RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/657 BELEI
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Stichting Nederlands Auschwitz Comité,
wonende te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde]
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder,
gemachtigde dr. M.A.D. Delen,
Bij besluit van 25 januari 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een subsidie afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 13 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2010. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [persoon 1]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde dr. M.A.D. Delen. Tevens is namens verweerder verschenen drs. N.A. Liborang.
1.1 Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de status van de Auswitzherdenking als nationale herdenking te waarborgen voor de toekomst. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat dit verzoek van eiseres buiten de kaders van dit geding valt. Aan de orde is de gehandhaafde afwijzing van een subsidieaanvraag. Dit betekent dat de rechtbank zich niet mag uitlaten over dit verzoek.
2.1 Eiseres heeft op 12 december 2007 een aanvraag om projectsubsidie ingediend bij verweerder voor drie activiteiten in 2008, te weten A. de Holocaust Memorial Week, B. de Holocaust Memorial Day / Auswitzherdenking en C. de Nooit meer Auschwitz Lezing. Eiseres heeft daarbij een begroting opgesteld van € 30.916, -. Om de begroting sluitend te maken heeft eiseres verzocht om een bedrag van € 4.942,- aan subsidie. Volgens de aanvraag voert eiseres zelf de activiteiten onder B. en C. Zij coördineert en faciliteert de organisaties die activiteiten uitvoeren in het kader van de onder A. genoemde activiteit. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij het primaire besluit. Nadat de VWS-commissie bezwaarschriften Awb (commissie) op 8 september 2008 advies had uitgebracht, heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2.2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een projectsubsidie. Verweerder heeft in 2007 al een incidentele subsidie toegekend voor activiteiten met betrekking tot Holocaust Memorial Day. Omdat een projectsubsidie een incidenteel karakter behoort te hebben, verleent verweerder niet verscheidene keren achtereen subsidie als de subsidieaanvraag een project betreft dat niet incidenteel van karakter is.
Het is niet verweerders beleid om alle initiatieven van vele organisaties zoals het Auswitzcomité, structureel met overheidsgeld te ondersteunen. Het Auswitzcomité heeft behoefte aan geld om professionals in te huren voor de herdenkingsactiviteiten. Daarmee verkeert het Auswitzcomité in exact dezelfde positie als vele andere organisaties. Het Auswitzcomité onderscheidt zich niet dermate van andere organisaties dat de aanvraag ingewilligd behoort te worden
Evenmin heeft het Auswitzcomité recht op subsidie omdat de Verenigde Naties een Holocaust Memorial Day hebben uitgeroepen. Het is niet de bedoeling van de resolutie geweest om de Holocaust herdenkingen op nationaal niveau van automatische financiering te voorzien. Nederland heeft invulling gegeven aan de resolutie, al voordat de resolutie er lag.
De Nederlandse regering heeft twee momenten erkend waarop nationaal herdacht wordt. Het betreft de herdenkingen op 4 en 5 mei en 15 augustus. De organiserende comités worden structureel gesubsidieerd vanwege het nationale karakter en de representatie voor de hele achterban. De Auswitzherdenking is een Amsterdamse aangelegenheid.
2.3 Eiseres heeft in beroep - in hoofdzaak weergegeven - aangevoerd dat het bestreden besluit geen nieuwe gronden bevat, de aanvraag een projectsubsidie betreft en geen instellingssubsidie, de eerdere aanvraag door eiseres voor andere organisaties is ingediend, eiseres niet tot één van de zovele comités behoort die zich bezighouden met de Tweede Wereldoorlog, tijdens de herdenking op 4 mei geen aandacht wordt besteed aan het specifieke en unieke karakter van de volkerenmoord zoals deze in de Tweede Wereldoorlog heeft plaatsgevonden, de Auswitzherdenking geen lokale herdenking is. Het draagt naast een nationaal ook een zeer sterk internationaal karakter, er sprake is van détournement de pouvoir, er sprake is van willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat wel financiële ondersteuning wordt gegeven aan twee organisaties die door de overheid erkende herdenking organiseren.
2.4 In zijn verweerschrift heeft verweerder onder andere naar voren gebracht dat eiseres al eerder een projectsubsidie is verleend, zodat op grond daarvan een tweede aanvraag niet meer gekwalificeerd kan worden als een projectsubsidie. Volgens verweerder is de aanvraag van eiseres bedoeld om een structurele subsidiëring te verkrijgen. Verder heeft verweerder aangegeven dat op 4 mei alle Nederlandse slachtoffers worden herdacht – burgers en militairen – die sinds het uitbreken van de Tweede wereldoorlog in oorlogssituaties en bij vredesoperaties zijn omgekomen. De slachtoffers van de Holocaust behoren ook tot deze groep. Voorts voert verweerder aan dat eiseres heeft nagelaten te motiveren waarom sprake zou zijn van détournement de pouvoir. Verweerder heeft de aanvraag nogmaals inhoudelijk beoordeeld met inachtneming van het advies van de commissie en is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding bestaat de aanvraag te honoreren.
3.1 De rechtbank overweegt als volgt.
3.2 Verweerder heeft ter terechtzitting aangegeven dat de drie aanvullende opmerkingen in het bestreden besluit eveneens dragende overwegingen zijn voor de hier aan de orde zijnde subsidieafwijzing. De rechtbank zal dan ook deze overwegingen in haar oordeelsvorming betrekken.
3.3 Verweerder voert een subsidiebeleid. Dit beleid is neergelegd in de nota ‘Kennis, Innovatie, Meedoen, beleid begrotingssubsidies VWS’ van 22 september 2003 (beleid). Met ingang van 1 juli 2006 is in werking getreden de Subsidieregeling VWS-subsidies (Stcrt. 2006, 116) (subsidieregeling).
3.4 Artikel 1 van de subsidieregeling verstaat, voor zover hier van belang, onder:
c. instellingssubsidie: een per boekjaar verstrekte subsidie in de kosten van structurele activiteiten van een instelling;
d. project subsidie: een subsidie met een incidenteel karakter in de kosten van activiteiten.
3.5 Blijkens de toelichting bij de subsidieregeling gaat het bij projectsubsidies om subsidies waarbij bij voorbaat vaststaat dat de subsidie een incidenteel karakter heeft. De activiteit waar projectsubsidie voor verstrekt wordt kan dus op zichzelf wel structureel van aard zijn (algemeen, paragraaf 2 projectsubsidies). Het verschil tussen instellingssubsidie en projectsubsidie is gelegen in de duur van de subsidie. Projectsubsidies zijn subsidies voor veelal in tijd af te bakenen activiteiten en kunnen daarom ook maar eenmalig voor dezelfde activiteiten worden verstrekt. Instellingssubsidies worden weliswaar per boekjaar verstrekt maar hebben ene structureel karakter. (artikelgewijs, artikel 1).
3.6 De rechtbank stelt vast dat eiseres op een projectsubsidie heeft verzocht. Dit blijkt uit de hier aan de orde zijnde aanvraag. De vraag op het aanvraagformulier of een instellingssubsidie of projectsubsidie wordt aangevraagd heeft eiseres beantwoord met ‘project’. Daar komt bij dat de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die in tijd (anderhalve maand) zijn afgebakend. Voorts heeft eiseres in bezwaar en in beroep uitdrukkelijk ontkend in aanmerking te willen komen voor een instellingssubsidie. De rechtbank kan verweerder dan ook niet volgen in zijn stelling dat eiseres bedoeld heeft een instellingssubsidie aan te vragen.
3.7 De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de definitiebepaling in de subsidieregeling en de toelichting, het voor de beoordeling van de aanvraag om een projectsubsidie niet relevant is of het project waarvoor subsidie is gevraagd structureel of incidenteel van karakter is. De rechtbank overweegt in dit verband dat zij doorslaggevende betekenis toekent aan de definiëring van het begrip projectsubsidie in de subsidieregeling. De subsidieregeling dateert namelijk van na het beleid en bevat algemeen verbindende voorschriften. De rechtbank kent dan ook geen betekenis toe aan de andersluidende omschrijving van projectsubsidies in het beleid (1.1 aanleiding).
3.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Tegen de achtergrond dat hier een aanvraag om een projectsubsidie ter beoordeling voorligt is het de rechtbank niet duidelijk wat de relevantie is van de overweging dat de organisatie van eiseres zich niet voldoende onderscheid van andere organisaties. Voorts heeft verweerder ten onrechte in het bestreden besluit betekenis toegekend aan het feit dat het hier gaat om een project dat niet van incidentele aard is. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en komt dan ook in aanmerking om te worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
4.1 De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. In plaats daarvan zal verweerder worden opgedragen om met in achtneming van deze uitspraak binnen afzienbare termijn een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met het oog daarop overweegt de rechtbank het volgende.
4.2 Het standpunt van verweerder dat aan eiseres al eerder een projectsubsidie is toegekend heeft eiseres uitdrukkelijk bestreden. Eiseres voert aan dat de aanvraag over 2007 niet namens zichzelf maar namens derden is gedaan. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3 Eiseres heeft in januari 2007 een aanvraag om projectsubsidie ingediend voor de Holocaust Memorial Day in 2007. Op het aanvraagformulier (VII ,onder A) heeft eiseres de organisaties opgesomd die de kosten hebben gemaakt. De rechtbank constateert dat eiseres daar niet bij staat. Op de daarvoor bestemde plek op het aanvraagformulier heeft eiseres opgemerkt dat zij de subsidieaanvraag doet namens alle andere deelnemers voor het totale bedrag. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 29 augustus 2007 de subsidie toegekend aan eiseres. Nog voor deze toekenning heeft eiseres het aanvraagformulier subsidievaststelling ingediend bij verweerder. In de begeleidende brief van 14 juli 2008 heeft eiseres aangegeven dat het een subsidieaanvraag voor derden betrof. Bij besluit van 8 september 2008 heeft verweerder vervolgens de subsidie vastgesteld. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres haar stelling afdoende heeft onderbouwd. Dit brengt mee dat de subsidie die over 2007 is verstrekt ten goede gekomen aan andere instellingen en niet aan eiseres. Voorts is de rechtbank van oordeel dat dit, gelet op de hierboven weergegeven gang van zaken, verweerder bekend was, dan wel redelijkerwijs bekend had behoren te zijn. Juist vanwege dit laatste is de rechtbank van oordeel dat de formele benadering van verweerder (de verwijzing naar artikel 4:21, eerste lid, van de Awb) tekort schiet. Daar komt nog bij dat volgens eiseres slechts een deel van de activiteiten waarvoor thans subsidie is gevraagd dezelfde zijn als die uit 2007. Verweerder zal ook hier aandacht aan dienen te besteden.
4.4 Het standpunt van verweerder ingenomen naar aanleiding van het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel dat de Auswitzherdenking een Amsterdamse aangelegenheid is behoeft een nadere toelichting in het licht van wat Auswitz was.
5.1 De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een veroordeling van verweerder in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken ziet de rechtbank geen aanleiding. Artikel 1, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht schrijft voor dat het moet gaan om kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarvan is niet gebleken. Van andere kosten ontbreekt een onderbouwing.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 288, - vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. H. Waller, rechter in aanwezigheid van mr. R. Gort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB