I redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden bepaald op € 322 voor het indienen van een beroepschrift. Het door eiser betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit II.
2.2 Ten aanzien van het bestreden besluit II.
2.2.1. Verweerder heeft eiser per 1 december 2005 ziekengeld geweigerd, primair omdat hij in staat werd geacht zijn eigen werk weer te verrichten.
2.2.2. Eiser was destijds door zijn werkgever de Rijksuniversiteit te Groningen gedetacheerd bij de politie te Groningen, waar hij onder andere in een cold-case team werkte. Eiser heeft zich op 14 januari 2005 ziek gemeld bij zijn werkgever met klachten wegens een hoge bloeddruk. Eiser heeft zich medio 2005 beter gemeld, volgens eiser omdat dit de voorwaarde was waaronder hij met prepensioen zou kunnen gaan. Niet in geschil is dat eiser op en na 1 december 2005 niet meer in dienstbetrekking stond tot de Rijksuniversiteit.
2.2.3. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd:
1.) Na het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts(en) heeft eiser niet de gelegenheid gekregen nog commentaar op de medische conclusies te geven.
2.) Bezwaarverzekeringsarts Admiraal heeft gerapporteerd, terwijl het onderzoek door bezwaarverzekeringsarts Bruintjes is verricht.
3.) Het is niet mogelijk eisers medische situatie na vier jaar nog zorgvuldig vast te stellen.
4.) Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden door een primaire verzekeringsarts, maar het eerste onderzoek is verricht door de bezwaarverzekeringsarts, waardoor eiser in een zeer nadelige positie is komen te verkeren.
5.) Eiser was door zijn hoge bloeddruk arbeidsongeschikt en kon zijn werk dus niet hervatten.
2.2.4. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beroepsgronden als volgt.
1.) Op de aanvraag van 27 juni 2007 heeft verweerder na het bezwaar van eiser tegen het uitblijven van een beslissing aanvankelijk een zogenoemd “leeg” besluit genomen op 8 oktober 2008. Eerst op basis van de medische rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen Admiraal en Bruintjes van respectievelijk 7 juli 2009 en 13 juli 2009 heeft verweerder op 24 juli 2009 het inhoudelijke besluit II genomen. Deze rapportages zijn naar het oordeel van de rechtbank als nieuwe gegevens te bestempelen. Een herhaling van de al naar voren gebrachte bezwaren lag dan ook niet in de verwachting. Verder zijn de rapportages doorslaggevend geweest voor de weigering om eiser ziekengeld te verstrekken. In dat licht bezien had verweerder eiser in de gelegenheid moeten stellen om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Nu deze gelegenheid niet is geboden, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet voor deze conclusie aanwijzingen in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 2007, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BA8553.
Het voorgaande leidt er toe dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Aangezien eiser in de loop van de procedure afdoende in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt over het bestreden besluit en rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen naar voren te brengen, zal de rechtbank met het oog op de proceseconomie onderzoeken of er grond is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, na vernietiging, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
2) Bezwaarverzekeringsarts Admiraal heeft de hoorzitting van 7 juli 2009 in Groningen bijgewoond, heeft bij die gelegenheid met eiser gesproken en heeft tevens dossieronderzoek verricht. In zijn rapportage van 7 juli 2009 heeft Admiraal beschreven wat de werkzaamheden van eiser inhielden en welke klachten eiser had. Bezwaarverzekeringsarts Bruintjes van verweerders kantoor te Heerlen heeft daarna de zaak beoordeeld. Hij beschrijft in zijn rapportage van 13 juli 2009 dat uit de informatie van de huisarts van 22 juni 2007 blijkt dat de bloeddruk uiteindelijk onder controle kwam, toen eiser een prepensioen in het vooruitzicht werd gesteld. Verder heeft Bruintjes de het journaal van de huisarts bekeken en daarin gezien dat de bloeddruk in de loop van 2006 en 2007 verder is gedaald. De bezwaarverzekeringsarts heeft de conclusie getrokken dat eiser arbeidsongeschikt was geworden door de situatie op zijn werk en los van die situatie in staat zou zijn, zijn eigen werk weer te kunnen verrichten bij een andere werkgever. De rechtbank acht de door de verzekeringsartsen gehanteerde werkwijze zorgvuldig, nu zij op basis van eigen bevindingen en het raadplegen van medische informatie van de huisarts conclusies hebben getrokken. Dat een deel van het onderzoek door Admiraal is gedaan, maakt dit niet anders.
3) Het was uiteraard verkieslijker geweest als eiser kort na de aanvraag op 27 juni 2007 medisch was onderzocht, echter daaraan zal de rechtbank niet de consequentie verbinden dat het medisch onderzoek daarom niet zorgvuldig zou zijn. Ook omstreeks 27 juni 2007 zou er immers ook sprake zijn geweest van een retrospectieve beoordeling van de medische situatie per 1 december 2005. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts gebruik kunnen maken van medische gegevens die ten tijde van belang zijn opgemaakt.
4) Het standpunt van eiser dat hij in een nadeliger positie is gekomen, doordat het eerste onderzoek is verricht door een bezwaarverzekeringsarts kan de rechtbank niet volgen. Voor zover eiser hiermee bedoelt te zeggen dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn bezwaren tegen de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te formuleren, overweegt de rechtbank dat eiser in de loop van de procedure voldoende de gelegenheid heeft gehad zulks te doen.
5) Nu het dienstverband van eiser per 1 december 2005 niet meer bestaat wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AZ0178) is, dat - indien het dienstverband in de laatstelijk uitgeoefende functie is verbroken - bij de vaststelling van de in aanmerking te nemen arbeid de specifieke bij dat dienstverband behorende werkomstandigheden buiten beschouwing dienen te blijven. Dit in aanmerking genomen dienen de door eiser gestelde belastende factoren, te weten conflicten op het werk met de dienstleiding, bij de vraag wat onder zijn eigen werk moet worden verstaan buiten beschouwing te blijven. De rechtbank ziet geen reden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de hoge bloeddruk en het effect daarvan op de nierfunctie hun oorzaak vinden in de werksituatie van eiser voor onjuist te houden. Deze conclusies worden immers ondersteund door de informatie van eisers huisarts. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat de klachten te maken hadden met de werksituatie. Nu het dienstverband is beëindigd per 1 december 2005 en op dat moment de klachten ook niet meer bestonden, heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat eiser geschikt was voor zijn eigen werk bij een andere werkgever.
2.2.5. Nu de beroepsgronden onder 2.) tot en met 5.) falen ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser ten aanzien van het besluit II voor het verschijnen ter zitting. Deze kosten worden begroot op € 322. Gelet op dat wat de rechtbank onder 2.1 heeft overwogen bedragen de door verweerder aan eiser te betalen proceskosten € 644,-. Verder dient verweerder aan eiser het griffierecht te vergoeden van € 41.
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB