RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/1494 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
de Stichting Hells Angels,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde mr. F.H.M. Struycken,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. E.A. Minderhoud.
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 9 maart 2010 (hierna: het bestreden besluit).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2010. Namens verzoekster is verschenen H. Beunen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde alsmede door mr. R. van Bongen.
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
2. Op 3 maart 2003 is aan verzoekster een bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor het oprichten van een clubhuis en twee opslagloodsen op het perceel [adres] (hierna: het perceel), met een instandhoudingstermijn tot uiterlijk 1 oktober 2003.
3. Bij brief van 6 december 2006 heeft verweerder aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om een last onder dwangsom op te leggen.
4. Op 14 maart 2007 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om een (tijdelijke) bouwvergunning voor het clubhuis en de opslagloodsen. Bij besluit van 31 maart 2009 is de bouwvergunning geweigerd, onder meer op grond van de resultaten van een ingesteld Bibob-onderzoek. Tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het daartegen door verzoekster ingestelde bezwaar, heeft verzoekster beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank aanhangig onder procedurenummer AWB 09/5587 BIBOB.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster opgedragen om binnen acht weken de situatie op het perceel in de oorspronkelijke toestand te herstellen dan wel met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen, door het verwijderen en verwijderd houden van het clubhuis en de twee opslagloodsen, op straffe van een dwangsom van
€ 142.500 ineens.
6. Verzoekster heeft zich beroepen op een civiel vonnis uit 1997, waarin de gemeente is veroordeeld om aan verzoekster een opstalrecht voor een deel van het perceel te leveren, alsmede op in het verleden, in het bijzonder in 2002 en 2003, zijdens verweerder gedane mondelinge toezeggingen over een door de gemeente ten behoeve van verzoekster te bouwen nieuw clubhuis aan de kop van de [adres]. De beantwoording van de vraag of verzoekster beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel dient in de bodemprocedure te worden beantwoord. Daarin zal ook moeten worden bezien in hoeverre verzoekster als overtreder kan worden aangemerkt, nu partijen ter zitting hebben aangegeven dat zowel de grond als de opstallen eigendom zijn van de gemeente.
7. Ter zitting is gebleken dat het nieuwe bestemmingsplan voor het gebied, het ontwerp-bestemmingsplan “Kop Weespertrekvaart”, dat voorziet in een woonbestemming voor dit gebied, eerst in februari 2010 ter visie is gelegd en dat naar verwachting nog beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal worden ingesteld tegen het nog vast te stellen bestemmingsplan. Ook zullen wellicht nog onteigeningsprocedures moeten worden gevoerd alvorens tot verwezenlijking van het nieuwe bestemmingsplan over te kunnen gaan. Het zal dus nog enige tijd duren alvorens het nieuwe bestemmingsplan kan worden verwezenlijkt.
Niet is in te zien waarom het clubhuis en de twee loodsen binnen de gegeven termijn van acht weken dienen te worden verwijderd, nu verweerder vooralsnog niet met de verwezenlijking van het nieuwe bestemmingsplan kan beginnen. Verweerder heeft ter zitting ook niet duidelijk kunnen maken waarom spoedige verwijdering van de gebouwen noodzakelijk is. Het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn kan mitsdien worden toegewezen.
8. Gelet voorts op de complexiteit van de zaak in verband met in het verleden al dan niet gedane toezeggingen, het opstalrecht en de eigendomssituatie, acht de rechter het van belang dat de verwijdering van clubhuis en loodsen eerst plaatsvindt nadat deze rechtbank uitspraak heeft gedaan in de in de in deze procedure te verwachten beroepszaak alsmede in het reeds aanhangige beroep terzake van de door verzoekster ingediende beroepszaak, die bij deze rechtbank aanhangig is onder registratienummer 09/5587, omdat de uitspraak in die zaak van belang is voor de vraag of in de handhavingsprocedure sprake is van concreet zicht op legalisatie.
9. De rechter ziet voorts aanleiding te bepalen dat verweerder in de tussentijd geen maatregelen neemt om te komen tot verwijdering van het thans aanwezige clubhuis en de twee thans aanwezige loodsen. Reden daarvoor is dat het ongewenst is dat vóór de uitspraak van de rechtbank in beroep een onomkeerbare situatie ontstaat. Weliswaar heeft de civiele rechter bepaald dat het resterende terrein op 25 juni 2010 dient te worden ontruimd en aan de gemeente moet worden opgeleverd, maar nu het clubhuis voor ongeveer de helft op het te ontruimen terrein is gelegen acht de rechter deze tijdelijke ordemaatregel noodzakelijk om een onomkeerbare situatie te voorkómen, nu het niet mogelijk althans zinvol is delen van de gebouwen te verwijderen.
10. De rechter zal het bestreden besluit dan ook schorsen. Deze schorsing is zonder termijn, waarbij de rechter voor wat betreft het vervallen van de voorlopige voorziening verwijst naar het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid, van de Awb. De rechter ziet aanleiding te bepalen dat deze schorsing tevens voortduurt totdat in de beroepszaak met registratienummer 09/5587 door deze rechtbank einduitspraak is gedaan, aangezien dat oordeel van belang is voor de vraag of er in deze zaak concreet zicht is op legalisering van de te slopen gebouwen.
11. Nu het verzoek zal worden toegewezen ziet de rechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster, begroot op € 874 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Voorts dient verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
1. schorst het bestreden besluit;
2. bepaalt dat deze schorsing tevens voortduurt tot de uitspraak van deze rechtbank in het bij deze rechtbank aanhangige beroep met registratienummer 09/5587;
3. bepaalt dat verweerder zich tot de einduitspraak van de rechtbank onthoudt van maatregelen om te komen tot verwijdering van het in geding zijnde clubgebouw en twee loodsen, in gebruik bij verzoekster;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster, begroot op € 874,00 (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen door verweerder aan verzoekster;
5. bepaalt dat verweerder het voor het verzoek gestorte griffierecht van € 298,00 (zegge: tweehonderd en achtennegentig euro) aan verzoekster vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
29 april 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B