RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3569 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. G. Beydals,
de Raad voor Rechtsbijstand,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.C.M. Smits.
Eiser heeft op 26 januari 2010 bij verweerder een aanvraag ingediend om afgifte van een toevoeging ter zake van verweer tegen een vordering. Verweerder heeft die aanvraag op 4 maart 2009 buiten behandeling gesteld omdat eiser zijn aanvraag niet heeft aangevuld met de gevraagde gegevens.
Verweerder heeft - na bezwaar van eiser- de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Bij het thans bestreden besluit van 14 november 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de werkzaamheden vallen onder het bereik van een eerder verleende toevoeging.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2010. Eiser en verweerder zijn verschenen bij hun gemachtigden.
Feiten en standpunten van partijen
Eiser heeft eerder een toevoeging gekregen onder kenmerk 4HG9419 (verder: de eerste toevoeging) voor "vordering op wederpartij vanwege het zich toe-eigenen van goederen en vermogensbestanddelen" en "koopprijs caravan die door wederpartij is verkocht".
Vervolgens is een toevoeging onder kenmerk 4HH1722 (verder: de aangevraagde tweede toevoeging) aangevraagd voor "verweer tegen betaling geldbedrag" met als toelichting: "bedrag is geleend, maar cliënt heeft dit in mindering gebracht op de vorderingen die hij op de wederpartij heeft".
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aangevraagde tweede toevoeging ziet op hetzelfde rechtsbelang als waarvoor de eerste toevoeging is afgegeven. Beide zaken komen voort uit dezelfde feitelijke situatie. Voorts is geen sprake van diversiteit aan procedures.
Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. De eerste toevoeging is gebruikt voor het voeren van een verzoekschriftprocedure ten behoeve van het houden van voorlopige getuigenverhoren, maar de aangevraagde tweede toevoeging ziet op de bodemprocedure. Eiser meent dat genoemde procedures gezien moeten worden als verschillende procedures. Eisers gemachtigde heeft voorts gesteld dat hij altijd een tweede toevoeging krijgt, wanneer hij na het houden van voorlopige getuigenverhoren in een bodemprocedure verwikkeld raakt en dat er dus sprake is van willekeur als hem in deze zaak geen tweede toevoeging verleend wordt. Ter zitting heeft eisers gemachtigde opgemerkt dat er weliswaar een band tussen de feiten is, maar dat de aangevraagde tweede toevoeging toch ziet op een ander feitencomplex.
Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat er sprake is van hetzelfde rechtsbelang en dat slechts de vraag beantwoord dient te worden of sprake is van meerdere procedures. Het antwoord luidt ontkennend. Er is immers sprake van een behandeling in één instantie, te weten de rechtbank Haarlem. Voorafgaand aan de bodemprocedure is een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor ingediend. Het is vaste uitvoeringspraktijk van verweerder om hiervoor geen aparte toevoegingen af te geven. Mocht er in andere gevallen wel een tweede toevoeging aan eisers gemachtigde zijn verleend, dan is er een fout gemaakt.
In artikel 28, eerste lid, onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (WRB) is bepaald dat de raad van rechtsbijstand een toevoeging kan weigeren indien het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de verzoeker aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
In artikel 32 van de WRB is bepaald dat een toevoeging uitsluitend geldt voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en in geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
In artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) is bepaald dat onder belang wordt verstaan: het belang voor de behartiging waarvan de rechtzoekende rechtsbijstand verzoekt voorzover dat belang hem rechtstreeks en individueel aangaat.
Artikel 1 aanhef en onder b van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 is bepaald dat onder procedure wordt verstaan een zaak die aanhangig is gemaakt bij een bij wet ingesteld tuchtrechtelijk college alsmede een zaak op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij (onder meer) de burgerlijke rechter.
a) Hetzelfde rechtsbelang?
De eerste vraag die in deze procedure beantwoord moet worden is, of in de onderhavige zaak sprake is van hetzelfde rechtsbelang als de zaak waarvoor onder nummer 4HG9419 een toevoeging aan eiser is afgegeven.
In het handboek toevoegen is in aantekening 2 bij artikel 32 van de WRB het volgende opgenomen:
Het begrip rechtsbelang is in artikel 1 Brt gedefinieerd als het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt. Aldus gedefinieerd zal in de beoordeling moeten worden betrokken wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. […..]
Uiteraard kan een bepaald rechtsbelang leiden tot meerdere rechtsvragen doch dat gegeven op zich levert geen grond om voor ieder van die rechtsvragen afzonderlijk een toevoeging te verstrekken.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een aantal uitspraken vastgesteld dat de vraag of een nieuwe, afzonderlijke toevoeging aan de orde is, afhankelijk is van het zelfstandig karakter van het geschil waarvoor de nieuwe toevoeging wordt aangevraagd en van de verschillende procedurele, feitelijke en inhoudelijke juridische omstandigheden van de gevallen. […..].
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De kwestie betreft naar op de zitting is gebleken een geschil tussen eiser en zijn zuster omtrent de verdeling van de nalatenschap van de ouders. In dat kader vordert de een van de ander teruggave van eigendommen c.q. schadevergoeding terwijl de ander onder meer wil verrekenen met een eigen vordering.
b) Diversiteit van procedures?
De volgende vraag is of op grond van artikel 32 van de WRB de aangevraagde tweede toevoeging had moeten worden afgegeven, omdat sprake was van verschillende procedures. Een toevoeging geldt slechts voor behandeling van de zaak in één instantie, de executie daaronder begrepen.
In het handboek toevoegen is bij aantekening 1 en aantekening 3 op artikel 32 van de WRB opgenomen dat voor toetsing van de vraag of sprake is van diversiteit van procedures van belang is of:
1. de eerder afgegeven toevoeging is aangewend voor het voeren van een procedure;
2. de gevraagde toevoeging daadwerkelijk zal worden aangewend voor het voeren van een procedure voor een andere instantie.
Indien beide vragen positief beantwoord worden, is sprake van een diversiteit van procedures en kan de toevoeging, na verdere inhoudelijke financiële beoordeling voor procedure worden afgegeven.
De eerste toevoeging is gebruikt voor het voeren van een procedure (een verzoekschriftprocedure over het houden van een voorlopig getuigenverhoor), maar de aangevraagde tweede toevoeging zal niet gebruikt gaan worden voor een procedure voor een andere instantie. In de aangevraagde tweede toevoeging gaat het om een bodemprocedure bij eveneens de burgerlijke rechter van de rechtbank Haarlem.
De conclusie is dat de beroepsgronden niet slagen en dat het beroep dus ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB